3.3.1Inleiding
De rechtbank overweegt dat er bij zedenzaken vaak maar twee personen betrokken zijn geweest bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Omdat er in deze zaak sprake is van een ontkennende verdachte moet allereerst kritisch gekeken worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van de vermeende slachtoffers. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid zijn de criteria consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) maatgevend.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verklaring(en) in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Wat betreft de aanwezigheid van dit zogenaamde steunbewijs in zedenzaken, volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. De verklaring kan op specifieke punten ook steun vinden in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen.
3.3.2Vrijspraak feit 1
De aangever [aangever 1] , het neefje van de verdachte, heeft tijdens zijn verhoor van 16 april 2023 verklaard dat de verdachte ongewenst seksuele handelingen met hem heeft verricht op de camping in [...] in de periode van 1999 tot en met 2001, toen hij nog minderjarig was. Hij heeft gedetailleerd verklaard over de omstandigheden waaronder deze seksuele handelingen hebben plaatsgehad. Het dossier bevat ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde verder slechts belastende verklaringen van de zonen van de verdachte. Zij hebben verklaard dat zij van hun neef, de aangever, vele jaren later hebben gehoord dat hij de verdachte op de camping moest pijpen. Net als de raadsvrouw van de verdachte, constateert de rechtbank dat deze verklaringen afkomstig zijn van één en dezelfde bron, namelijk van de aangever. Dat betekent dat deze verklaringen niet als onafhankelijk steunbewijs voor het ten laste gelegde feit kunnen worden gebruikt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomstige omstandigheden bij de andere ten laste gelegde feiten, te weten het seksueel misbruik door de verdachte van zijn kleinkinderen [aangever 2] en [aangever 3] , als steun voor de verklaring van de aangever kunnen dienen. De rechtbank volgt deze redenering niet en overweegt daartoe dat hoewel de verklaringen (van de verschillende aangevers) over het seksueel misbruik in het dossier op bepaalde punten overeenkomen, te weten dat zij als minderjarige bepaalde seksuele handelingen moesten verrichten, zij op zichzelf niet kenmerkend genoeg zijn dat daaruit een bepaalde modus operandi van de verdachte kan worden afgeleid. Daar komt bij het tijdsverloop van (ruim) 15 respectievelijk 20 jaar dat tussen het vermeende misbruik van de aangever en dat van de kleinkinderen [aangever 2] en [aangever 3] is gelegen. Dit betekent dat de verklaringen van [aangever 2] en [aangever 3] niet als (schakel)bewijs voor feit 1 kunnen worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende steunbewijs is voor de op zichzelf betrouwbare verklaring van de aangever. Dat betekent dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit en dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.3.4Bewijsoverwegingen
3.3.4.1 Overwegingen ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 2]
De rechtbank stelt vast dat de moeder van [aangever 2] op 5 september 2019 tijdens een informatief zedengesprek melding heeft gemaakt van seksueel misbruik van haar dochter [aangever 2] door de verdachte. Een week daarvoor zou [aangever 2] haar vader hebben ingelicht over de seksuele handelingen die de verdachte, haar grootvader, bij haar verrichtte. Hierop volgt – zo blijkt uit de latere aangifte van de moeder van [aangever 2] in 2023 – (ook) op verzoek van [aangever 2] geen aangifte. Op 12 januari 2023 heeft de moeder van [aangever 2] (alsnog) aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte van [aangever 2] en ook van haar zoon [aangever 3] (waarover hieronder in 3.3.4.2). Vervolgens is [aangever 2] , een week later, op 31 januari 2023 gehoord door de politie. Zij heeft toen– kort samengevat –verklaard dat het misbruik door de verdachte is begonnen toen zij 5 à 6 jaar oud was. De seksuele handelingen bestonden, onder meer, uit het pijpen van de verdachte, tongzoenen en het door de verdachte wrijven over en likken van de vagina van [aangever 2] . [aangever 2] heeft verder verklaard dat de verdachte meerdere keren foto’s van haar vagina heeft gemaakt. Het misbruik is in 2019 gestopt toen [aangever 2] ongeveer 9 jaar oud was, nadat zij haar ouders had ingelicht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [aangever 2] en haar ouders niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Volgens haar bevatten de verklaringen van [aangever 2] (en haar ouders) inconsistenties en zijn zij, gelet op het moment waarop zij in 2023 zijn afgelegd, niet geloofwaardig. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [aangever 2] authentiek en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, die de verdachte bij haar heeft verricht en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden. [aangever 2] benoemt concrete gebeurtenissen waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar en hoe de seksuele handelingen plaatsvonden. [aangever 2] heeft bovendien zowel in 2019 als vier jaar later in 2023 consistent verklaard over het handelen door de verdachte, zoals blijkt uit het informatieve gesprek met haar ouders (waarin haar ouders vertelden wat [aangever 2] hen had verteld) in 2019, de aangifte in 2023 (die is gedaan door haar moeder en waarin zij vertelde wat [aangever 2] haar heeft verteld), de verklaring van haar vader (waaruit tevens blijkt dat [aangever 2] spontaan over de seksuele handelingen is begonnen) en de getuigenverklaring die ze zelf heeft afgelegd. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [aangever 2] pas na de aangifte van het seksueel misbruik van haar broertje [aangever 3] , uitgebreider heeft willen verklaren, gelet op de consistentie van de verklaringen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaring.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van [aangever 2] in zijn geheel dan ook als betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
Nu de verklaring van [aangever 2] betrouwbaar is bevonden, dient de rechtbank te beoordelen of deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [aangever 2] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. In het dossier bevindt zich een getuigenverklaring van [getuige 1] , de oom van [aangever 2] . Hij heeft verklaard dat hij ongeveer 6 jaren geleden, in 2017, op de telefoon van de verdachte naaktfoto’s van [aangever 2] heeft gezien. Deze foto’s zouden zijn genomen in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat [getuige 1] hem destijds heeft geconfronteerd met het gegeven dat deze foto’s op zijn telefoon stonden. Een nadere verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van die foto’s op zijn telefoon is uitgebleven. Dit, terwijl de aanwezigheid van de foto’s van [aangever 2] op de telefoon van de verdachte overeenkomen met de verklaring van [aangever 2] zelf over zowel de handelingen van de verdachte als de periode waarin deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.3.4.2 Overwegingen ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 3] en zijn ouders
De rechtbank stelt vast dat op 12 januari 2023 de moeder van [aangever 3] aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik van [aangever 3] door de verdachte. [aangever 3] zou eind 2022 aan zijn vader in de auto hebben toegegeven dat opa vieze dingen met hem heeft gedaan, hetgeen door de vader van [aangever 3] in een getuigenverklaring van 3 februari 2023 en door de oom van [aangever 3] in een getuigenverklaring van 16 maart 2023 wordt bevestigd. Verder bevat het dossier uitwerkingen van geluidsfragmenten van gesprekken tussen [aangever 3] en zijn moeder en een uitwerking van een studioverhoor van [aangever 3] .
De rechtbank stelt voorop dat de afgelegde verklaringen van [aangever 3] tijdens zowel het studioverhoor als de opgenomen geluidsfragmenten, gelet op de inhoud daarvan en de zeer jonge leeftijd van [aangever 3] , met de grootst mogelijke behoedzaamheid dienen te worden uitgelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eerste verklaringen van [aangever 3] aan zijn ouders en zijn oom als uitgangspunt dienen te worden genomen. De rechtbank acht die verklaringen betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van de vader van [aangever 3] , de aangifte van de moeder van [aangever 3] en de verklaring van de oom van [aangever 3] over de handelingen van de verdachte zijn consistent, voldoende gedetailleerd en ondersteunen elkaar. Dat de verdachte de piemel van [aangever 3] heeft betast wordt zowel in de verklaringen van de vader en de oom als de aangifte van de moeder benoemd. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen speelt verder een belangrijke rol dat [aangever 3] – net als [aangever 2] – spontaan aan zijn vader over het misbruik heeft verteld en dat die verklaringen gelet op de bewoordingen van [aangever 3] dat hij “niet meer van opa houdt” en “het wil uitmaken” authentiek overkomen. Dat [aangever 3] niet specifiek heeft verklaard over de exacte handelingen die opa zou hebben verricht, maakt gelet op de zeer jonge leeftijd van [aangever 3] in dit geval niet dat de verklaringen aan geloofwaardigheid of betrouwbaarheid inboeten.
Steunbewijs
Nu de verklaringen van [aangever 3] tegenover zijn ouders en zijn oom betrouwbaar zijn bevonden, dient de rechtbank te beoordelen of deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daarover het volgende.
Tijdens de aanhouding van de verdachte is zijn telefoon in beslag genomen. Op deze telefoon is een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen, waaronder zeven afbeeldingen van een jongetje dat zijn eigen geslachtsdeel aanraakt. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, kan op basis van de afstand van de genomen foto’s, in combinatie met het inzoomen op de schaamstreek, worden uitgesloten dat het jongetje zelf deze afbeeldingen met de telefoon heeft genomen. Verder bevat het dossier een proces-verbaal waarin de moeder van [aangever 3] , na confrontatie met de aangetroffen afbeeldingen, aan de hand van enkele specifieke kenmerken, zoals onder meer de kleding van het jongetje, tot herkenning van haar zoon [aangever 3] komt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het jongetje op de afbeeldingen [aangever 3] betreft. De verdachte heeft overigens ook geen aannemelijke verklaring gegeven over wie dat jongetje op de afbeeldingen wel zou kunnen zijn. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met zijn telefoon deze afbeeldingen van [aangever 3] heeft gemaakt.
Dat op de telefoon van de verdachte kinderpornografische afbeeldingen van [aangever 3] zijn aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat deze foto’s door de verdachte zijn gemaakt, biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de verklaringen van de ouders van [aangever 3] over het seksueel misbruik van [aangever 3] door de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten.