In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de kwalificatie van hun overeenkomst. [verzoeker], werkzaam als kapster, stelde dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had met [verweerder], die een kapsalon exploiteert. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een arbeidsovereenkomst, die op 4 april 2023 was ingegaan, en niet van een opdrachtovereenkomst zoals [verweerder] betoogde. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] werd vernietigd, omdat deze niet rechtsgeldig was, gezien het feit dat [verzoeker] op dat moment arbeidsongeschikt was door ziekte. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoeker] vanaf 1 juli 2024, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd [verweerder] verplicht om [verzoeker] toe te laten tot re-integratiewerkzaamheden en om de jaaropgave en loonstroken te verstrekken. De proceskosten werden eveneens aan [verweerder] opgelegd.