ECLI:NL:RBNHO:2024:11458

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
357682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van kunstwerken en documenten uit nalatenschap van kunstenaar W.O.J. Nieuwenkamp

In deze zaak vordert de Stichting, die het kunstnalatenschap van de overleden kunstenaar W.O.J. Nieuwenkamp beheert, de teruggave van verschillende kunstwerken en documenten die in het bezit zijn van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Stichting stelt dat deze stukken, waaronder originele brieven en een dagboek van Nieuwenkamp, eigendom zijn van de Stichting en dat [gedaagde 1] deze na het overlijden van [betrokkene 2] uit diens woning heeft meegenomen. De voorzieningenrechter heeft op 7 november 2024 in kort geding geoordeeld dat de vorderingen van de Stichting toewijsbaar zijn. De rechter oordeelt dat de stukken, die kwetsbaar zijn, in een veilige omgeving moeten worden bewaard en dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken eigendom zijn van de Stichting. De vorderingen tot afgifte van de bescheiden zijn toegewezen, met een dwangsom voor het geval de gedaagden niet aan de uitspraak voldoen. De rechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan de Stichting, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/357682 / KG ZA 24-586
Vonnis in kort geding van 7 november 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING [eiser],
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. O.E. van Erp Taalman Kip,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] (gemeente [gemeente 1] ),
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. P. Obbeek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding inclusief 16 producties van 16 oktober 2024,
- een tweetal producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de Stichting,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
De Stichting is op 25 februari 1947 opgericht door kunstenaar Wijnand Otto Jan Nieuwenkamp (hierna: Nieuwenkamp). De Stichting beheert de kunstnalatenschap van Nieuwenkamp en zet zich in voor de verdere publieke verspreiding en bekendmaking van zijn werken. Het bestuur van de Stichting wordt sinds haar oprichting gevormd door nazaten van Nieuwenkamp en door kunstkenners. Zij werken (in beginsel) onbezoldigd.
2.2.
[betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) was vanaf begin jaren ’90 tot 2017 bestuurslid van de Stichting. Gedurende zijn tijd als bestuurder, maar ook daarna, heeft [betrokkene 2] zich verdiept in het leven en werk van Nieuwenkamp, waarin hij buitengewoon geïnteresseerd was. In opdracht van de Stichting bestudeerde en documenteerde [betrokkene 2] het leven en het oeuvre van Nieuwenkamp en legde de vruchten daarvan vast in een naslagwerk: “het Verzameld Werk”.
2.3.
Om het Verzameld Werk te kunnen (blijven) maken werd [betrokkene 2] door de Stichting vanaf 1998 voor zijn werkzaamheden betaald. Tussen 2004 en 2018 betaalde de Stichting [betrokkene 2] jaarlijks een bedrag variërend van € 7.000,- tot ruim € 8.000,-. Nadat [betrokkene 2] afscheid had genomen als bestuurder van de Stichting zette hij zijn werk in het kader van het Verzameld Werk voort. Daarnaast werkte hij aan een biografie over Nieuwenkamp, waarbij [betrokkene 2] gebruik maakte van het Verzameld Werk
2.4.
In 2018/2019 heeft [betrokkene 2] de biografie “Alles voor de kunst” afgerond, dat in 2019 door stichting LM Publishers is uitgegeven. De Stichting betaalde [betrokkene 2] in dat kader (nog)
€ 5.000,- voor de productie van het boek en voor de afronding van het Verzameld Werk. Ook betaalde de Stichting € 22.000,- aan de uitgever zodat het boek kon worden uitgegeven.
2.5.
Om het Verzameld Werk te kunnen maken, maakte [betrokkene 2] gebruik van eigendommen van de Stichting. Om die reden had [betrokkene 2] regelmatig tekeningen, dagboeken, brieven, foto’s en andere geschriften van de Stichting bij hem thuis liggen. Zodra [betrokkene 2] deze stukken niet meer nodig had voor zijn werk, gaf hij deze terug aan de Stichting, waarna de stukken werden opgeslagen in een opslagplaats in [plaats 3] .
2.6.
In juli 2022 ontving [betrokkene 2] van de voorzitter van de Stichting, [betrokkene 3] , een doos met brieven van Nieuwenkamp aan zijn vrouw [betrokkene 4] en vice versa die dateren uit eind 19e eeuw/begin 20e eeuw. Per whatsapp bericht van 24 juli 2022 schrijft hij daarover aan [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), kunstdeskundige:

Hi, [betrokkene 5] , [betrokkene 3][rechtbank: de voorzitter van de Stichting
] kwam antieke
brieven brengen van WOJ[rechtbank: Nieuwenkamp]
en [betrokkene 4] ! Mag ik lezen en in het [gemeente 2] Archief opbergen, ook oude foto’s. (…) Brieven vanaf 1890! Toen was WOJ nog een jongetje.”
2.7.
Eind april 2023 leende [betrokkene 2] van [betrokkene 5] een dagboek van Nieuwenkamp uit 1948. [betrokkene 5] had dit dagboek eerder namens de Stichting in ontvangst genomen van een kleindochter van Nieuwenkamp in Italië, waar Nieuwenkamp gedurende zijn leven lange tijd gewoond heeft. Per whatsapp bericht van 23 april 2023 schrijft [betrokkene 5] aan [betrokkene 2] :

Hoi [betrokkene 2] , hoe gaat het met je? En met je gezondheid? Is er al ruimte voor je om wat af te spreken? Dan kan ik je het dagboek 1948 van WOJN[rechtbank: Nieuwenkamp]
te leen geven, (…)”
2.8.
Tot 2023 sloeg de Stichting de kunstwerken en andere werken van Nieuwenkamp zelfstandig op in een opslagplaats in [plaats 3] . Sinds 2023 heeft het [gemeente 2] Archief te Purmerend alle Nieuwenkamp gerelateerde kunstwerken en geschriften van de Stichting in beheer in haar opslagplaats. De Stichting heeft daartoe een bruikleenovereenkomst gesloten met het [gemeente 2] Archief.
2.9.
In april 2023 vindt tussen de Stichting, via haar voorzitter, en [betrokkene 2] per e-mail overleg plaats over de opslag van Nieuwenkamp gerelateerde zaken die [betrokkene 2] in zijn huis had liggen in het [gemeente 2] Archief.
Voor zover relevant schrijft de voorzitter van de Stichting in haar e-mail van 12 april 2023:
“(…)
We hebben het de laatste keer in [plaats 1] samen gehad over hoe we het beste zouden kunnen organiseren dat jouw Nieuwenkamp-spullen (met name het Verzameld Werk, wellicht nog andere dingen) in het [gemeente 2] Archief terecht zouden moeten komen. Ik heb dit even kortgesloten met het bestuur, en we stellen voor dat we met een behoorlijke hoeveelheid auto-laadruimte op vrijdag 30 juni in de loop van de ochtend bij jou zijn. (…)Is de 30e juni voor jou okay?”
In reactie daarop schrijft [betrokkene 2] in zijn e-mail van 13 april 2023:
“(…)
Vrijdag 30 juni is wat mij betreft wel een goede datum.
Het gaat dan om een stuk of 80 dossiers waarin het Verzameld Werk van W.O.J. Nieuwenkamp uitgeprint is opgeborgen. Daarin zitten tevens de afdrukken van alle analoge foto’s die ik in de loop der jaren heb gemaakt.(…)
Wat ik nog moet doen is de inhoudsopgaves van de verschillende delen nazien, eventueel verbeteren, en te herprinten zodat belangstellenden makkelijker kunnen zoeken.Ook wil ik de brieven van WOJ en [betrokkene 4] , die ik onlangs van jou gekregen heb, meegeven naar het archief. Ik schrijf dit wel met enig voorbehoud, omdat ik door ziekte achterstand heb opgelopen. Tot nu toe heb ik ze nog maar voor een deel gelezen. Ik heb ze wel zo goed mogelijk op datum opgeborgen. (…)”
2.10.
Per whatsapp bericht van 19 juni 2023 vraagt [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] of hij ook het dagboek van Nieuwenkamp uit 1948 aan de Stichting zal meegeven voor opslag in het [gemeente 2] Archief. Hij schrijft:

Hi [betrokkene 5] , inmiddels heb ik dagboek 1948 gescand en globaal gelezen. Eind van deze maand komt [betrokkene 3][rechtbank: voorzitter van de Stichting]
naar [plaats 1] om met mij het Verzameld Werk naar Purmerend te brengen omdat het daar opgeslagen gaat worden in het [gemeente 2] Archief. Daar wordt het bewaard samen met de in bruikleen gegeven werken van wojn. Ik kan het dagboek aan [betrokkene 3] geven of wil jij dat tzt liever zelf doen?”
2.11.
Op 30 juni 2023 heeft de Stichting het deel van het Verzameld Werk dat afgerond was, alsmede het dagboek 1948 van [betrokkene 2] in ontvangst genomen en opgeslagen bij het [gemeente 2] Archief op basis van de bruikleenovereenkomst tussen de Stichting en het [gemeente 2] Archief. Een gedeelte van het Verzameld Werk had [betrokkene 2] nog niet afgerond.
Dat gedeelte is bij [betrokkene 2] achtergelaten.
2.12.
Eind januari/begin februari 2024 bracht [betrokkene 5] het dagboek van Nieuwenkamp uit 1949 langs bij [betrokkene 2] . Ook dit dagboek had [betrokkene 5] eerder ten behoeve van de Stichting in ontvangst genomen van Italiaanse nazaten van Nieuwenkamp. Per whatsapp bericht van 24 januari 2024 schrijft [betrokkene 5] :

Hoi [betrokkene 2] , zou het aanstaande maandag (29 januari) uitkomen dat ik het dagboek 1949 bij je kom langsbrengen? Of anders donderdag 1 februari?”
2.13.
Op 16 februari 2024 is [betrokkene 2] overleden. Hij had op dat moment het Verzameld Werk nog niet afgerond.
2.14.
[betrokkene 2] en [gedaagde 2] hadden een liefdesrelatie, zij is de enig erfgename van [betrokkene 2] . [gedaagde 1] is de dochter van [gedaagde 2] en de stiefdochter van [betrokkene 2] .

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] veroordeelt tot het afgeven van de bescheiden en het boek “het huis op den heuvel” binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij nalaat één of meerdere bescheiden af te geven,
II. [gedaagde 2] veroordeelt tot het gehengen en gedogen dat de bescheiden en het boek “het huis op den heuvel” worden afgegeven, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij verhindert dat één of meerdere bescheiden worden afgegeven,
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Stichting van de proces- en nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De Stichting legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] daags na het overlijden van [betrokkene 2] alle aan Nieuwenkamp gerelateerde spullen uit de woning van [betrokkene 2] heeft opgehaald en heeft meegenomen naar haar eigen huis. Onder die spullen bevonden zich ook eigendommen van de Stichting, namelijk brieven met daarbij behorende foto’s van Nieuwenkamp aan zijn vrouw en vice versa daterend uit eind 19e eeuw/begin 20e eeuw, een dagboek van Nieuwenkamp uit 1949 en het restant Verzameld Werk dat [betrokkene 2] in opdracht van de Stichting vervaardigde (hierna: de bescheiden). Ondanks dat de Stichting [gedaagde 1] meerdere keren heeft gevraagd de spullen terug te geven, weigert [gedaagde 1] dat. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] recent Nieuwenkamp gerelateerde zaken hebben laten taxeren en zij binnenkort zaken (die geen onderwerp van dit geschil zijn) zullen laten veilen, vreest de Stichting dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op een gegeven moment ook de bescheiden van de Stichting zullen verkopen. De Stichting stelt dat zij daarom spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Stichting, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren daartoe aan dat [gedaagde 2] en haar drie dochters, onder wie [gedaagde 1] , erg zijn aangedaan door het plotselinge verlies van [betrokkene 2] . [gedaagde 1] helpt [gedaagde 2] daarom met de afwikkeling van de nalatenschap van [betrokkene 2] . Om inzichtelijk te krijgen uit welke bestanddelen de nalatenschap van [betrokkene 2] bestaat, heeft [gedaagde 1] verschillende Nieuwenkamp gerelateerde zaken uit de woning van [betrokkene 2] en [gedaagde 2] meegenomen naar haar eigen huis. Inmiddels heeft [gedaagde 1] deze zaken teruggebracht naar de woning van [betrokkene 2] en [gedaagde 2] , zodat de vordering van de Stichting tot afgifte van de bescheiden ten aanzien van [gedaagde 1] alleen al om deze reden niet toewijsbaar is. Bovendien hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het boek “het huis op den heuvel” al aan de Stichting overhandigd, zodat de Stichting geen belang meer heeft bij toewijzing van haar vordering tot afgifte van dat boek.
Ten aanzien van de bescheiden waarvan de Stichting afgifte vordert, betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat deze eigendom zijn van de Stichting. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat de bescheiden die in het bezit van [betrokkene 2] waren ten tijde van zijn overlijden zijn eigendom waren en dat deze daarom door vererving eigendom zijn geworden van [gedaagde 2] , die enig erfgenaam is van [betrokkene 2] . Zodra de Stichting aantoont dat zij en niet [gedaagde 2] eigenaar is van de bescheiden, zal [gedaagde 2] deze afgeven aan de Stichting.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang is gelegen in het gegeven dat een deel van de bescheiden, namelijk de originele brieven van Nieuwenkamp aan zijn vrouw, de daarbij behorende foto’s en het originele dagboek van Nieuwenkamp uit 1949 waarvan de Stichting afgifte vordert, kwetsbaar zijn en dat deze bescheiden zich nu niet in een veilige omgeving bevinden. Ter zitting verklaarde [gedaagde 1] immers dat [gedaagde 2] door de aanloop naar deze kortgedingprocedure die kort op het overlijden van [betrokkene 2] volgde nog niet de gelegenheid heeft gehad om te rouwen om het verlies van [betrokkene 2] , dat [gedaagde 2] daardoor zoveel verdriet en spanning ervaart dat zij tegen [gedaagde 1] heeft gezegd dat zij alle Nieuwenkamp gerelateerde spullen in de kliko wil gooien om er maar vanaf te zijn. Die verklaring ter zitting van [gedaagde 1] maakt dat het spoedeisend belang in zoverre al is gegeven.
4.2.
Daarbij is ook van belang dat de inzet van deze procedure beperkt is. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de bescheiden (en daarbij ook het resterende gedeelte van het Verzameld Werk) opgeslagen moeten worden in het [gemeente 2] Archief, zodat een zo breed mogelijk publiek kennis kan nemen van de kunst- en andere werken van en over het leven van Nieuwenkamp. Het geschil betreft slechts de vraag op welke titel de stukken bij het [gemeente 2] Archief moeten worden ondergebracht en of dit onder enige – en zo ja, welke – identificerende aanduiding moet gebeuren. Dit is bij uitstek een vraagstuk met een ordenend karakter dat in kort geding aan de orde moet kunnen worden gesteld.
Het voeren van een eventuele bodemprocedure over eigendomsaanspraken van de bescheiden kan doorgaan totdat die onherroepelijk zijn vastgesteld. Daarmee is al snel een jaar of drie gemoeid. Van de Stichting kan niet worden verlangd dat delen van verzameling werken die het centrum van haar missie belichaamt afgescheiden van de rest opgeslagen laat bij [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] om de enkele reden dat partijen het onderling niet eens kunnen worden over de validiteit van de over en weer gepretendeerde aanspraken. Ook in zoverre is dus sprake van een spoedeisend belang.
Afgifte door [gedaagde 2]
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat de Stichting ten aanzien van [gedaagde 2] geen afgifte van de bescheiden vordert, maar slechts het ‘gehengen en gedogen’ dat de bescheiden worden afgegeven (door [gedaagde 1] ). Volgens gedaagden kan [gedaagde 2] daarom niet veroordeeld worden tot het afgeven van de bescheiden. Ter zitting heeft de Stichting gepoogd mondeling haar eis te vermeerderen, in die zin dat zij ook afgifte vordert van de bescheiden door [gedaagde 2] .
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering is ingesteld in een situatie waarin de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd zich in een nalatenschap bevinden. Op grond van de uitlatingen ter zitting en hetgeen uit de stukken blijkt kan worden vastgesteld dat de nalatenschap niet is afgewikkeld; een boedelbeschrijving is niet opgemaakt. [gedaagde 1] heeft, kennelijk met toestemming van de (enig) erfgenaam [gedaagde 2] , de taak op zich genomen om als boedelberedderaar op te treden.
In dat kader heeft zij toegang tot het sterfhuis, waarbij haar de vrijheid wordt gelaten om het beheer uit te oefenen over de daar aanwezige roerende zaken. Niet is uitgesloten dat dit de vrijheid insluit om feitelijk beschikkingshandelingen te verrichten. In ieder geval biedt haar positie haar de ruimte om in de nalatenschap aanwezige roerende zaken buiten het sterfhuis te brengen en ook weer terug te brengen.
4.5.
De vorderingen zijn ingesteld op grond van een gepretendeerd eigendomsrecht. Dat recht is allesomvattend en kan worden uitgeoefend tegen eenieder waaronder de gevorderde zaken zich bevinden. Het gehengen en gedogen omvat, voor zover nodig, de verplichting om [gedaagde 1] de bevoegdheid tot afgifte te verlenen op de voet van de hiervoor omschreven impliciete volmacht.
4.6.
Aldus bezien zijn de vorderingen als ingesteld door de Stichting toewijsbaar indien en voor zover de eigendomspretentie aan de hand van de daarvoor geldende regels voorshands voldoende aannemelijk is te achten. Een zwaarwegender maatstaf is niet nodig, omdat tussen partijen niet in geschil is dat de zaken bij toewijzing van de vorderingen naar het [gemeente 2] Archief zullen worden verplaatst, waarbij deze – zoals ter zitting al is aangekondigd – van een identificerende aantekening kunnen worden voorzien waarin tot uitdrukking kan worden gebracht dat de eigendom, hangende een eventuele bodemprocedure, in geschil is en bestemd zijn om daar duurzaam te verblijven.
De vordering tot afgifte van het boek “het huis op den heuvel”
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde 1] ter zitting verklaarde dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling het boek “het huis op den heuvel” aan (de voorzitter van) de Stichting heeft overhandigd, omdat tussen partijen niet in geschil is (en ook nooit is geweest) dat het boek in eigendom toebehoort aan de Stichting. De voorzieningenrechter zal de vordering van de Stichting voor zover die ziet op het afgeven van dit boek daarom afwijzen, omdat de Stichting daarbij geen belang meer heeft.
De vordering tot afgifte van de bescheiden
4.8.
Onder de bescheiden waarvan de Stichting afgifte vordert, verstaat zij: A) een serie originele brieven van Nieuwenkamp en zijn vrouw [betrokkene 4] en de daarbij behorende foto’s uit eind 19e eeuw/begin 20e eeuw, B) een origineel dagboek van Nieuwenkamp uit 1949 en C) het restant Verzameld Werk dat [betrokkene 2] in opdracht van de Stichting vervaardigde.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot afgifte van de bescheiden toe en legt dat hieronder uit.
4.9.
Bij de beoordeling van de aanspraken van de Stichting moet het volgende voorop worden gesteld.
Niet in geschil is dat de positie die [gedaagde 2] ten aanzien van de bescheiden inneemt is gebaseerd op art. 3:116 BW: zij treedt in de goederenrechtelijke positie die [betrokkene 2] ten aanzien van de bescheiden had. Die positie moet worden beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in boek 3 Titel 5 van het BW zijn opgenomen. Daarvan zijn in de onderhavige zaak vier regels in het bijzonder van belang:
  • een bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn;
  • wie een goed houdt wordt vermoed dat voor zichzelf te houden, ofwel: bezitter te zijn;
  • wie iets van een ander verkrijgt om het voor die ander te houden gaat daar (als houder) mee door totdat hij het recht van die ander weerspreekt;
  • die weerspreking moet kwalificeren als een te goeder trouw gedane bewering van recht.
Het navolgende moet worden gelezen als een toepassing van deze regels op de zaak.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd het volgende vast.
Nieuwenkamp heeft kort voor zijn overlijden de Stichting opgericht met als doel het beheren van zijn zeer omvangrijke kunstnalatenschap. Het is de missie van de Stichting om ervoor te zorgen dat de kunstwerken en andere werken van Nieuwenkamp bekendheid krijgen en toegankelijk worden voor een zo groot mogelijk publiek. Het bestuur van de Stichting, dat bestaat uit nazaten van Nieuwenkamp en kunstkenners, zet zich daarvoor vrijwillig en onbetaald in.
[betrokkene 2] heeft met goedkeuring, op verlangen en (later ook)in opdracht van de Stichting het Verzameld Werk vervaardigd, een zeer omvangrijk naslagwerk van 31 boeken.
Om het Verzameld Werk te kunnen maken, maakte [betrokkene 2] veelvuldig gebruik van eigendommen van de Stichting (onder meer foto’s, tekeningen, dagboeken van Nieuwenkamp, brieven en andere stukken). Deze stukken werden door de Stichting aan [betrokkene 2] in bruikleen gegeven. Dat gebeurde mondeling en in goed vertrouwen. Zodra [betrokkene 2] het stuk niet meer nodig had voor zijn werkzaamheden, gaf hij het terug aan de Stichting. Tussen [betrokkene 2] en de Stichting was het eigendom van de stukken die hij van de Stichting mocht gebruiken voor zijn werk nooit in geschil.
4.11.
De omstandigheid dat afspraken over het gebruik van de stukken veelal mondeling gemaakt werden, brengt mee dat bij het vormen van een voorlopig oordeel over de kracht van de onderscheiden aanspraken veel betekenis moet toekomen aan indirect bewijs.
Daarbij geldt dat de voorzieningenrechter in het kader van een kortgeding procedure niet is gebonden aan de voor bodemzaken geldende bewijsregels. De voorzieningenrechter ziet daarbij geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de e-mails en de whatsapp berichten die ter onderbouwing van de over en weer ingenomen stellingen van partijen in het geding zijn gebracht.
4.12.
Voor de beoordeling van de vraag of de bescheiden in eigendom toebehoren aan de Stichting is van belang onderscheid te maken tussen de drie categorieën werken.
Die worden hierna afzonderlijk beoordeeld.
De brieven
4.13.
De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat de brieven eigendom zijn van de Stichting en dat zij deze op grond van een mondelinge bruikleenovereenkomst in bruikleen heeft gegeven aan [betrokkene 2] . Ter onderbouwing van haar standpunt de Stichting verwijst zij naar de verklaring van [betrokkene 6] , achterkleinkind van Nieuwenkamp, die de brieven aan de Stichting heeft overhandigd nadat hij deze na het overlijden van zijn moeder eind 2019 in zijn ouderlijk huis terugvond. Hij verklaart onder meer:

Daarbij vond ik een doos met diverse Nieuwenkamp-bescheiden (…) het grootste gedeelte van die doos bestond echter uit brieven die W.O.J. Nieuwenkamp en zijn vrouw [betrokkene 4] elkaar eind 19e eeuw hadden geschreven. Het betrof zowel de brieven van hem aan haar, als de retourbrieven van haar aan hem. (…) Deze hele doos heb ik in 2022 via de voorzitter [betrokkene 3] (ook een achterkleinkind van W.O.J. Nieuwenkamp) aan de Stichting Nieuwenkamp teruggegeven, omdat deze brieven ongetwijfeld eigendom waren van de Stichting toen mijn vader ze gebruikte[rechtbank: voor het schrijven van boek: “W.O.J.N leven & werken, bouwen & zwerven van de kunstenaar W.O.J. Nieuwenkamp, opgetekend door zijn kleinzoon [betrokkene 6] ”].”
4.14.
Niet betwist is dat [betrokkene 6] de door hem omschreven verzameling brieven – in een doos – heeft aangetroffen en dat hij deze doos met brieven, kennelijk in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader, aan de voorzitter van de Stichting heeft ‘teruggegeven’. Vervolgens heeft de voorzitter van de Stichting de brieven naar [betrokkene 2] gebracht, zodat hij deze kon gebruiken in het kader de vervaardiging van het Verzameld Werk.
Voor [betrokkene 2] was het duidelijk dat hij de brieven mocht gebruiken voor zijn werkzaamheden en dat hij deze niet geschonken kreeg. Dat kan worden afgeleid uit zijn onder 2.6 geciteerde whatsapp bericht van 24 juli 2022 aan [betrokkene 5] waarin hij zegt dat hij de brieven van de Stichting ‘mag lezen’. Verder sluit daarop aan de e-mailwisseling van 12 en 13 april 2023 (zie het citaat onder 2.9) waarin de Stichting en [betrokkene 2] overleg voeren over het opslaan van het Verzameld Werk, alsmede andere Nieuwenkamp gerelateerde zaken in het [gemeente 2] Archief. [betrokkene 2] geeft in dat verband immers aan dat hij de brieven die hij van de (voorzitter van de) stichting heeft ontvangen wil
teruggeven, zodat deze kunnen worden opgeslagen.
4.15.
Mede gelet op de missie van de Stichting en de wijze waarop die door de familie werd en wordt ondersteund, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de brieven, afkomstig uit de nalatenschap, ten titel van schenking door de erven van de gelijknamige kleinzoon van Nieuwenkamp aan de Stichting zijn overhandigd. De Stichting heeft de brieven vervolgens als eigenaar aan [betrokkene 2] overhandigd, om hem in staat te stellen de brieven te lezen en om er gebruik van te maken bij de vervaardiging van het Verzameld Werk. De juridische grondslag van die overhandiging is daarmee bruikleen.
Uit de hierboven genoemde uitlatingen van [betrokkene 2] blijkt dat hij zich daarvan bewust was.
Dat betekent dat [betrokkene 2] de brieven voor de Stichting heeft gehouden, zonder de pretentie de rechthebbende (eigenaar) te zijn van de brieven. Een en ander brengt mee dat [betrokkene 2] voor een ander dan zichzelf heeft gehouden en dat betekent dat [gedaagde 2] -als erfgenaam- hem daarin is opgevolgd. Het wettelijk bewijsvermoeden van art. 3:109 BW is daarmee weerlegd.
De enkele tegenspraak in dit geding is onvoldoende om [gedaagde 2] tot bezitter te promoveren, hetgeen meebrengt dat het beroep van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op art. 3:119 BW faalt.
Het dagboek
4.16.
Volgens de Stichting is ook het dagboek van Nieuwenkamp uit 1949 haar eigendom. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt de Stichting dat [betrokkene 5] , een kunstdeskundige op het gebied van de werken van Nieuwenkamp met wie de Stichting en [betrokkene 2] veel samenwerkte, het dagboek ten behoeve van de Stichting in ontvangst heeft genomen van een kleindochter van Nieuwenkamp in Italië. Vervolgens heeft [betrokkene 5] het dagboek aan [betrokkene 2] overhandigd, zodat hij er gebruik van kon maken voor het vervaardigen van het Verzameld Werk. De Stichting heeft er in dit verband ook op gewezen dat [betrokkene 2] vaker dagboeken van Nieuwenkamp ter inzage in ontvangst nam en dat hij deze na afloop teruggaf aan de Stichting, zodat deze op naam van de Stichting konden worden opgeslagen in het [gemeente 2] Archief.
4.17.
Daarbij sluit aan dat [betrokkene 5] in zijn whatsapp bericht van 23 april 2023 aan [betrokkene 2] , zie het citaat onder 2.7, uitdrukkelijk schrijft dat hij het dagboek van Nieuwenkamp uit 1948 aan [betrokkene 2]
te leengeeft en dat [betrokkene 2] in zijn latere whatsapp bericht van 19 juni 2023 aan [betrokkene 5] vraagt of hij dit dagboek aan de (voorzitter van de) stichting zal
teruggeven, zodat het kan worden opgeslagen in het [gemeente 2] Archief. Gelet op deze omstandigheden is aannemelijk dat het dagboek van Nieuwenkamp uit 1949, dat in chronologie een directe opvolger is op het dagboek dat [betrokkene 2] ‘leende’ en aan de Stichting teruggaf, onder dezelfde voorwaarden heeft mogen gebruiken voor de vervaardiging van het Verzameld Werk. Dat betekent dat [betrokkene 2] het dagboek uit 1949 ten titel van bruikleen heeft gehouden voor de Stichting, zonder de pretentie de rechthebbende te zijn van het dagboek.
4.18.
De conclusie luidt daarom dat [betrokkene 2] het dagboek, net zoals de brieven, voor de Stichting heeft gehouden. Dat brengt mee dat [gedaagde 2] als erfgenaam van [betrokkene 2] hem daarin als houder (en niet als bezitter) is opgevolgd, en dat het beroep van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op art. 3:119 BW op de sub 4.15 (slot) omschreven gronden ook ten aanzien van het dagboek vruchteloos is.
Het Verzameld Werk
Het werk als geheel
4.19.
De voorzieningenrechter stelt het volgende vast.
In de beginjaren van zijn bestuurslidmaatschap vatte [betrokkene 2] , als groot liefhebber van het werk van Nieuwenkamp, het idee op om het omvangrijke oeuvre van Nieuwenkamp in kaart te brengen. Hij documenteerde zijn onderzoek zorgvuldig en noemde de verzameling achtergrond documenten in combinatie met zijn eigen aantekeningen en schriftelijke interpretaties het Verzameld Werk.
Op het moment dat [betrokkene 2] startte met de vervaardiging van het Verzameld Werk was hij bestuurslid van de Stichting en deed hij het werk onbetaald. Omdat de vervaardiging van het Verzameld Werk een grotere klus bleek dan gedacht en de Stichting baat had bij de continuering van het werk, heeft de Stichting [betrokkene 2] vanaf 1998 op structurele basis voor zijn werkzaamheden in verband met het Verzameld Werk betaald. Uit de notulen van de bestuursvergaderingen die de Stichting in het geding heeft gebracht blijkt een duidelijke relatie tussen de bezoldiging van [betrokkene 2] en het Verzameld Werk, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de Stichting [betrokkene 2] specifiek betaalde voor zijn werk aan het Verzameld Werk en dat [betrokkene 2] zijn bestuurstaken voor de Stichting, net als de rest van het bestuur, onbetaald is blijven uitvoeren.
4.20.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben niet betwist dat [betrokkene 2] gedurende de jaren dat hij aan het Verzameld Werk heeft gewerkt, de voltooide delen telkens aan de Stichting heeft gegeven. Die delen hebben een aantal jaren in de door de Stichting gehuurde opslagplaats in [plaats 3] gestaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Stichting eigenaar is geworden van deze delen. Dat kan een gevolg zijn van zaaksvorming. De Stichting kan als rechtspersoon immers een zaak vormen door vervaardigende activiteiten van haar bestuursleden. Voor zover daarvan in het onderhavige geval geen sprake van is geweest -in het bijzonder moet dan worden gedacht aan de delen die zijn voltooid in de periode dat [betrokkene 2] geen bestuurslid meer was- wordt de afgifte door [betrokkene 2] van de afgeronde delen beschouwd als een schenking aan de Stichting.
4.21.
In 2023 sloot de Stichting met het [gemeente 2] Archief een bruikleenovereenkomst op grond waarvan alle Nieuwenkamp werken van de Stichting bij het [gemeente 2] Archief werden opgeslagen. Tegen deze achtergrond moet de inhoud van het whatsapp bericht van 19 juni 2023 (zie het citaat onder 2.10) worden gelezen. Daaruit spreekt de intentie van [betrokkene 2] tot het afgeven van het Verzameld Werk voor zover [betrokkene 2] dat (nog) onder zich had, om dit net als de reeds voltooide delen in het [gemeente 2] Archief op te slaan. In dat kader heeft de Stichting, in het bijzijn van [betrokkene 2] , op 30 juni 2023 nog een autolading vol afgeronde delen van het Verzameld Werk naar het [gemeente 2] Archief gebracht. Ook de afgifte van deze delen door [betrokkene 2] wordt gekwalificeerd als een schenking aan de Stichting.
4.22.
Dat [betrokkene 2] mogelijk auteursrecht heeft op het werk, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren, doet aan het voorgaande niet af. In de context van de onderhavige feiten lijdt het geen twijfel dat in de afgifte een stilzwijgende licentie tot het gebruik binnen de grenzen van de doelstelling van de Stichting ligt besloten.
Voor zover [betrokkene 2] delen van het werk in de woning had ten tijde van zijn overlijden
4.23.
Voor zover er delen van het Verzameld Werk bij [betrokkene 2] thuis lagen ten tijde van zijn overlijden, moet onderscheid gemaakt worden tussen twee categorieën:
* de delen die al eerder waren voltooid en aan de Stichting waren afgegeven en die later weer in de feitelijke macht van [betrokkene 2] zijn gekomen (bijvoorbeeld doordat hij die delen nodig had om aan de nog niet voltooide delen te werken), en
* het deel, of de delen van het werk die nog niet in de feitelijke macht van de Stichting zijn geweest.
4.24.
Van de eerste categorie, de delen die [betrokkene 2] al eerder had voltooid en aan de Stichting had afgegeven, was [betrokkene 2] geen bezitter, maar hield hij de delen als houder voor de Stichting. Uit het voorgaande volgt immers dat de Stichting eigenaar is van de eerder afgegeven delen en dat [betrokkene 2] , naar uit zijn eigen uitlatingen blijkt, de feitelijke macht uitoefende zonder de pretentie de rechthebbende te zijn van de delen.
4.25.
Bij de tweede categorie, de delen van het werk die nog niet in de feitelijke macht van de Stichting zijn geweest, komt het aan op de toepassing van artikel 5:16 BW. Daarin is in lid 1 bepaald dat indien iemand uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak vormt, deze eigendom wordt van de eigenaar van de oorspronkelijk zaken. In lid 2 is vervolgens als uitzondering op de hoofdregel opgenomen dat indien iemand voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen uit een of meer roerende zaken die niet aan hem toebehoren, hij eigenaar wordt van de nieuw gevormde zaak, tenzij de kosten van die vorming te gering zijn om dat rechtsgevolg te rechtvaardigen.
4.26.
De vervaardiging van het Verzameld Werk zal zich niet kenmerken door het samenvoegen van aan verschillende eigenaren toebehorende roerende zaken, maar door het samenvoegen van beeld en andere informatie op een aan [betrokkene 2] toebehorende digitale en/of analoge drager. Er is dus sprake van een geval waarin [betrokkene 2] met zijn scheppende arbeid uit eigen materiaal een nieuwe zaak vormt. [betrokkene 2] is daarvan eigenaar geworden, tenzij moet worden geoordeeld dat de Stichting de nieuwe zaak voor zichzelf deed vormen uit materiaal dat niet aan haar toebehoorde. In dat geval is niet de hoofdregel van artikel 5:16 lid 1 BW, maar de uitzondering van lid 2 van toepassing.
4.27.
Of iemand is aan te merken als een ‘doen vormer’ in de zin van artikel 5:16 lid 2 BW, dient te worden beoordeeld aan de hand van hetgeen in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen voortvloeit. Het enkele feit dat de ene partij als opdrachtgever optreedt en de andere partij als opdrachtnemer is daarbij niet doorslaggevend. Om te bepalen of een partij voor zich ‘doet vormen’ in de zin van lid 2 van artikel 5:16 BW moet de gehele rechtsverhouding tussen partijen worden beoordeeld (ECLI:NL:GHSHE:2016:1443).
4.28.
In deze zaak is van belang dat het onder [betrokkene 2] berustende, door hem gevormde en onvoltooide gelaten werk bestemd was om te worden toegevoegd aan de verzameling voltooide delen van het Verzameld Werk. Van die voltooide delen is hiervoor vastgesteld dat de eigendom bij de Stichting berust. Vastgesteld kan worden dat het de bedoeling van [betrokkene 2] was om met het Verzameld Werk als geheel een zo compleet mogelijk beeld van het oeuvre van Nieuwenkamp te geven, zodat een zo groot mogelijk publiek daarvan kennis kon nemen. Dit was niet alleen de wens van de Stichting, waarmee [betrokkene 2] instemde, maar een gezamenlijk streven dat door [betrokkene 2] van harte werd ondersteund. Dat rechtvaardigt de aanname dat de eigendom van het gevormde werk vanaf het moment dat dit is ontstaan bij de Stichting heeft berust. Dat strookt met het oogmerk van de Stichting en de intentie van alle betrokkenen om de artistieke nalatenschap van Nieuwenkamp in één hand te brengen en te houden en dient om die reden ook het maatschappelijk belang.
Slotsom
4.29.
Gelet op al het voorgaande moet de slotsom zijn dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de bescheiden moeten afgeven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er, mede gelet op de aard van deze bescheiden, in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de brieven en het dagboek eigendom van de Stichting zijn. Deze moeten daarom onvoorwaardelijk worden afgegeven.
4.30.
Wat het Verzameld Werk betreft zal voor afgifte de voorwaarde worden gesteld die hierna onder 5.3 is opgenomen. Deze strekt ertoe om binnen redelijke grenzen te verzekeren dat de daarin genoemde bescheiden hangende een eventuele bodemprocedure bewaard blijven worden in het [gemeente 2] Archief, indien die bodemprocedure binnen een redelijke termijn daadwerkelijk wordt aangespannen.
4.31.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
De proceskosten
4.32.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,90
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.085,90
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.34.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot het afgeven van de bescheiden vermeld in overweging 4.8 van dit vonnis binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom aan de Stichting van € 250,00 per dag voor iedere dag dat zij nalaat één of meerdere bescheiden af te geven tot het maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot het gehengen en gedogen dat de bescheiden vermeld in overweging 4.8 van dit vonnis worden afgegeven, op straffe van een dwangsom aan de Stichting van € 250,00 per dag voor iedere dag dat zij verhindert dat één of meerdere bescheiden worden afgegeven tot het maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat de Stichting wat betreft de afgifte van het Verzameld Werk aan dit vonnis alleen rechten kan ontlenen indien zij voorafgaand aan de overbrenging van het Verzameld Werk het [gemeente 2] Archief de schriftelijke opdracht geeft dit Werk, na die overbrenging, gedurende na te noemen bodemprocedure voor haar te houden en deze niet te verplaatsen, dan nadat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op een door deze daartoe door hen bij afgifte op te geven adres van een voornemen tot verplaatsing schriftelijk mededeling is gedaan en na de dagtekening van die mededeling 4 weken zijn verstreken.
5.4.
bepaalt dat de sub 5.3 vermelde voorwaarde alleen geldt (en de sub 5.1en 5.2 gegeven veroordeling tot afgifte, voor zover het betreft het Verzameld Werk, dus alleen beperkt):
  • indien [gedaagde 2] en [gedaagde 1] binnen twee weken na betekening van het vonnis een lijst opstellen waarin alle werken die vallen onder de in de vonnis vermelde bescheiden en die zij onder zich hebben zonder verdere vermeldingen volledig en identificeerbaar zijn aangeduid;
  • indien zij de voorzitter van de Stichting desgewenst toegang verlenen tot de relevante ruimtes in het sterfhuis om de lijst te controleren.
5.5.
bepaalt dat de sub 5.3 vermelde voorwaarde vervalt indien niet binnen twee maanden na betekening van dit vonnis door [gedaagde 2] een bodemprocedure wordt aangespannen.
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.085,90, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.