ECLI:NL:RBNHO:2024:1152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
10859510 \ VV EXPL 23-105
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met belangenafweging tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft een werknemer, aangeduid als [eiseres], een kort geding aangespannen tegen haar ex-werkgever, Hegron Cosmetics B.V., met het verzoek om schorsing van een concurrentiebeding. De werknemer wil in dienst treden bij een nieuwe werkgever, Universal Cosmetics B.V., en stelt dat het concurrentiebeding haar daarin belemmert. De kantonrechter heeft op 8 februari 2024 geoordeeld dat het belang van de werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van de werkgever bij handhaving ervan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de producten van Hegron en Universal voornamelijk verschillend zijn, waardoor de overlap in concurrentie minimaal is. De werknemer heeft voldoende aangetoond dat zij bij Universal een functie kan vervullen die haar een aanzienlijke positieverbetering biedt. De vordering tot schadevergoeding van de werknemer is afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat het beroep van Hegron op het concurrentiebeding niet onrechtmatig is. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding toegewezen, zodat zij in dienst kan treden bij Universal, en de tegenvordering van Hegron afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10859510 \ VV EXPL 23-105
Uitspraakdatum: 8 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. T. van Leeuwen-Brinks (DAS)
tegen
de besloten vennootschap
Hegron Cosmetics B.V.
gevestigd te Purmerend
gedaagde
verder te noemen: Hegron
gemachtigde: mr. E. Akopova
De zaak in het kort
Een werknemer vordert in dit kort geding schorsing van een concurrentiebeding met een ex-werkgever, omdat zij in dienst wil treden bij een nieuwe werkgever. Die vordering wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat het belang van de werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van de ex-werkgever bij handhaving daarvan. De vordering van de werknemer tot schadevergoeding wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft Hegron op 15 januari 2024 gedagvaard. Hegron heeft schriftelijk gereageerd en een tegenvordering ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiseres] en Hegron met brieven van 24 en 25 januari 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Hegron is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwikkelen en produceren van cosmeticaproducten, met name producten op het gebied van hair care, bad & douche, vloeibare handzeep, hair styling, lip care, face care, skin care, body care, hand & nail care, voetverzorging, baby & kids care, sun care, deo en parfumerie.
2.2.
[eiseres] is op [datum 1] in dienst getreden bij Hegron als Assistent Manager R&D. Later is zij werkzaam geweest in de functie van R&D Manager Proces en vanaf juni 2023 was zij werkzaam in de functie van Senior Ontwikkelaar.
2.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 15 februari 2017 is een concurrentiebeding opgenomen. Dat beding luidt als volgt:
“Artikel 6 Concurrentiebeding
1. Het is werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van werkgever om gedurende 1 jaar na beëindiging van de dienstbetrekking bij cliënten van werkgever tegen vergoeding of om niet, direct of indirect, producten en/of diensten aan te bieden die werkgever in zijn verkoop pakket heeft opgenomen, of deze producten en/of diensten bij cliënten van werkgever direct of indirect voor derden aan te bieden of deze producten en/of diensten voor eigen rekening aan te bieden of bij zodanige werkzaamheden bij cliënten van werkgever op enigerlei wijze betrokken te zijn.
2. Onder cliënten van werkgever worden in dit verband mede begrepen cliënten die in een periode korter dan één jaar voor de beëindiging van de dienstbetrekking cliënt van werkgever waren, doch intussen de opdracht hebben beëindigd.
3. Het is werknemer niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van werkgever binnen één jaar na beëindiging van de dienstbetrekking in dienst te treden bij een concurrent van werkgever.”
2.4.
Verder is artikel 10 van de arbeidsovereenkomst een boetebepaling opgenomen, waaruit onder meer volgt dat de werknemer bij overtreding van het concurrentiebeding een boete verbeurt van € 5.000,00 per overtreding en € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
2.5.
[eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst met Hegron opgezegd tegen 30 november 2023. Op 20 november 2023 heeft de gemachtigde van Hegron [eiseres] gewezen op het concurrentiebeding en het daarbij behorende boetebeding, en is [eiseres] verzocht schriftelijk te bevestigen dat zij zich aan het concurrentiebeding zal houden. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van [eiseres] in een reactie gesteld dat [eiseres] per [datum 2] in dienst treedt bij Universal Cosmetics B.V. (hierna: Universal) in de functie van Manager R&D.
2.6.
Volgens de omschrijving in het handelsregister bestaan de activiteiten van Universal uit: “
Vervaardiging van parfums en cosmetica. Ontwikkeling, productie en im- en export van en groothandel in cosmetica.”

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding geheel dan wel gedeeltelijk schorst, zodat het [eiseres] zal zijn toegestaan om voor Universal werkzaam te zijn in de functie van Manager R&D. Daarnaast vordert [eiseres] een voorschot op schadevergoeding. [eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Universal geen concurrent is van Hegron, omdat Universal niet dezelfde producten maakt als Hegron en een eventuele ‘overlap’ in producten minimaal is. Verder meent [eiseres] dat Hegron geen gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, en dat [eiseres] er juist een groot belang bij heeft dat het haar wordt toegestaan om bij Universal in dienst te treden, aangezien zij bij Universal een aanzienlijke positieverbetering kan krijgen.
3.2.
Hegron betwist de vordering. Hegron voert aan – samengevat – dat Universal wel een concurrent is, omdat beide bedrijven actief zijn in de cosmeticabranche, Universal bij de productie dezelfde grondstoffen gebruikt als Hegron en zij deels dezelfde klanten bedient. Daarnaast vreest Hegron dat Universal haar activiteiten zal gaan uitbreiden en producten zal gaan ontwikkelen die Hegron nu al maakt, door middel van de kennis die [eiseres] heeft. Volgens Hegron heeft [eiseres] tijdens haar dienstverband ook toegang gehad tot bedrijfsgevoelige en commerciële informatie, zoals bijvoorbeeld prijsafspraken, en heeft Hegron daarom temeer belang bij het handhaven van het concurrentiebeding. Volgens Hegron wegen haar belangen zwaarder dan de belangen van [eiseres], mede gelet op het feit dat [eiseres] zelf het initiatief heeft genomen om de arbeidsrelatie met Hegron te beëindigen. Bij wijze van tegenvordering vordert Hegron dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot nakoming van het concurrentiebeding en betaling van boetes, en [eiseres] verbiedt werkzaamheden uit te voeren voor Universal.

4.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
4.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering tot schorsing van een concurrentiebeding en [eiseres] wil starten met haar werkzaamheden bij Universal.
4.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele gewone procedure. De beoordeling in dit kort geding is dus een voorlopig oordeel over het geschil.
4.4.
Vaststaat dat partijen een concurrentiebeding zijn overeengekomen, zoals hiervoor weergegeven onder 2.3.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat er voldoende grond is om het concurrentiebeding gedeeltelijk te schorsen, in die zin dat het [eiseres] zal zijn toegestaan om voor Universal werkzaam te zijn in de functie van Manager R&D. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.6.
Op grond van de wet kan de kantonrechter een concurrentie- en relatiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen indien een werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. [1] In kort geding kan vooruitlopend daarop een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen, als daarvoor voldoende grond bestaat, op basis van een voorlopig oordeel over die belangenafweging.
4.7.
Het belang van een werkgever bij een concurrentiebeding is om de opgebouwde kennis, de bestaande relaties en de concurrentiepositie te beschermen, ook wel aangeduid met de term ‘bedrijfsdebiet’. Dat belang kan niet zijn gelegen in de wens van de werkgever om een werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden of een werknemer te binden, en evenmin in het tegengaan van concurrentie in het algemeen. [2]
4.8.
Dit betekent dat een werkgever met name belang heeft bij het concurrentiebeding als de betrokken werknemer door zijn functie en werkzaamheden op de hoogte is van belangrijke commerciële en technische informatie, of van unieke werkprocessen dan wel strategieën van de werkgever, en de werknemer met die kennis zijn nieuwe werkgever een concurrentievoordeel geeft of kan geven dat die nieuwe werkgever anders niet zou hebben gehad. Dat belang kan ook aan de orde zijn als een werknemer intensief heeft samengewerkt met bepaalde klanten en aannemelijk is dat deze klanten daardoor overstappen naar de nieuwe werkgever.
4.9.
De kantonrechter kan in dit kort geding in het midden laten of Hegron en Universal concurrenten zijn, zoals bedoeld in concurrentiebeding van artikel 6 lid 3 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Ook als dat het geval is, geldt namelijk dat in ieder geval voldoende aannemelijk is geworden dat Hegron en Universal voornamelijk verschillende producten maken en verkopen, en er niet tot nauwelijks ‘overlap’ is tussen beide bedrijven. Daarvan uitgaande valt niet in te zien dat Hegron een voldoende belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, voor zover dat beding in de weg staat aan indiensttreding van [eiseres] bij Universal.
4.10.
Daarbij is van belang dat [eiseres] met de door haar overgelegde stukken, waaronder het overzicht van ‘Types of Cosmetics’, aannemelijk heeft gemaakt dat Hegron voornamelijk actief is in de cosmeticabranche met producten als hair care, body care, skin care en sun care, en dat Universal zich hoofdzakelijk richt op ‘decoratieve cosmetics’, te weten make-up. Dat zijn wezenlijk verschillende producten, waarmee Hegron en Universal niet in elkaars ‘vaarwater’ zitten en zij elkaar niet of nauwelijks (kunnen) beconcurreren. Op de zitting heeft Hegron toegelicht dat er bepaalde producten zijn, met name lipoil, die zowel Hegron als Universal produceren en verkopen, maar uit die toelichting is ook naar voren gekomen dat dergelijke ‘overlappende’ producten maar een zeer beperkt deel uitmaken van de omzet en verkoop van Hegron. Een dergelijke beperkte ‘overlap’ is onvoldoende voor de conclusie dat het bedrijfsdebiet van Hegron wezenlijk kan worden aangetast als [eiseres] in dienst treedt bij Universal.
4.11.
Hegron heeft nog aangevoerd dat zij vreest dat Universal haar assortiment verder zou kunnen gaan uitbreiden, met behulp van de kennis van [eiseres], waardoor Universal in de nabije toekomst mogelijk wel in het ‘vaarwater’ van Hegron komt en haar direct gaat beconcurreren. De kantonrechter ziet op dit moment echter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat een dergelijke uitbreiding aannemelijk is en dat Universal zich daadwerkelijk gaat richten op de producten die Hegron maakt. Uit de overgelegde e-mails van de directeur van Universal volgt dat Universal zich alleen richt op de ontwikkeling en verkoop van make-up gerelateerde producten en niet voornemens is ook andere cosmeticaproducten te gaan ontwikkelen. Hegron zet weliswaar vraagtekens bij deze e-mails, omdat Universal daarover kennelijk geen bindende afspraken met Hegron heeft willen maken, maar dat neemt niet weg dat er thans geen feitelijke en concrete aanwijzingen zijn dat Universal plannen heeft om haar assortiment uit te breiden.
4.12.
Verder weegt bij het voorlopig oordeel over de belangenafweging mee dat onvoldoende is gebleken dat [eiseres] vanwege haar functie op de hoogte is van belangrijke informatie of unieke werkprocessen van Hegron en dat zij Universal daardoor een concurrentievoordeel geeft of kan geven dat Universal anders niet zou hebben gehad. Hegron heeft gesteld dat [eiseres] over bedrijfsgevoelige informatie beschikt en heeft ter onderbouwing daarvan één e-mail met een Excel-overzicht overgelegd. Echter, [eiseres] heeft daartegenover op de zitting toegelicht dat zij die e-mail heeft ontvangen in haar vorige functie en éénmalig, vanwege waarneming van een collega die op vakantie was, en dat zij dergelijke e-mails en informatie normaal gesproken niet kreeg. Hegron heeft die toelichting van [eiseres] onvoldoende weersproken en overigens erkend dat de overgelegde e-mail aan [eiseres] is gestuurd tijdens de afwezigheid van eerdergenoemde collega. Hegron heeft geen andere e-mails of stukken overgelegd waaruit kan volgen dat [eiseres] (structureel) toegang had en op de hoogte was van bedrijfs- of concurrentiegevoelige informatie.
4.13.
Ook weegt mee dat [eiseres] voldoende heeft gemotiveerd dat zij bij Universal de functie van R&D Manager zal gaan vervullen en dat zij zich in die functie met name zal bezighouden met het aansturen van en leidinggeven aan de afdeling R&D van Universal, en dat zij zich dus niet bezig zal gaan houden met productontwikkeling. Hegron voert aan dat het niet goed denkbaar is dat [eiseres] zich helemaal niet zal bezighouden met productontwikkeling. Daar staat echter tegenover dat [eiseres] geen of slechts een beperkte kennis heeft van de ‘decoratieve cosmetica’ die Universal produceert, zodat niet aannemelijk is dat zij met kennis opgedaan bij Hegron in staat is om Universal een ongerechtvaardigd voordeel in haar concurrentiepositie te verschaffen. Overigens is [eiseres] ook gebonden aan het geheimhoudingsbeding in haar arbeidsovereenkomst met Hegron.
4.14.
Tot slot heeft [eiseres] voldoende aangetoond dat zij belang heeft bij indiensttreding bij Universal, gelet op de positieverbetering die zij daar kan krijgen. [eiseres] kan bij Universal haar ambities wat betreft een leidinggevende functie realiseren en krijgt bij Universal een hoger salaris.
4.15.
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] tot gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding zal worden toegewezen, in die zin dat het [eiseres] zal worden toegestaan om in dienst te treden bij Universal.
4.16.
[eiseres] heeft daarnaast gevorderd dat Hegron wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Deze vordering wordt afgewezen. Anders dan [eiseres] stelt, is het niet onrechtmatig dat Hegron een beroep heeft gedaan op het concurrentiebeding. Dat beding is en was immers tussen partijen overeengekomen. Dat dit beding in dit kort geding gedeeltelijk wordt geschorst, doet daaraan niet af. De keuze van [eiseres] om al een start te maken bij Universal, zonder voorafgaande toestemming van Hegron en zonder voorafgaande duidelijkheid over (de geldigheid of schorsing) van het concurrentiebeding, komt voor rekening en risico van [eiseres]. Dat geldt ook voor de beslissing van Universal om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] in de proeftijd te beëindigen. De gevolgen daarvan kunnen in ieder geval niet op Hegron worden afgewenteld.
4.17.
De tegenvordering van Hegron om [eiseres] te verbieden werkzaamheden uit te voeren voor Universal en om [eiseres] te veroordelen tot betaling van boetes, is niet toewijsbaar. Dat volgt al uit het feit dat de vordering van [eiseres] tot schorsing van het concurrentiebeding wordt toegewezen. De vordering om [eiseres] te veroordelen tot nakoming van het concurrentiebeding en overige beperkende bedingen uit de arbeidsovereenkomst wordt ook afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat Hegron daarbij een voldoende concreet belang heeft. De verplichting om die bedingen na te komen, volgt immers al uit de arbeidsovereenkomst.
4.18.
De kantonrechter zal wat betreft de vordering van [eiseres] bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat beide partijen op punten ongelijk krijgen. De proceskosten van de tegenvordering komen voor rekening van Hegron, omdat zij ongelijk krijgt, maar deze kosten worden begroot op nihil, gezien de samenhang met de vordering en omdat niet is gebleken van afzonderlijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
schorst het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding gedeeltelijk, in die zin dat het [eiseres] is toegestaan voor Universal werkzaamheden te verrichten in de functie van Manager R&D;
5.2.
bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt Hegron tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:653 lid 3, onderdeel b, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2022:894 (