ECLI:NL:RBNHO:2024:1123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/15/339953 / FA RK 23-2325
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over de minderjarige en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] in [plaats]. De moeder was belast met het gezag, maar er waren ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige, die opgroeide in een onveilige en verwaarlozende omgeving. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Ondanks de inzet van hulpverlening is de moeder niet in staat gebleken om aan de voorwaarden te voldoen die gesteld zijn voor terugplaatsing van de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, omdat zij anders in een loyaaliteitsconflict komt en haar ontwikkeling wordt belemmerd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogdes over de minderjarige, zodat er een neutrale instantie is die de belangen van de minderjarige kan waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/339953 / FA RK 23-2325
Datum uitspraak: 11 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
kind van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
-
de moeder;
-
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, hierna: de GI;
-
[het pleeggezin], hierna: het pleeggezin.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 30 mei 2023;
- het e-mailbericht, met bijlage, van de GI van 30 november 2023.
1.2.
Op 29 september 2023 is de behandeling van het verzoek aangehouden, omdat er geen advocaat aan de moeder was toegevoegd.
1.3.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [begeleidster] , begeleidster van het pleeggezin.
1.4.
De moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
1.5.
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven in een gesprek met de kinderrechter. Voorafgaand aan de aanvankelijk geplande zitting in september 2023 heeft zij schriftelijk haar mening gegeven. Op de nieuwe uitnodiging van de rechtbank voor een gesprek in december 2023 heeft zij niet meer gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De moeder heeft op dinsdagmiddag na school begeleide omgang met [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 8 juni 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad aangevoerd dat [de minderjarige] bij de moeder opgroeide in een thuissituatie waarin sprake was van structurele onveiligheid en verwaarlozing. Daarnaast zijn er bij de moeder langdurig zorgen over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek en afhankelijkheid van medicatie. Als gevolg hiervan is [de minderjarige] getraumatiseerd geraakt. Inmiddels vertoont [de minderjarige] , na hulpverlening van het KJTC, geen signalen meer van PTSS. De moeder kan echter nog steeds niet aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en bagatelliseert de ernstige gebeurtenissen uit het verleden – waarmee zij de ervaringen van [de minderjarige] niet erkent.
De GI heeft in 2020 voorwaarden en later aanvullende voorwaarden opgesteld, waarin werd aangegeven waaraan de moeder moest voldoen om te kunnen werken aan terugplaatsing van [de minderjarige] . Ondanks de inzet van veel verschillende hulpverlening is de moeder onvoldoende leerbaar gebleken en is het haar – inmiddels jaren later – niet gelukt aan deze voorwaarden te voldoen. De GI heeft al in april 2021, naar aanleiding van de beoordelingsboog, het opvoedbesluit genomen dat niet meer zal worden toegewerkt naar thuisplaatsing. Sinds
19 augustus 2021 verblijft [de minderjarige] in haar huidige, perspectiefbiedende pleeggezin. Daar ontwikkelt zij zich positief en heeft zij meer rust. Zij is inmiddels geaard in haar nieuwe opvoedomgeving, met school, sociale contacten en pleegmoeder en pleegzussen.
De Raad heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, en dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer op zich kan nemen, inmiddels is verstreken. De Raad is daarom van mening dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Als gevolg van haar belaste verleden heeft [de minderjarige] meer dan een gemiddeld kind behoefte aan begeleiding en sturing. Hierbij is het een grote belemmering dat de moeder de gebeurtenissen uit het verleden en [de minderjarige] ’s gevoel hierover niet weet te erkennen. In de visie van de Raad beschikt de moeder over onvoldoende capaciteiten om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder is nog steeds onvoldoende in staat om het belang van [de minderjarige] boven haar eigen belang te stellen en de juiste beslissingen voor haar dochter te nemen. De Raad verwacht hier de komende jaren onvoldoende verandering in.
De Raad is van mening dat het schadelijk voor [de minderjarige] zal zijn als de moeder het gezag langer behoudt. [de minderjarige] is zich erg bewust van de situatie. Zo verzet de moeder zich actief tegen de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. Als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voortduren, wordt [de minderjarige] steeds geconfronteerd met zittingen over de verlenging daarvan. Gelet op het gegeven dat de moeder telkens in hoger beroep is gegaan tegen beschikkingen hierover, is te verwachten zij dit in de toekomst ook steeds zal doen. Deze procedures brengen veel onzekerheid met zich mee voor [de minderjarige] , wat niet in haar belang is. Daarbij komt dat de maatregelen niet meer gericht zijn op terugplaatsing van [de minderjarige] , zodat zij geen meerwaarde hebben.
Daarnaast zal het grote onzekerheid voor [de minderjarige] meebrengen als de moeder het gezag behoudt. Naast de omstandigheid dat het toekomstperspectief dan onzeker zal blijven, is namelijk gebleken dat de moeder haar gezag misbruikt door niet mee te werken aan medische of praktische zaken voor [de minderjarige] . De GI heeft daarom al eerder moeten verzoeken gedeeltelijk met het gezag te worden belast voor bepaalde medische behandelingen. [de minderjarige] heeft direct en indirect last van het doen en laten van de moeder. [de minderjarige] zit hierdoor steeds in onzekerheid, bijvoorbeeld omdat zij moet wachten op toestemming van de moeder voor nodige zaken of omdat de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen beschikkingen.
Ter zitting is hier namens de Raad nog aan toegevoegd dat de moeder nog steeds haar gezag misbruikt door [de minderjarige] niet te bieden wat zij nodig heeft en niet te doen wat van haar mag worden verwacht, zodat het de band tussen hen alleen maar ten goede komt als [de minderjarige] niet meer van haar afhankelijk is.
De Raad is van mening dat gezagsbeëindiging zal bijdragen aan duidelijkheid over het toekomstperspectief. Daarmee kan rust en stabiliteit voor [de minderjarige] ontstaan, zodat zij zich zo gunstig mogelijk kan ontwikkelen. Haar recht op duidelijkheid en een veilige, gezonde en evenwichtige ontwikkeling moet prevaleren boven de wens van de moeder om (op termijn) de dagelijkse opvoeding zelf op zich te nemen en het gezag te behouden.
Tot slot heeft de Raad erop gewezen dat de moeder een andere rol zal krijgen in het leven van haar dochter, maar dat zij de moeder van [de minderjarige] blijft. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat het contact met de moeder onderhouden blijft.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft laten weten dat het minder ingewikkeld zal zijn als er toestemming voor iets nodig is, als haar gezinsvoogd haar voogd wordt. Verder blijkt uit het Raadsrapport dat zij graag in haar pleeggezin wil blijven wonen.
4.2.
Uit de stukken blijkt dat de moeder het niet eens is met gezagsbeëindiging, of met de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. De moeder is van mening dat zij aan alle voorwaarden heeft voldaan om [de minderjarige] zelf te kunnen verzorgen en opvoeden.
4.3.
Tijdens het Raadsonderzoek is naar voren gekomen dat de GI van mening is dat de moeder niet in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen, zodat terugplaatsing niet mogelijk is. De moeder heeft in de afgelopen jaren veel hulpverlening ontvangen, maar lijkt hier niet voldoende van te (kunnen) profiteren of geeft aan geen hulpvraag te hebben. De problemen die voor de uithuisplaatsing speelden, zijn daardoor nog steeds aan de orde. De moeder heeft verder in het jaar voorafgaand aan het onderzoek in meerdere situaties laten blijken dat zij haar gezag misbruikt, bijvoorbeeld door geen identiteitskaart voor [de minderjarige] te regelen en haar geen toestemming te geven voor een coronavaccinatie. Hiermee heeft zij [de minderjarige] belast.
Ter zitting is namens de GI naar voren gebracht dat de informatie uit het rapport van de Raad nog steeds actueel is. Het is voor de GI moeilijk om in contact te komen met de moeder, die niet, of pas laat reageert. De moeder heeft nu nog steeds niet haar toestemming bevestigd voor verdere behandeling van [de minderjarige] bij het KJTC en heeft niet meegewerkt aan het verkrijgen van een pinpas voor haar dochter. Het handelen van de moeder brengt [de minderjarige] veel onrust.
4.4.
De vertegenwoordiger van het pleeggezin heeft aangegeven dat de moeder [de minderjarige] belast doordat zij tijdens de omgang zegt dat zij niet wil dat [de minderjarige] in het pleeggezin blijft. Degene die de omgang begeleidt, moet dan ingrijpen. [de minderjarige] heeft last van deze uitspraken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van de gronden als bedoeld in dit artikel overweegt de rechtbank het volgende. Uit de rapportage van de Raad en wat op de zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat [de minderjarige] getraumatiseerd is als gevolg van de onveilige en verwaarlozende thuissituatie, waarbij de moeder onvoldoende beschikbaar was voor haar dochter. Als gevolg hiervan heeft [de minderjarige] meer van haar opvoeder nodig dan een gemiddeld kind. De moeder kan haar dit niet, of in elk geval onvoldoende, bieden en is niet in staat de opvoedsituatie bij haar te verbeteren. Ondanks veel hulpverlening is zij namelijk niet leerbaar gebleken en is het haar niet gelukt om te voldoen aan de voorwaarden die de GI heeft gesteld om te kunnen werken aan terugplaatsing van [de minderjarige] . De ervaring is, zo begrijpt de rechtbank, dat de moeder afspraken niet nakomt, geen hulpvraag heeft en zich niet actief opstelt, waardoor diverse hulpverlening niet van de grond is gekomen en geen of niet genoeg resultaat heeft gehad. Dat de moeder niet heeft meegewerkt aan een gesprek met de Raad ten behoeve van het onderzoek, niet op de zitting is verschenen en niet heeft gereageerd op pogingen van de advocaat, die de rechtbank aan haar had toegevoegd, om contact met haar te leggen, lijken dit te bevestigen.
De moeder bagatelliseert verder de zorgen over het verleden en het is voor [de minderjarige] pijnlijk dat haar moeder haar ervaringen niet erkent.
Gelet op de gebeurtenissen in het verleden, de voortdurende zorgen over de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder, de (persisterende) weinig meewerkende houding en opstelling van de moeder is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten is dat de situatie in de toekomst zal veranderen en dat de moeder op termijn in staat zal zijn de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen.
5.3.
Hoewel [de minderjarige] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en het hier fijn heeft, accepteert de moeder deze plaatsing niet. Hiermee belast zij [de minderjarige] , bijvoorbeeld door uit te spreken dat de plaatsing tijdelijk is. Dit brengt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict. Hierdoor ervaart zij niet voldoende ruimte om het goed te hebben in haar pleeggezin, wat haar in haar ontwikkeling belemmert. Verder brengt het onzekerheid en stress voor [de minderjarige] mee dat de uithuisplaatsing jaarlijks verlengd moet worden, terwijl niet meer wordt toegewerkt naar terugplaatsing bij de moeder. Omdat hier ook sprake is van een langer bestaand patroon, is niet te verwachten dat dit zal veranderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het zal bijdragen aan rust en duidelijkheid voor [de minderjarige] als het gezag van de moeder wordt beëindigd.
5.4.
Daarnaast is gebleken dat de moeder medische en praktische beslissingen die voor [de minderjarige] nodig zijn, blokkeert of vertraagt. Met de Raad en de GI is de rechtbank daarom van oordeel dat de moeder in meerdere situaties heeft laten blijken dat zij het gezag misbruikt. De rechtbank overweegt dat het schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] als het gezag van de moeder in stand blijft. Het is namelijk stressvol voor [de minderjarige] dat de moeder, onder andere, bepaalde medische zaken anders ziet dan de artsen of [de minderjarige] zelf en dan niet meewerkt. Het is zorgelijk dat de moeder nog steeds geen toestemming heeft gegeven voor de behandeling van [de minderjarige] bij het KJTC, zodat deze niet kan worden gestart. Voorts is toestemming nodig voor een mogelijk toekomstige operatie vanwege asymmetrische groei bij [de minderjarige] . Daarnaast vindt [de minderjarige] het vervelend dat zij de enige in haar klas is die geen pinpas heeft, omdat de moeder aan het verkrijgen daarvan nog steeds niet meewerkt. Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [de minderjarige] dat het niet langer de moeder is die over haar moet beslissen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande meebrengt dat is voldaan aan de criteria van artikel 1:266, eerste lid, zowel onder a als onder b, BW, zodat zij het verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen zal toewijzen.
5.6.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, moet de rechtbank een voogd over haar benoemen (artikel 1:275, eerste lid, BW). In dat verband overweegt de rechtbank dat het belangrijk is dat een neutrale instantie de belangen van [de minderjarige] , de moeder, de vader en de pleegmoeder afweegt en beslissingen in het belang van [de minderjarige] neemt. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Verder is gebleken dat er geen samenwerking is tussen de moeder en de pleegmoeder, zodat deze laatste niet belast wenst te worden met de voogdij over [de minderjarige] . Daarom is de rechtbank oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] , de
gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, locatie Haarlem;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. M.M. Cuypers, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.