Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad aangevoerd dat [de minderjarige] bij de moeder opgroeide in een thuissituatie waarin sprake was van structurele onveiligheid en verwaarlozing. Daarnaast zijn er bij de moeder langdurig zorgen over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek en afhankelijkheid van medicatie. Als gevolg hiervan is [de minderjarige] getraumatiseerd geraakt. Inmiddels vertoont [de minderjarige] , na hulpverlening van het KJTC, geen signalen meer van PTSS. De moeder kan echter nog steeds niet aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en bagatelliseert de ernstige gebeurtenissen uit het verleden – waarmee zij de ervaringen van [de minderjarige] niet erkent.
De GI heeft in 2020 voorwaarden en later aanvullende voorwaarden opgesteld, waarin werd aangegeven waaraan de moeder moest voldoen om te kunnen werken aan terugplaatsing van [de minderjarige] . Ondanks de inzet van veel verschillende hulpverlening is de moeder onvoldoende leerbaar gebleken en is het haar – inmiddels jaren later – niet gelukt aan deze voorwaarden te voldoen. De GI heeft al in april 2021, naar aanleiding van de beoordelingsboog, het opvoedbesluit genomen dat niet meer zal worden toegewerkt naar thuisplaatsing. Sinds
19 augustus 2021 verblijft [de minderjarige] in haar huidige, perspectiefbiedende pleeggezin. Daar ontwikkelt zij zich positief en heeft zij meer rust. Zij is inmiddels geaard in haar nieuwe opvoedomgeving, met school, sociale contacten en pleegmoeder en pleegzussen.
De Raad heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, en dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer op zich kan nemen, inmiddels is verstreken. De Raad is daarom van mening dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Als gevolg van haar belaste verleden heeft [de minderjarige] meer dan een gemiddeld kind behoefte aan begeleiding en sturing. Hierbij is het een grote belemmering dat de moeder de gebeurtenissen uit het verleden en [de minderjarige] ’s gevoel hierover niet weet te erkennen. In de visie van de Raad beschikt de moeder over onvoldoende capaciteiten om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder is nog steeds onvoldoende in staat om het belang van [de minderjarige] boven haar eigen belang te stellen en de juiste beslissingen voor haar dochter te nemen. De Raad verwacht hier de komende jaren onvoldoende verandering in.
De Raad is van mening dat het schadelijk voor [de minderjarige] zal zijn als de moeder het gezag langer behoudt. [de minderjarige] is zich erg bewust van de situatie. Zo verzet de moeder zich actief tegen de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. Als de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voortduren, wordt [de minderjarige] steeds geconfronteerd met zittingen over de verlenging daarvan. Gelet op het gegeven dat de moeder telkens in hoger beroep is gegaan tegen beschikkingen hierover, is te verwachten zij dit in de toekomst ook steeds zal doen. Deze procedures brengen veel onzekerheid met zich mee voor [de minderjarige] , wat niet in haar belang is. Daarbij komt dat de maatregelen niet meer gericht zijn op terugplaatsing van [de minderjarige] , zodat zij geen meerwaarde hebben.
Daarnaast zal het grote onzekerheid voor [de minderjarige] meebrengen als de moeder het gezag behoudt. Naast de omstandigheid dat het toekomstperspectief dan onzeker zal blijven, is namelijk gebleken dat de moeder haar gezag misbruikt door niet mee te werken aan medische of praktische zaken voor [de minderjarige] . De GI heeft daarom al eerder moeten verzoeken gedeeltelijk met het gezag te worden belast voor bepaalde medische behandelingen. [de minderjarige] heeft direct en indirect last van het doen en laten van de moeder. [de minderjarige] zit hierdoor steeds in onzekerheid, bijvoorbeeld omdat zij moet wachten op toestemming van de moeder voor nodige zaken of omdat de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen beschikkingen.
Ter zitting is hier namens de Raad nog aan toegevoegd dat de moeder nog steeds haar gezag misbruikt door [de minderjarige] niet te bieden wat zij nodig heeft en niet te doen wat van haar mag worden verwacht, zodat het de band tussen hen alleen maar ten goede komt als [de minderjarige] niet meer van haar afhankelijk is.
De Raad is van mening dat gezagsbeëindiging zal bijdragen aan duidelijkheid over het toekomstperspectief. Daarmee kan rust en stabiliteit voor [de minderjarige] ontstaan, zodat zij zich zo gunstig mogelijk kan ontwikkelen. Haar recht op duidelijkheid en een veilige, gezonde en evenwichtige ontwikkeling moet prevaleren boven de wens van de moeder om (op termijn) de dagelijkse opvoeding zelf op zich te nemen en het gezag te behouden.
Tot slot heeft de Raad erop gewezen dat de moeder een andere rol zal krijgen in het leven van haar dochter, maar dat zij de moeder van [de minderjarige] blijft. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat het contact met de moeder onderhouden blijft.