ECLI:NL:RBNHO:2024:11341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
15.321070.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met meerdere ten laste gelegde feiten, waaronder seksueel binnendringen en vervaardigen van kinderporno

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zedenzaak tegen een verdachte die meerdere seksuele misdrijven heeft gepleegd tegen zijn minderjarige kleinkinderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1 wegens onvoldoende steunbewijs, maar heeft de feiten 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaard. Feit 2 betreft seksueel binnendringen van de minderjarige [aangever 2], terwijl feit 5 betrekking heeft op het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een meldplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleinkinderen, wat leidt tot ernstige psychische gevolgen voor hen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de feiten 3 en 4, omdat deze niet strafbaar zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.321070.23 (P)
Uitspraakdatum: 6 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[woonadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. de Boer, advocaat te Heerhugowaard en van hetgeen mr. J.W.E. Groot, raadsvrouw van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 te Bakkum, gemeente Castricum, althans in Nederland, met [aangever 1] (geboren op [geboortedatum aangever 1] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever 1] , hebbende verdachte
- zijn penis in de mond van die [aangever 1] gebracht en/of
- zich door die [aangever 1] laten aftrekken;
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 27 augustus 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, met [aangever 2] (geboren op [geboortedatum aangever 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever 2] , hebbende verdachte één of meermalen zijn penis in de mond van die [aangever 2] gebracht;
Feit 3hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2014 tot en met 27 augustus 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kleinkind, [aangever 2] , geboren op [geboortedatum aangever 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij meermaals, althans eenmaal,
- aan/over de vagina van die [aangever 2] heeft gelikt en/of
- over de vagina van die [aangever 2] heeft gewreven en/of
- die [aangever 2] heeft getongzoend;
Feit 4hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 19 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kleinkind, [aangever 3] , geboren op [geboortedatum aangever 3] , door meermaals, althans éénmaal,
- de penis van die [aangever 3] te betasten en/of
- die [aangever 3] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en/of
- die [aangever 3] met zijn eigen handen en/of vingers zijn eigen penis te laten betasten;
Feit 5hij in of omstreeks 17 juni 2020 tot en met 3 april 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
telkens 7 afbeeldingen - en/of een gegevensdrager (te weten een Samsung telefoon), bevattende afbeeldingen, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met zijn vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van zijn eigen geslachtsdeel door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(afbeelding 1 tot en met 7 in de toonmap).

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de verweren van de raadsvrouw wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De rechtbank overweegt dat er bij zedenzaken vaak maar twee personen betrokken zijn geweest bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Omdat er in deze zaak sprake is van een ontkennende verdachte moet allereerst kritisch gekeken worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van de vermeende slachtoffers. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid zijn de criteria consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) maatgevend.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verklaring(en) in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Wat betreft de aanwezigheid van dit zogenaamde steunbewijs in zedenzaken, volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. De verklaring kan op specifieke punten ook steun vinden in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. [1]
3.3.2
Vrijspraak feit 1
De aangever [aangever 1] , het neefje van de verdachte, heeft tijdens zijn verhoor van 16 april 2023 verklaard dat de verdachte ongewenst seksuele handelingen met hem heeft verricht op de camping in [...] in de periode van 1999 tot en met 2001, toen hij nog minderjarig was. Hij heeft gedetailleerd verklaard over de omstandigheden waaronder deze seksuele handelingen hebben plaatsgehad. Het dossier bevat ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde verder slechts belastende verklaringen van de zonen van de verdachte. Zij hebben verklaard dat zij van hun neef, de aangever, vele jaren later hebben gehoord dat hij de verdachte op de camping moest pijpen. Net als de raadsvrouw van de verdachte, constateert de rechtbank dat deze verklaringen afkomstig zijn van één en dezelfde bron, namelijk van de aangever. Dat betekent dat deze verklaringen niet als onafhankelijk steunbewijs voor het ten laste gelegde feit kunnen worden gebruikt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomstige omstandigheden bij de andere ten laste gelegde feiten, te weten het seksueel misbruik door de verdachte van zijn kleinkinderen [aangever 2] en [aangever 3] , als steun voor de verklaring van de aangever kunnen dienen. De rechtbank volgt deze redenering niet en overweegt daartoe dat hoewel de verklaringen (van de verschillende aangevers) over het seksueel misbruik in het dossier op bepaalde punten overeenkomen, te weten dat zij als minderjarige bepaalde seksuele handelingen moesten verrichten, zij op zichzelf niet kenmerkend genoeg zijn dat daaruit een bepaalde modus operandi van de verdachte kan worden afgeleid. Daar komt bij het tijdsverloop van (ruim) 15 respectievelijk 20 jaar dat tussen het vermeende misbruik van de aangever en dat van de kleinkinderen [aangever 2] en [aangever 3] is gelegen. Dit betekent dat de verklaringen van [aangever 2] en [aangever 3] niet als (schakel)bewijs voor feit 1 kunnen worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende steunbewijs is voor de op zichzelf betrouwbare verklaring van de aangever. Dat betekent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit en dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsoverwegingen
3.3.4.1 Overwegingen ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 2]
De rechtbank stelt vast dat de moeder van [aangever 2] op 5 september 2019 tijdens een informatief zedengesprek melding heeft gemaakt van seksueel misbruik van haar dochter [aangever 2] door de verdachte. Een week daarvoor zou [aangever 2] haar vader hebben ingelicht over de seksuele handelingen die de verdachte, haar grootvader, bij haar verrichtte. Hierop volgt – zo blijkt uit de latere aangifte van de moeder van [aangever 2] in 2023 – (ook) op verzoek van [aangever 2] geen aangifte. Op 12 januari 2023 heeft de moeder van [aangever 2] (alsnog) aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte van [aangever 2] en ook van haar zoon [aangever 3] (waarover hieronder in 3.3.4.2). Vervolgens is [aangever 2] , een week later, op 31 januari 2023 gehoord door de politie. Zij heeft toen– kort samengevat –verklaard dat het misbruik door de verdachte is begonnen toen zij 5 à 6 jaar oud was. De seksuele handelingen bestonden, onder meer, uit het pijpen van de verdachte, tongzoenen en het door de verdachte wrijven over en likken van de vagina van [aangever 2] . [aangever 2] heeft verder verklaard dat de verdachte meerdere keren foto’s van haar vagina heeft gemaakt. Het misbruik is in 2019 gestopt toen [aangever 2] ongeveer 9 jaar oud was, nadat zij haar ouders had ingelicht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [aangever 2] en haar ouders niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Volgens haar bevatten de verklaringen van [aangever 2] (en haar ouders) inconsistenties en zijn zij, gelet op het moment waarop zij in 2023 zijn afgelegd, niet geloofwaardig. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [aangever 2] authentiek en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, die de verdachte bij haar heeft verricht en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden. [aangever 2] benoemt concrete gebeurtenissen waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar en hoe de seksuele handelingen plaatsvonden. [aangever 2] heeft bovendien zowel in 2019 als vier jaar later in 2023 consistent verklaard over het handelen door de verdachte, zoals blijkt uit het informatieve gesprek met haar ouders (waarin haar ouders vertelden wat [aangever 2] hen had verteld) in 2019, de aangifte in 2023 (die is gedaan door haar moeder en waarin zij vertelde wat [aangever 2] haar heeft verteld), de verklaring van haar vader (waaruit tevens blijkt dat [aangever 2] spontaan over de seksuele handelingen is begonnen) en de getuigenverklaring die ze zelf heeft afgelegd. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [aangever 2] pas na de aangifte van het seksueel misbruik van haar broertje [aangever 3] , uitgebreider heeft willen verklaren, gelet op de consistentie van de verklaringen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaring.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van [aangever 2] in zijn geheel dan ook als betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
Nu de verklaring van [aangever 2] betrouwbaar is bevonden, dient de rechtbank te beoordelen of deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [aangever 2] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. In het dossier bevindt zich een getuigenverklaring van [getuige 1] , de oom van [aangever 2] . Hij heeft verklaard dat hij ongeveer 6 jaren geleden, in 2017, op de telefoon van de verdachte naaktfoto’s van [aangever 2] heeft gezien. Deze foto’s zouden zijn genomen in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat [getuige 1] hem destijds heeft geconfronteerd met het gegeven dat deze foto’s op zijn telefoon stonden. Een nadere verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van die foto’s op zijn telefoon is uitgebleven. Dit, terwijl de aanwezigheid van de foto’s van [aangever 2] op de telefoon van de verdachte overeenkomen met de verklaring van [aangever 2] zelf over zowel de handelingen van de verdachte als de periode waarin deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.3.4.2 Overwegingen ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 3] en zijn ouders
De rechtbank stelt vast dat op 12 januari 2023 de moeder van [aangever 3] aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik van [aangever 3] door de verdachte. [aangever 3] zou eind 2022 aan zijn vader in de auto hebben toegegeven dat opa vieze dingen met hem heeft gedaan, hetgeen door de vader van [aangever 3] in een getuigenverklaring van 3 februari 2023 en door de oom van [aangever 3] in een getuigenverklaring van 16 maart 2023 wordt bevestigd. Verder bevat het dossier uitwerkingen van geluidsfragmenten van gesprekken tussen [aangever 3] en zijn moeder en een uitwerking van een studioverhoor van [aangever 3] .
De rechtbank stelt voorop dat de afgelegde verklaringen van [aangever 3] tijdens zowel het studioverhoor als de opgenomen geluidsfragmenten, gelet op de inhoud daarvan en de zeer jonge leeftijd van [aangever 3] , met de grootst mogelijke behoedzaamheid dienen te worden uitgelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eerste verklaringen van [aangever 3] aan zijn ouders en zijn oom als uitgangspunt dienen te worden genomen. De rechtbank acht die verklaringen betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van de vader van [aangever 3] , de aangifte van de moeder van [aangever 3] en de verklaring van de oom van [aangever 3] over de handelingen van de verdachte zijn consistent, voldoende gedetailleerd en ondersteunen elkaar. Dat de verdachte de piemel van [aangever 3] heeft betast wordt zowel in de verklaringen van de vader en de oom als de aangifte van de moeder benoemd. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen speelt verder een belangrijke rol dat [aangever 3] – net als [aangever 2] – spontaan aan zijn vader over het misbruik heeft verteld en dat die verklaringen gelet op de bewoordingen van [aangever 3] dat hij “niet meer van opa houdt” en “het wil uitmaken” authentiek overkomen. Dat [aangever 3] niet specifiek heeft verklaard over de exacte handelingen die opa zou hebben verricht, maakt gelet op de zeer jonge leeftijd van [aangever 3] in dit geval niet dat de verklaringen aan geloofwaardigheid of betrouwbaarheid inboeten.
Steunbewijs
Nu de verklaringen van [aangever 3] tegenover zijn ouders en zijn oom betrouwbaar zijn bevonden, dient de rechtbank te beoordelen of deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daarover het volgende.
Tijdens de aanhouding van de verdachte is zijn telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon is een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen, waaronder zeven afbeeldingen van een jongetje dat zijn eigen geslachtsdeel aanraakt. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, kan op basis van de afstand van de genomen foto’s, in combinatie met het inzoomen op de schaamstreek, worden uitgesloten dat het jongetje zelf deze afbeeldingen met de telefoon heeft genomen. Verder bevat het dossier een proces-verbaal waarin de moeder van [aangever 3] , na confrontatie met de aangetroffen afbeeldingen, aan de hand van enkele specifieke kenmerken, zoals onder meer de kleding van het jongetje, tot herkenning van haar zoon [aangever 3] komt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het jongetje op de afbeeldingen [aangever 3] betreft. De verdachte heeft overigens ook geen aannemelijke verklaring gegeven over wie dat jongetje op de afbeeldingen wel zou kunnen zijn. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met zijn telefoon deze afbeeldingen van [aangever 3] heeft gemaakt.
Dat op de telefoon van de verdachte kinderpornografische afbeeldingen van [aangever 3] zijn aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat deze foto’s door de verdachte zijn gemaakt, biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de verklaringen van de ouders van [aangever 3] over het seksueel misbruik van [aangever 3] door de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2hij in de periode van 26 mei 2014 tot en met 27 augustus 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met [aangever 2] (geboren op [geboortedatum aangever 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever 2] , hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [aangever 2] gebracht;
Feit 3hij in de periode van 26 mei 2014 tot en met 27 augustus 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kleinkind, [aangever 2] , geboren op [geboortedatum aangever 2] , bestaande die ontucht hierin dat hij meermaals, althans eenmaal,
- aan/over de vagina van die [aangever 2] heeft gelikt en/of
- over de vagina van die [aangever 2] heeft gewreven en/of
- die [aangever 2] heeft getongzoend;
Feit 4hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 19 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kleinkind, [aangever 3] , geboren op [geboortedatum aangever 3] , door meermaals, althans éénmaal,
- de penis van die [aangever 3] te betasten en/of
- die [aangever 3] met zijn eigen handen en/of vingers zijn eigen penis te laten betasten;
Feit 5hij in de periode van 14 januari 2022 tot en met 3 april 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad,
telkens 7 afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, heeft vervaardigd en in bezit gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de vingers aanraken van het eigen geslachtsdeel door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(afbeelding 1 tot en met 7 in de toonmap).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1
Ten aanzien van de feiten 2 en 5
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 5
afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
4.2
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Ten aanzien van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten overweegt de rechtbank dat de opsteller van de tenlasteleggingen blijkens de door hem/haar gekozen bewoordingen, kennelijk de delictsomschrijving van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht voor ogen heeft gehad, hetgeen ook strookt met de direct onder die tenlasteleggingen opgenomen wetsartikelen. Door vervolgens ten laste te leggen ‘met zijn kleinkind’ – hetgeen niet in de opsomming van artikel 249 Sr is opgenomen – en na te laten het bestanddeel ‘een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ in de delictsomschrijving op te nemen, is de delictsinhoud van het genoemd wetsartikel niet vervuld. Nu ook het bestanddeel ‘buiten echt’ niet in de tenlastelegging is opgenomen kan het bewezenverklaarde feit ook niet worden gebracht onder de delictsomschrijving van artikel 247 Sr. De onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten kunnen als gevolg hiervan niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit. De rechtbank kan daarom niet anders dan de verdachte ten aanzien van deze feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een strafoplegging komt – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn minderjarige kleindochter [aangever 2] . De verdachte heeft zijn kleindochter hem oraal laten bevredigen, terwijl hij op dat moment haar vagina likte. Deze vergaande seksuele handeling heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte. Gelet op de zeer jonge leeftijd van zijn kleindochter verkeerde zij jegens de verdachte in een afhankelijke positie. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van 7 kinderpornografische afbeeldingen. Dit betreffen afbeeldingen van zijn kleinzoon [aangever 3] , die de verdachte met zijn eigen telefoon heeft gemaakt, op momenten dat [aangever 3] bij de verdachte in diens woning verbleef.
De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleinkinderen, waarvan – naar de ervaring leert – zij nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aantoont geen enkel inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn handelen. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten beschermd worden tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen maken. Dat de handelingen gepleegd zijn door een persoon, hun opa, die zij bij uitstek hadden moeten kunnen vertrouwen en op een locatie waar zij zich veilig hadden moeten voelen, maakt het verwerpelijke gedrag van de verdachte extra verwijtbaar. Bovendien heeft de verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn eigen zoon en schoondochter in hem, als opa, stelden. Daarbij acht de rechtbank het bijzonder ernstig dat de verdachte, nadat het misbruik van [aangever 2] in 2019 aan het licht was gekomen en zij niet meer bij hem mocht komen logeren, is doorgegaan met strafbaar handelen door kinderpornografische afbeeldingen van zijn kleinzoon te maken.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt. Omdat de rechtbank de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten en de verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Persoon van de verdachte
In de afweging van de strafoplegging betrekt de rechtbank onder meer het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 5 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 3 mei 2024. Hieruit komt naar voren dat seksueel deviant gedrag bij de verdachte niet kan worden uitgesloten. Verder komen er bij de reclassering geen problemen naar voren op het gebied van praktische leefgebieden. Gelet op de leeftijd en het ontbreken van verdere hulpvragen of aanwijzingen voor interventies en behandelingen wordt reclasseringsbemoeienis niet geadviseerd. Voorts wordt het risico op recidive als laag ingeschat.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de reclassering, maar verenigt zich niet met het door de reclassering als laag ingeschat recidiverisico. De rechtbank schat het risico op recidive hoger in dan de reclassering. Daarvoor is redengevend dat de verdachte na de seksuele handelingen met zijn kleindochter [aangever 2] , kinderpornografische afbeeldingen van zijn kleinzoon heeft gemaakt, hij hiervoor ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen en zelfs de suggestie heeft willen wekken dat zijn kleinkinderen met hun gedrag hebben bijgedragen aan hetgeen hem wordt verweten. Daarbij komt dat ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte nog altijd contact heeft met twee andere minderjarige kleinkinderen, terwijl hierop geen toezicht wordt gehouden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank – anders dan de reclassering – het opleggen van een meldplicht als bijzondere voorwaarde wenselijk, zodat toezicht kan worden gehouden op de verdachte.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 (drie) jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Ten aanzien van de proeftijd van 3 jaren en de op te leggen meldplicht overweegt de rechtbank dat zij het van belang acht dat er gedurende een langere periode zicht is op de verdachte, mede gelet op het feit dat de rechtbank de kans op recidive hoger inschat dan de reclassering.
Omdat er gelet het handelen van de verdachte en hetgeen ter zitting is besproken ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.

7.Beslissing omtrent de in beslag genomen en niet teruggeven telefoon

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon (Samsung Galaxy S10 (beslagnummer 1472220), dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 5 bewezenverklaarde feit met dat voorwerp is begaan.

8.Vordering benadeelde partijen

8.1
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.210,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade van € 210,- bestaat uit de kosten voor online behandelsessies en de gestelde immateriële schade van € 3.000,- wordt gevorderd wegens de psychische schade die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering omdat het onder 1 ten laste gelegde feit, waarop die vordering betrekking heeft, niet wettig en overtuigend is bewezen.
8.2
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezenverklaarde. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending (het seksueel misbruik), de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit is een lager bedrag dan de benadeelde partij heeft gevorderd, aangezien de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 3, waarop de vordering mede ziet.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum aangever 2] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank zal tevens bepalen dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen 3 maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
Vordering [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 240b en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat de verdachte voor deze feiten van alle rechtsvervolging;
bepaalt dat de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het vonnis meldt bij de Reclassering Nederland op [adres Reclassering] , en dat hij zich blijft melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij de volgende voorwaarden gelden gedurende de proeftijd van de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, waaronder medewerking verlenen aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarde en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
onttrekt aan het verkeer:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: pl1100-2022245568-1472220, Samsung);
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum aangever 2] ) te openen rekening met een BEM-clausule; en
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2024.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717