ECLI:NL:RBNHO:2024:11051

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
15/183841-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in huurwoning met gevaar voor levens en goederen

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2024 in Beverwijk opzettelijk brand heeft gesticht in zijn huurwoning. De brandstichting leidde tot schade aan de woning en bracht levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden met zich mee. De rechtbank oordeelde dat het noodzakelijk was dat de verdachte zijn behandeling in de kliniek kon voortzetten en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, onwenselijk was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 357 dagen, waarvan 250 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/183841-24
Uitspraakdatum: 3 oktober 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (artikel 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Visser, advocaat te Heemstede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2024 te Beverwijk in een woning (gelegen aan [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een (houten) kast en/of papier(en) en/of een tosti apparaat, althans een brandbare stof, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde woning en/of (een) belendende en/of nabij gelegen woning(en) en/of de inbedoedel(s) van die woning(en), en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die belendende en/of nabij gelegen woning(en) aanwezige personen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat bij de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, zodat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor de vraag of levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, is van belang of dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
De woning van de verdachte is gelegen op de eerste verdieping van een portiekflat, die bestaat uit drie woonlagen met telkens twee appartementen per woonlaag. Op grond van de verklaring van de medewerkster van de woningbouwvereniging in samenhang met de bevindingen van de politie ter plaatse (pagina 38 van het dossier) stelt de rechtbank vast dat ten tijde van de brandstichting in ieder geval, de onderburen van nummer 5, de naastgelegen buren van nummer 13 en de bovengelegen buren van nummer 9 thuis waren. In de woning van de verdachte waren geen werkende brandmelders aanwezig. De verdachte heeft na de brandstichting zijn woning verlaten om buiten een rondje te lopen en een coffeeshop te bezoeken. Uit het sporenonderzoek blijkt dat de brand zich minimaal tien tot vijftien minuten (mogelijk langer) had ontwikkeld voordat deze werd geblust door de brandweer. De deskundige brandonderzoek van de politie acht mogelijk dat de brand, mede gelet op de in de woning aanwezige inventaris (zitbank), tot een heftige rookontwikkeling en hitte had kunnen leiden. Volgens de deskundige had een brandoverslag naar de bovengelegen verdieping mogelijk kunnen plaatsvinden en had de rookontwikkeling zich via diverse openingen en/of ventilatiekanalen door het hele gebouw kunnen verplaatsen. De rookontwikkeling had, blijkens het sporenonderzoek, letsel voor personen tot gevolg kunnen hebben. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het (levens)gevaar voor personen ten tijde van het stichten van de brand naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 juni 2024 te Beverwijk in een woning (gelegen aan [adres] ) opzettelijk brand heeft gesticht door vuur in aanraking te brengen met een houten kast en papieren, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemde woning en belendende woningen en de inboedels van die woningen, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

In een tripartite-overleg tussen het openbaar ministerie, de reclassering en het NIFP is besloten om geen Pro Justitia rapportage over de verdachte te laten opstellen, omdat de verdachte reeds geruime tijd (meer dan tien jaar) bekend is binnen de psychiatrische hulpverlening, diagnostiek over hem bekend is en de verdachte wil meewerken aan het plan van de reclassering. Een dergelijk onderzoek biedt dan ook weinig meerwaarde en zou onnodige vertraging opleveren bij de afdoening van deze zaak. Uit het procesdossier en de verklaring van de verdachte over de aanleiding van de brandstichting volgen weliswaar aanknopingspunten dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een psychische stoornis en mogelijk sprake was van (enige) doorwerking van de stoornis in het bewezenverklaarde, maar bij gebrek aan een deskundigenrapportage beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat het bewezenverklaarde niet of in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal daarom
– zoals de officier van justitie en de raadsman ook voor ogen staat – de psychische problematiek van de verdachte in strafmatigende zin betrekken in de strafmaat.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 357 dagen, waarvan 250 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. In de strafeis heeft de officier van justitie in strafmatigende zin rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en het feit dat de verdachte inmiddels een betalingsregeling met de woningbouwvereniging heeft getroffen ter vergoeding van de schade aan de woning.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn huurwoning. Brandstichting is uitermate gevaarlijk. Door brand te stichten heeft de verdachte schade aangericht aan de woning, die eigendom was van een woningbouwvereniging. Daarnaast is ook gevaar voor belendende woningen te duchten geweest, alsmede levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige personen. Brandstichting brengt in de regel gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg in de samenleving en bij betrokkenen en getuigen in het bijzonder. Uit het dossier blijkt ook dat de buren van de verdachte hevig zijn geschrokken en zich erg angstig voelden door de gebeurtenis. Het gaat dan ook om een ernstig strafbaar feit met name vanwege de verstrekkende gevolgen die het met zich had kunnen brengen.
Daar staat tegenover dat de verdachte uiteindelijk zelf 112 heeft gebeld en niemand gewond is geraakt. De verdachte heeft een betalingsregeling getroffen met de woningbouwvereniging ter vergoeding van de schade aan de woning.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 17 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte enkel in 2012 een strafbeschikking in de vorm van een boete heeft opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 26 september 2024. Het reclasseringsrapport houdt (onder meer) het volgende in:
Betrokkene is gediagnosticeerd met een schizo-affectieve stoornis.Sinds 17 september 2024, na schorsing van de voorlopige hechtenis, verblijft betrokkene in de [kliniek] . Betrokkene kan verblijven in de [kliniek] tot de behandelaren daar bepalen dat hij stabiel genoeg is om door te stromen naar de beschermde woonvorm van Parnassia [plaats] .
Reclassering Inforsa is van mening dat met een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden de risico's op recidive kunnen worden beperkt.Betrokkene is gemotiveerd om te werken aan zijn psychiatrische problematiek en verslaving. Hij is gedurende het gehele proces erg meewerkend geweest en de betrokken hulpverlening uit ook hun vertrouwen in hem. Door de samenwerking tussen de [kliniek] en de beschermde woonvorm van Parnassia in [plaats] , kan betrokkene bij psychiatrische achteruitgang met behoud van zijn woning weer in de kliniek worden geplaatst. Ook de begeleiding die hij in de [kliniek] heeft blijft betrokken zodra hij uitstroomt naar de beschermde woonvorm van Parnassia.
Wij schatten het risico op recidive en het risico op letsel in als gemiddeld omdat er grote risico's voorvloeien uit de psychiatrie, het middelengebruik, de gokverslaving en de verhoogde suïcidaliteit. Betrokkene is echter goed ingebed in de zorg. Betrokkene neemt zijn verantwoordelijkheid voor de tenlastelegging en laat weten in de toekomst nooit meer zoiets te zullen doen. Verder is hij meewerkend en toont hij motivatie om te werken richting herstel van zijn psychiatrische problematiek en verslaving. Wij schatten het risico op onttrekken aan de voorwaarden in als laag.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met onderstaande bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
- Opname in een zorginstelling
- Ambulante begeleiding
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Dagbesteding
- Meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende – en met name indachtig de psychische problematiek van de verdachte – is de rechtbank echter van oordeel dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank acht het in zowel het belang van de verdachte als de maatschappij noodzakelijk dat de verdachte zijn huidige behandeling en verblijf bij de [kliniek] kan voortzetten en onder de nodige zorg en begeleiding kan toewerken naar een verblijf in een beschermde woonvorm. Oplegging van een straf waarbij het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, acht de rechtbank dan ook onwenselijk.
Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 357 dagen zal opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 250 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – indien hij niet wordt behandeld – wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
357 (driehonderd zevenenvijftig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
250 (tweehonderd vijftig) dagennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht reclassering
- zich binnen een week nadat hij is ontslagen uit de [kliniek] zal melden bij GGZ reclassering Fivoor op het [adres] . De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
- zich, indien de toezichthouder dit nodig acht, zal laten opnemen in de [kliniek]
of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra de veroordeelde is geaccepteerd door de zorginstelling. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
- zich zal laten behandelen door Parnassia groep FACT-team Beverwijk. In overleg met zijn
behandelaar vanuit het FACT-team Beverwijk kan de behandeling worden overgedragen naar het FACT-team in [plaats] zodra hij gaat wonen bij de beschermde woonvorm van Parnassia [plaats] . De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor
een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname
indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een
zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële
instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke
zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- zal verblijven in de beschermde woonvorm van Parnassia in [plaats] . Het verblijf start zodra de veroordeelde kan uitstromen uit de [kliniek] . Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
- zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een opleiding, betaald of onbetaald
werk, met een vaste structuur.
Meewerken aan middelencontrole
- zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2024.