Op 16 oktober 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoekster, die zich in voorlopige hechtenis bevindt. Het verzoek was gericht tegen alle rechters van team Straf, die betrokken waren bij de beslissingen over haar voorlopige hechtenis. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verzoekster het te laat had ingediend. Het verzoekschrift was gedateerd op 1 oktober 2024 en op 7 oktober 2024 ontvangen, terwijl de laatste beslissing over de voorlopige hechtenis op 18 september 2024 was genomen. De wrakingskamer benadrukte dat verzoekster niet tijdig had gereageerd op de eerdere beslissingen en dat de periode tussen de laatste beslissing en het indienen van het wrakingsverzoek te lang was. Bovendien werd opgemerkt dat wraking alleen mogelijk is tegen rechters die daadwerkelijk de zaak behandelen, en niet tegen een geheel team. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid, en dat de gronden voor wraking in wezen voortkwamen uit onvrede over procesbeslissingen, wat niet tot wraking kan leiden. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek en beval dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.