ECLI:NL:RBNHO:2024:10982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11223580 \ AO VERZ 24-95
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van arbeidsovereenkomst versus opdrachtovereenkomst in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de kwalificatie van hun overeenkomst. [verzoeker], werkzaam als kapster, stelde dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had met [verweerder], die een kapsalon exploiteert. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een arbeidsovereenkomst, die op 4 april 2023 was ingegaan, en niet van een opdrachtovereenkomst zoals [verweerder] betoogde. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] werd vernietigd, omdat deze niet rechtsgeldig was, gezien het feit dat [verzoeker] op dat moment arbeidsongeschikt was door ziekte. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoeker] vanaf 1 juli 2024, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd [verweerder] verplicht om [verzoeker] toe te laten tot re-integratiewerkzaamheden en om de jaaropgave en loonstroken te verstrekken. De proceskosten werden eveneens aan [verweerder] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11223580 \ AO VERZ 24-95 (HB)
Uitspraakdatum: 21 oktober 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.P.M. Duijndam
(toevoeging nr. 3MK8475)
tegen
[verweerder] , tevens handelend onder de naam [bedrijf]
gevestigd te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
procederend in persoon
De zaak in het kort
In deze zaak is tussen partijen in geschil of zij een opdrachtovereenkomst of een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 4 april 2023.
De door [verzoeker] verzochte vernietiging van de opzegging van die arbeidsovereenkomst is toewijsbaar, omdat die opzegging niet rechtsgeldig is.
[verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoeker] vanaf 1 juli 2024, de wettelijke verhoging (gematigd tot 10%) en de wettelijke rente.
Ook de verzochte wedertewerkstelling (in re-integratiewerkzaamheden) en afgifte van de jaaropgave en loonstroken is toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan die veroordelingen een dwangsom te verbinden.
[verweerder] wordt in de proceskosten veroordeeld.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 22 juli 2024 een verzoekschrift met producties ingediend. Bij brief van 12 september 2024 heeft zij het verzoek (tekstueel) aangepast.
1.2.
[verweerder] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend. Wel heeft zij bij e-mail van 20 september 2024 stukken toegezonden.
1.3.
Op 23 september 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verweerder] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[verweerder] drijft een kapsalon onder de naam [bedrijf] .
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1998, is vanaf 4 april 2023 kappers(gerelateerde) werkzaamheden gaan verrichten in de salon van [verweerder] in [plaats 3] . De eerste maanden kreeg [verzoeker] één dag per week training van [verweerder] in de salon en werkte [verzoeker] daar op drie dagen per week. Vanaf 1 juni 2023 verviel de trainingsdag en werkte [verzoeker] op vier dagen per week.
2.3.
Voor de door haar verrichte werkzaamheden heeft [verzoeker] betalingen ontvangen, eerst contant en vanaf 2024 op haar bankrekening.
2.4.
In januari 2024 hebben partijen met elkaar gesproken over het opstellen van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft een concept ‘arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ gemaakt (voor 7 maanden, ingaand 1 april 2024, tussentijds opzegbaar met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand). Partijen hebben over die overeenkomst geen overeenstemming bereikt.
2.5.
Eind mei 2024 heeft (de moeder van) [verzoeker] per WhatsApp aan [verweerder] verzocht om een schriftelijke arbeidsovereenkomst en loonstroken te verstrekken en om duidelijkheid te verschaffen over vakantiegeld en vakantiedagen. Ook heeft zij gewezen op de verplichting van [verweerder] om loonheffing af te dragen.
2.6.
[verweerder] heeft daarop per WhatsApp geantwoord – kort weergegeven – dat aan [verzoeker] de keus is gegeven wel of niet akkoord te gaan met een overeenkomst vanaf januari (2024), dat [verzoeker] recht heeft op € 2.701,62 inclusief vakantiegeld
(kennelijk over de maand mei 2024 naar de kantonrechter begrijpt)en dat er pas sprake kan zijn van loonheffing vanaf het moment dat er een contract is afgegeven. Tot dat moment is sprake van werk op urenbasis als zzp-er, aldus [verweerder] .
2.7.
Op 1 juni 2024 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld.
2.8.
In reactie op die ziekmelding heeft [verweerder] bij WhatsApp-bericht van 1 juni 2024 aan [verzoeker] meegedeeld dat zij dit als een opzegging van de arbeidsovereenkomst beschouwt. (De moeder van) [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat die opzegging niet wettig is.
2.9.
[verweerder] heeft daarop per WhatsApp-bericht van 1 juni 2024 (11.32 uur) aangegeven dat het haar verstandig lijkt dat partijen de komende week een gesprek zullen hebben. Vervolgens (om 20.44 uur) heeft [verweerder] meegedeeld dat zij het contract van [verzoeker] beëindigt per 1 juli, omdat zij geen reactie heeft ontvangen op haar laatste bericht.
2.10.
Bij WhatsApp-bericht van 2 juni 2024 heeft [verweerder] toegelicht dat het ontslag niet is gegeven vanwege de ziekmelding van [verzoeker] , maar omdat [verzoeker] in de salon en naar anderen heeft uitgesproken dat zij geen plezier meer heeft in bepaalde diensten en dat zij zich uiteindelijk wil richten op het heren vak.
2.11. (
De moeder van) [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat [verzoeker] is ziekgemeld en nooit een contract van [verweerder] heef ontvangen.
2.12.
Bij brief van haar gemachtigde van 25 juni 2024 heeft [verzoeker] verzocht haar te bevestigen dat het ontslag als ingetrokken kan worden beschouwd en heeft zij om loonstroken en de jaaropgave verzocht. Ook heeft zij gevraagd haar in contact te brengen met de bedrijfsarts en heeft zij zich uitdrukkelijk beschikbaar gehouden om te re-integreren. Verder heeft zij [verweerder] verzocht haar een schriftelijke of elektronische opgave met betrekking tot de essentiële kenmerken van de arbeidsovereenkomst te verstrekken.
2.13.
Na [verweerder] nogmaals vergeefs te hebben aangeschreven bij e-mail van 17 juli 2024, heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] deze gerechtelijke procedure aangespannen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Na intrekking ter zitting van het subsidiair gedane verzoek, verzoekt [verzoeker] de kantonrechter (kort weergegeven) om
in de hoofdzaak:
a. de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
en om [verweerder] te veroordelen om:
b. [verzoeker] toe te laten tot het verrichten van (re-integratie)werkzaamheden, op straffe van een dwangsom;
c. aan [verzoeker] het salaris van € 2.404,13 netto per maand vanaf 1 juli 2024 te betalen, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8%;
d. aan [verzoeker] de wettelijke verhoging van 50% te voldoen;
e. binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de jaaropgave 2023 en correcte loonspecificaties over de periode van april 2023 tot en met juli 2024 af te geven, op straffe van een dwangsom;
f. aan [verzoeker] de wettelijke rente over de onder b tot en met e genoemde posten te betalen.
3.2.
Ook heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht een (bijna gelijkluidende)
voorlopige voorzieningvoor de duur van de procedure te treffen op grond van art 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.3.
[verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen partijen met ingang van 4 april 2023 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen voor 40 uur per week tegen een salaris van (laatstelijk) € 2.4013 netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Die arbeidsovereenkomst is niet rechtsgeldig opgezegd. [verzoeker] heeft geen jaaropgave of loonstroken ontvangen.
3.4.
[verweerder] voert als verweer aan – kort samengevat – dat [verzoeker] bij haar werkzaam is geweest als zzp-er (dus op basis van een opdrachtovereenkomst). Als er al een arbeidsovereenkomst is ontstaan, is dat pas vanaf 1 januari 2024. Dit is dan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 7 maanden. Dat contract is beëindigd met inachtneming van de opzegtermijn van 1 maand. De reden voor die opzegging was dat [verzoeker] niet goed functioneerde binnen het bedrijf van [verweerder] . Van een contract voor onbepaalde tijd kan geen sprake zijn, omdat [verzoeker] een leerling kapster is die niet op niveau is. [verzoeker] werkte steeds voor een variabel aantal uren voor het minimum loon.
3.5.
Onder ‘de beoordeling’ zal zo nodig verder op de standpunten van partijen worden ingegaan.

4.De beoordeling

Geen aanhouding van de procedure
4.1.
[verweerder] heeft ter zitting om aanhouding van de procedure verzocht om haar verweer verder voor te bereiden. Zoals de kantonrechter ter zitting heeft meegedeeld, wordt dat verzoek niet gehonoreerd. Het verzoekschrift is (onbetwist) al op 22 juli 2024 aan [verweerder] toegezonden aan het adres waarop zij staat ingeschreven. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat zij pas laat van het verzoekschrift heeft kennisgenomen doordat zij feitelijk niet meer op dat adres woont, maar dat is een omstandigheid die voor risico van [verweerder] komt. Bovendien heeft [verzoeker] er belang bij dat er spoedig op haar verzoek wordt beslist, omdat zij (in ieder geval) vanaf 1 juli 2024 geen betalingen meer van [verweerder] heeft ontvangen.
Direct een beslissing in de hoofdzaak
4.2.
De kantonrechter zal (zoals ook door [verzoeker] ter zitting voorgesteld) direct een beslissing nemen in de hoofdzaak. Het treffen van een voorlopige voorziening is daarom niet nodig.
Geen deskundigenverklaring vereist
4.3.
Ter zitting heeft [verzoeker] meegedeeld dat zij nog steeds ziek is. Het verzoek van [verzoeker] betreft dus deels een loonvordering tijdens arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 1 BW. (Zoals hierna zal worden overwogen, is sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.) In artikel 7:629a lid 1 BW is - voor zover hier van belang - bepaald, dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, als bij de eis niet een verklaring van een deskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is gevoegd over de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. In het tweede lid van artikel 7:629a BW is bepaald dat lid 1 niet geldt indien de verhindering niet wordt betwist. In deze zaak heeft [verweerder] de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] niet betwist. Daarom hoeft [verzoeker] geen deskundigenverklaring over te leggen en kan de zaak inhoudelijk worden behandeld.
Arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd)
4.4.
Tussen partijen is in geschil of zij een opdrachtovereenkomst of een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en, als sprake is van een arbeidsovereenkomst, of die voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 4 april 2023. Daartoe overweegt zij het volgende.
4.6.
In artikel 7:610 BW is bepaald, dat een arbeidsovereenkomst een overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
4.7.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst, moet volgens de rechtspraak van de Hoge Raad [1] aan de hand van de zogenoemde ‘Haviltexmaatstaf’ [2] worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. Voor die kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien.
4.8.
In dit geval vindt de kantonrechter de navolgende omstandigheden van belang.
4.9.
Vaststaat dat [verzoeker] vanaf 4 april 2023 tot aan haar ziekmelding wekelijks - eerst op drie en vervolgens op vier dagen per week - kappers(gerelateerde) werkzaamheden heeft verricht in de salon van [verweerder] (zoals - naar [verzoeker] ter zitting onweersproken heeft verklaard - het drogen en kleuren van haren en het inzetten van extensions.)
4.10.
Zoals partijen ter zitting hebben verklaard, gaf [verzoeker] steeds haar gewerkte uren aan [verweerder] op, waarna uitbetaling volgde, eerst contant en vanaf januari 2024 op de bankrekening van [verzoeker] . Het is dus niet zo dat [verzoeker] op basis van de gemaakte uren zelf een factuur stuurde, wat een aanknopingspunt voor het bestaan van een opdrachtovereenkomst zou kunnen zijn. [verzoeker] hanteerde ook geen eigen uurtarief zoals een zzp’er gewoonlijk doet. Uit de door [verweerder] overgelegde producties blijkt dat partijen zowel in 2023 en als in 2024 hebben gecorrespondeerd over een uurloon. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [verzoeker] zich als ondernemer in het handelsregister heeft laten inschrijven.
4.11.
Verder heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat [verweerder] aangaf welke werkzaamheden [verzoeker] moest doen en waar [verzoeker] bij kon helpen. [verweerder] heeft dit ook bevestigd, in die zin dat zij heeft verklaard dat [verzoeker] tot haar ziekmelding nog niet zelfstandig kon werken en dat [verweerder] haar steeds aan het begeleiden was om op niveau te komen. Dit wijst op een gezagsverhouding.
4.12.
Gelet op de hiervoor onder 4.9. tot en met 4.11. genoemde feiten, is de kantonrechter van oordeel dat per 4 april 2023 sprake is van een arbeidsovereenkomst en niet van een overeenkomst van opdracht: [verzoeker] heeft in dienst (onder gezag) van [verweerder] tegen loon gedurende zekere tijd arbeid verricht, zoals bedoeld in artikel 7:610 BW. De omstandigheid dat [verweerder] geen werkgeverspremies heeft ingehouden doet daar onvoldoende aan af. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [verzoeker] zelf in een Whatsapp bericht van 1 maart 2023 heeft aangegeven dat zij alles het liefst wit op papier wil omdat zij ‘nu alles als zzp’er doet.’ Partijen hebben kennelijk beiden enige tijd - ten onrechte - in de veronderstelling verkeerd dat [verzoeker] op zzp basis werkzaam was omdat er nog geen arbeidsovereenkomst op papier was gezet. Het al dan niet bestaan van een schriftelijke arbeidsovereenkomst is echter niet relevant, omdat het gaat om de feitelijke situatie.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst per 4 april 2023 voor onbepaalde tijd is aangegaan. [verweerder] heeft niet betwist dat – als sprake is van een arbeidsovereenkomst - de CAO voor het Kappersbedrijf (hierna de CAO) van toepassing is. In artikel 2.1. van de CAO is bepaald dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, tenzij hij met de werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten. Dat laatste is niet het geval, omdat partijen over de aan [verzoeker] voorgelegde concept-arbeidsovereenkomst noch over enige andere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenstemming hebben bereikt.
De arbeidsomvang
4.14.
De stelling van [verzoeker] dat de arbeidsomvang 40 uur per week bedroeg is niet komen vast te staan. In de eerste plaats heeft [verweerder] dit gemotiveerd betwist en bovendien blijkt uit het door [verzoeker] zelf in het verzoekschrift weergegeven staatje dat in ieder geval in de maanden januari tot en met mei 2024 iedere maand een verschillend aantal uren is gewerkt.
4.15.
In artikel 7:610b BW is bepaald dat, indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand vermoed wordt een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Uit de toelichting bij dit wetsartikel [3] blijkt dat ook een langere, meer representatieve referteperiode kan worden gehanteerd. In dit geval is [verzoeker] uitgegaan van een referteperiode van 5 maanden, waartegen [verweerder] geen bezwaar heeft gemaakt. De kantonrechter zal daarom overeenkomstig dat artikel en die langere referteperiode de arbeidsomvang bepalen op het gemiddelde aantal gewerkte uren over de maanden januari 2024 tot en met mei 2024, dus op (152,4 + 124,83 + 138,5 + 119,08 + 166,33 : 5 =) 140,23 uur per maand.
Vernietiging van de opzegging
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] niet rechtsgeldig. [verzoeker] was namelijk op het moment van de opzegging (en is nog steeds) arbeidsongeschikt wegens ziekte. Op grond van het bepaalde in artikel 7:670 lid 1 BW geldt in dat geval een opzegverbod. Ten overvloede overweeg de kantonrechter dat ook niet is gebleken dat sprake is van een geldige ontslaggrond zoals bedoeld in artikel 7:669 BW.
4.17.
Hierom wordt de opzegging (op grond van artikel 7:681 lid 1 BW) vernietigd.
De loonvordering vanaf 1 juli 2024
4.18.
Omdat de opzegging wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt,
heeft [verzoeker] recht op loon (zolang zij arbeidsongeschikt is het loon bij arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 8.2. van de CAO).
4.19.
De omvang van het loon volgens de CAO is niet eenduidig, omdat de werkgever kan kiezen voor verschillende loongebouwen (zie artikel 4.2. en verder CAO). Een dergelijke keuze is niet gemaakt. Niet gebleken is dat partijen voor het jaar 2024 een vast (uur)loon zijn overeengekomen. [verzoeker] heeft een uurloon van € 13,87 netto (exclusief 8% vakantietoeslag) herleid uit de over januari 2024 tot en met mei 2024 gewerkte uren en ontvangen betalingen (zie bladzijde 3 van het verzoekschrift). [verweerder] heeft het door [verzoeker] gestelde (uur)loon weersproken. Volgens [verweerder] hebben partijen een bedrag van € 1.970,65 netto per maand afgesproken in januari 2024. Uit niets is echter gebleken dat partijen over dat loonbedrag overeenstemming hebben bereikt. Bovendien is het onduidelijk over welke arbeidsomvang [verweerder] dat loonbedrag heeft berekend en - zoals [verweerder] zelf ook aangeeft - welke bruto/netto correcties er nog moeten plaatsvinden. Het had op de weg van [verweerder] als werkgever gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen. Hierom zal de kantonrechter [verweerder] veroordelen om aan [verzoeker] het salaris (te vermeerderen met 8% vakantietoeslag) vanaf 1 juli 2024 te betalen op basis van de (onder 4.15. genoemde) 140,23 werkuren per maand en het bruto equivalent van het door [verzoeker] berekende uurloon van € 13,87 netto (exclusief vakantietoeslag).
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente
4.20.
Ook de wettelijke verhoging (over het achterstallige loon vanaf 1 juli 2024) en de wettelijke rente (over het achterstallige loon vanaf 1 juli 2024 en de wettelijke verhoging) worden toegewezen, omdat [verweerder] dit loon nog niet (en dus te laat) heeft betaald. De wettelijke verhoging zal echter worden gematigd tot 10%, omdat [verweerder] ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet met kwade bedoelingen maar uit onwetendheid het loon niet meer heeft voldaan.
Wedertewerkstelling
4.21.
De verzochte veroordeling van [verweerder] om [verzoeker] toe te laten tot het verrichten van (re-integratie)werkzaamheden is eveneens toewijsbaar zoals hierna vermeld.
4.22.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat zij niet de indruk heeft gekregen dat [verweerder] niet aan die veroordeling zal voldoen. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen in goed overleg het aanvangstijdstip van de (re-integratie)werkzaamheden zullen bepalen. In geval van voortdurende arbeidsongeschiktheid moet daarbij rekening worden gehouden met adviezen van de bedrijfsarts.
Afgifte van loonstroken en jaaropgave
4.23.
Verder zal [verweerder] worden veroordeeld om de jaaropgave 2023 en correcte loonspecificaties over de periode van april 2023 tot en met juli 2024 af te geven, omdat vaststaat dat [verzoeker] die nog niet heeft ontvangen. De termijn waarbinnen die moeten worden verstrekt zal door de kantonrechter op 1 maand worden gesteld.
4.24.
Ook aan die veroordeling zal de kantonrechter geen dwangsom verbinden, omdat zij geen aanwijzingen heeft dat [verweerder] niet aan die veroordeling zal voldoen.
De proceskosten
4.25.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker] toe te laten om de bedongen werkzaamheden te verrichten, althans om [verzoeker] - zolang zij arbeidsongeschikt is - in staat te stellen re-integratie activiteiten te verrichten (met inachtneming van wat onder 4.22. van deze beschikking is overwogen);
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] het salaris (tijdens arbeidsongeschiktheid) per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te betalen vanaf 1 juli 2024 tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, op basis van 140,23 werkuren per maand en het bruto equivalent van het door [verzoeker] gestelde uurloon van € 13,87 netto (exclusief vakantietoeslag);
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 10% wegens de vertraging van het aan [verzoeker] vanaf 1 juli 2024 toekomende loon;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente over de onder 5.3. en 5.4. toegewezen posten vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van de gehele betaling;
5.6.
veroordeelt [verweerder] om binnen één maand na betekening van de beschikking de jaaropgave 2023 en correcte loonspecificaties over de periode van april 2023 tot en met juli 2024 aan [verzoeker] af te geven;
5.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 248,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] ;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op 21 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746, Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443
2.De Haviltexmaatstaf houdt in dat voor de uitleg van een overeenkomst niet alleen gekeken moet worden naar de taalkundige betekenis van een bepaling, maar ook naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op wat zij daaromtrent redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981, 635
3.in Wolters Kluwer Tekst en Commentaar