ECLI:NL:RBNHO:2024:10949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
15/139386-24 en 13/144970-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich voordeed op 24 april 2024 in Beverwijk. De verdachte had de opdracht gekregen om een explosief tot ontploffing te brengen bij een auto, wat leidde tot een ernstige bedreiging van de veiligheid van omwonenden. Tijdens de rechtszitting op 10 oktober 2024 werd de verdachte betrapt met een vuurwerk-brandstof-combinatie en een aansteker, maar het explosief was niet aangestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende concrete stappen had ondernomen richting de voltooiing van het misdrijf, ondanks dat het explosief niet was geactiveerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/139386-24 en 13/144970-23 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 24 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Metgod, advocaat te Amsterdam en waarnemend voor mr. G.J. van Oosten, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
‐ gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer voertuigen aan de [adres 2] en/of aangrenzende woningen en/of
‐ levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een)
aanwezige(n) in voornoemde voertuigen en/of aangrenzende woningen en/of (een) passant(en) te duchten was, met dat opzet
‐ met een zogenaamde vuurwerk‐brandstof‐combinatie, te weten (meerdere flessen met) snel
ontbrandende vloeistof en/of een explosief (een shell) naar de [adres 2] is gelopen en/of(vervolgens)
‐ deze vuurwerk‐brandstof‐combinatie naar een voertuig (te weten een Renault met kenteken [kenteken 1]) heeft gebracht en/of onder een voertuig (te weten een BMW met kenteken [kenteken 2]) heeft gelegd en/of geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en/of brandstichting onder/nabij een of meerdere auto’s (te weten een witte BMW, gekentekend [kenteken 2] en/of een blauwe/donkerkleurige Peugeot, gekentekend [kenteken 1]), waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een explosief (een shell) en/of een of meer flessen brandbare vloeistof en/of een aansteker, zijnde goederen waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en/of waarmee brand kan worden gesticht, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een voorbereidingshandeling, waarvan de verdachte vrijwillig is teruggetreden. De verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging een ontploffing teweeg te brengen, omdat geen sprake is van een begin van uitvoering.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. In de week voorafgaand aan het onderhavige feit heeft in de [adres 2] in Beverwijk een explosie en een poging daartoe plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de politie een camera in deze straat geplaatst. In de nacht van 24 april 2024 is de verdachte met een vuurwerk‐brandstof‐combinatie (hierna: explosief) en een aansteker naar de [adres 2] gegaan. Hij had de opdracht gekregen het explosief aan te steken bij een auto voor perceelnummer 10. Omstreeks 04:57 uur ziet de politie de verdachte met een tas in zijn hand de straat inlopen. De politieagenten gaan direct ter plaatse en zij zien dat de verdachte hun kant op rende. De verdachte stak over richting het trottoir, waar hij kort daarna gehurkt achter een witte BMW met kenteken [kenteken 2] (hierna: de BMW) is aangetroffen door de politieagenten.
In een wielkast van een blauwe Renault met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Renault), ter hoogte van perceelnummer 10, vinden de politieagenten een lege vuilniszak. Ter hoogte van perceelnummer 3, onder de BMW, vindt de politie het explosief en de aansteker. Het explosief is niet aangestoken of afgegaan. De verdachte bekent dat hij met het explosief en de aansteker naar de [adres 2] 10 is gegaan.
De vraag die voorligt, is hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden geduid.
Begin van uitvoering
Voor een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf is nodig dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering indien de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium is algemeen geformuleerd en de rechtspraak hierover is dan ook casuïstisch. Het komt aan op een beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze gedragingen daarop waren gericht.
Voor de beoordeling of in deze zaak sprake is van een begin van uitvoering acht de rechtbank het volgende van belang. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij van iemand de opdracht had gekregen om een explosief tot ontploffing te brengen bij een auto ter hoogte van de [adres 2] 10. De verdachte heeft die opdracht aanvaard en hij zou daarvoor een geldbedrag ontvangen. Op 23 april 2024 is de verdachte naar genoemde straat gegaan om, zo verklaart hij, de situatie voor te verkennen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij van plan was het explosief aan te steken en dat hij met dat doel op 24 april 2024 naar Beverwijk is gegaan. Hij had op dat moment het explosief en een aansteker bij zich. De verdachte heeft vervolgens bij de Renault ter hoogte van perceelnummer 10 het explosief uit een tas gehaald. Hij heeft via Snapchat een foto van het linker achterwiel van die auto aan zijn opdrachtgever verstuurd, die daarop liet weten: “
Jaa. Dat is het”. De verdachte heeft de tas waarin het explosief zat op het linker achterwiel van de Renault geplaatst. Terwijl de verdachte handelingen bij deze auto verrichtte, heeft de bewoonster van perceelnummer 9 iets naar de verdachte geroepen. De verdachte is gaan rennen en kort daarna door de politieagenten gehurkt achter de BMW aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van het misdrijf. Zij lagen in tijd en plaats heel dicht bij de voltooiing van het misdrijf. Dat het explosief nog niet was aangestoken, doet hieraan niets af. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd een ontploffing teweeg te brengen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat door de ontploffing enkel gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het dossier bevat namelijk onvoldoende informatie om in rechte als vaststaand te kunnen aannemen dat als gevolg van het handelen van de verdachte levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen te duchten was. De rechtbank zal de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank komt op grond van voorgaande overwegingen en de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2024 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
‐ gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer voertuigen aan de [adres 2] en/of aangrenzende woningen te duchten was, met dat opzet
‐ met een zogenaamde vuurwerk‐brandstof‐combinatie, te weten meerdere flessen met snel
ontbrandende vloeistof en een explosief (een shell) naar de [adres 2] is gelopen en
‐ deze vuurwerk‐brandstof‐combinatie naar een voertuig (te weten een Renault met kenteken [kenteken 1]) heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het primair bewezenverklaarde levert op: poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Zoals hiervoor onder 3.2 vermeld heeft de verdediging (uitsluitend) met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde voorbereiding een beroep op vrijwillige terugtred gedaan. Aangezien dit verweer, indien juist, aan de strafbaarheid van de bewezenverklaarde poging (tot het teweegbrengen van een ontploffing) in de weg staat, zal de rechtbank dit verweer hieronder bespreken.
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr. De verdachte is weliswaar in de straat geweest en hij had een explosief met aansteker bij zich, maar hij heeft zich tijdig bedacht. De verdachte wilde het explosief niet aansteken en heeft, zonder invloed van buiten, het explosief en de aansteker bij het doelwit (de Renault) verwijderd. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat, eenmaal bij de auto aangekomen, het voor hem toch niet goed voelde en dat hij toen heeft besloten het explosief niet aan te steken. Volgens de raadsvrouw heeft hij een innerlijke afweging gemaakt die ertoe heeft geleid dat hij vrijwillig is teruggetreden. Als er al sprake is geweest van externe factoren die mede tot dit besluit van de verdachte hebben geleid – wat de verdediging betwist –, dan hoeft dat niet aan een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred in de weg te staan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op vrijwillige terugtred niet kan slagen, omdat de verklaring van de verdachte geen enkele steun vindt in het dossier. Verder heeft de verdachte wisselend verklaard over de vraag of het de bedoeling was om het explosief tot ontploffing te brengen. Zo heeft hij tijdens een eerdere zitting op 29 juli 2024 verklaard dat hij het explosief alleen moest neerleggen maar dat het niet moest ontploffen. Dit maakt volgens de officier van justitie dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over zijn vrijwillige terugtreden niet geloofwaardig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn voor de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Beslissend voor de vrijwillige terugtred is de vraag of het terugtreden het gevolg was van een spontane besluitvorming en niet plaatsvond uitsluitend onder invloed van externe omstandigheden. Van buiten komende factoren die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven niet aan een succesvol beroep op vrijwillige terugtred in de weg te staan.
Zoals hiervoor onder 3.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte waren gericht op het aansteken van het explosief en daarmee op de voltooiing van het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte heeft verklaard dat het aansteken van het explosief bij het beoogde doelwit, op het moment dat hij zich daar bevond, ‘niet goed meer voelde’. Deze verklaring is niet nader onderbouwd. Voor de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte kijkt de rechtbank naar de inhoud van het dossier. Uit het dossier blijkt dat de getuige [getuige], woonachtig aan de [adres 2] 9, omstreeks 05:00 uur wakker werd en dat haar moeder riep dat er iemand bij de auto voor de woning stond. Op camerabeelden die zicht geven op de auto voor de woning, die [getuige] via haar telefoon kon bekijken, zag zij de verdachte bij het linker achterwiel van de Renault. In een wielkast van deze auto wordt later een lege vuilniszak aangetroffen. Uit de verklaring van [getuige] volgt verder dat haar vader het licht in de woning heeft aangedaan, dat [getuige] naar de voordeur is gelopen en heel hard “Hey!” heeft geroepen, waarna de verdachte is weggegaan.
Gelet op deze verklaring, in samenhang bezien met de overige omstandigheden zoals hiervoor weergegeven, waaronder het Snapchat-contact met de opdrachtgever, en het gebrek aan onderbouwing voor de gestelde vrijwillige terugtred, acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte het explosief niet heeft aangestoken omdat hij door een bewoner werd betrapt. Dit past ook bij de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij op enig moment, nadat hij de vuilniszak in de wielkast van de Renault had geplaatst, is gaan rennen.
Kortom: dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid is niet het gevolg van een spontaan besluit door de verdachte, maar van een externe omstandigheid, te weten: een bewoner die de verdachte betrapt. Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred is dan ook niet voldaan. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gevraagd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel. Verder verzoekt zij alle bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert aan de verdachte op te leggen, zodat hiermee het gevaar voor herhaling kan worden beperkt en de verdachte zich op zijn toekomst kan richten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte is in de nacht van 24 april 2024 naar de [adres 2] in Beverwijk gegaan met de bedoeling een explosief tot ontploffing te brengen bij een auto. De verdachte had hierbij een uitvoerende rol; hij is door een onbekend gebleven persoon benaderd om tegen betaling een ontploffing te veroorzaken. Dat het niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Oplettende buurtbewoners en de politie hebben tijdig ingegrepen en daarmee een explosie voorkomen.
Uit het dossier blijkt dat het al enige tijd onrustig was in de [adres 2]. In de week voorafgaand aan dit feit heeft een ontploffing in de straat plaatsgevonden en daartoe was eerder ook al een poging ondernomen. Deze incidenten en het onderhavige feit hebben een enorme impact gehad op de direct betrokkenen en omwonenden. De verdachte heeft hieraan bijgedragen. Hij heeft zich laten leiden door geldelijk gewin en zich in het geheel niet bekommerd om de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent de verdachte dat zeer aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 2 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Hoewel er onvoldoende aanleiding is om jeugdstrafrecht toe te passen, zal de rechtbank bij de straftoemeting wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de reclasseringsrapporten van 25 april 2024, 2 juli 2024 en 27 september 2024. Daaruit blijkt dat de reclassering zich zorgen maakt over de criminele ontwikkeling van de verdachte. Hij is weliswaar niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar er is wel een patroon zichtbaar van delicten waarbij de verdachte zich kennelijk steeds laat leiden door de hang naar snel geld. Deze delicten lijken bovendien in zwaarte toe te nemen. De reclassering schrijft verder dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft, hetgeen (mogelijk) van invloed is op keuzes die de verdachte maakt. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. De reclassering ziet mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding en interventies, maar daarvoor is nodig dat de verdachte meewerkt aan diverse bijzondere voorwaarden in een streng kader.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gemotiveerd is om zijn leven een positieve draai te geven en dat hij graag wil meewerken aan de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De verdachte heeft hierbij een oprechte indruk op de rechtbank gemaakt.
De conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit en de impact die een dergelijk feit heeft op de betrokkenen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank niet passend. Gelet op de persoon van de verdachte, zijn rol als uitvoerder en de op te leggen bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank wel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden moet worden opgelegd, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank acht een fors voorwaardelijk strafdeel passend en beoogt hiermee te bereiken dat de verdachte gemotiveerd blijft geen strafbare feiten meer te plegen. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen, met de volgende kanttekening. Anders dan de reclassering heeft voorgesteld, zal de rechtbank geen locatieverbod opleggen, omdat onvoldoende duidelijk is geworden dat en waarom personen in Beverwijk specifiek iets van de verdachte hebben te vrezen. Ten aanzien van het locatiegebod (met elektronische monitoring) zal de rechtbank bepalen, gelet op de omvang en impact van de voorgestelde maatregel, dat dit gebod voor maximaal zes maanden geldt.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
  • 1 STK Vuilniszak (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598021)
  • 1 STK Aansteker (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598023, Rood)
  • 2 STK Handschoen (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598009)
  • 4 FLS Fles (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598022)
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen moeten worden verbeurd verklaard, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 26 september 2023 in de zaak met parketnummer 13/144970-23 heeft de politierechter van de rechtbank in Amsterdam de verdachte ter zake van schuldheling en een poging diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 11 oktober 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal bepalen dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen. De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd te verlengen voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het
primair ten laste gelegde feitheeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
- Meldplicht bij reclassering.
De veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Locatiegebod met Elektronische monitoring.
De veroordeelde is gedurende
maximaal zes maandenof zoveel korter als de reclassering het nodig vindt op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeeld een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 1]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. Het locatiegebod geldt voor maximaal zes maanden.
- Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden plus (Cova+) / ambulante behandeling.
De veroordeelde neemt actief deel aan de individuele gedragsinterventie Solo of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. Indien de training niet afdoende is en er nog ontwikkeldoelen en hulpvragen zijn gericht op de recidiverisico’s kan overwogen worden om de veroordeelde aan te melden voor behandeling bij Indaad of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • Ambulante begeleiding Indaad / CURA XL.
  • Dagbesteding
  • Inzage financiën
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Vuilniszak (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598021)
  • 1 STK Aansteker (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598023, Rood)
  • 2 STK Handschoen (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598009)
  • 4 FLS Fles (Omschrijving: PL1100-2024086474-1598022)
Wijst toede vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/144970-23 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 uren, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 26 september 2023.
De taakstraf wordt vervangen door vijftien dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2024.
mr. P. Reemst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.