ECLI:NL:RBNHO:2024:10759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/355156 / JU RK 24/1094
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 september 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, als gecertificeerde instelling, heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot de meerderjarigheid van [de minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 27 augustus 2023 bij de pleegmoeder verblijft en dat er positieve ontwikkelingen zijn waar te nemen in zijn gedrag en ontwikkeling. De zorgen van de rechtbank zijn echter gericht op het ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder, die eerder niet openstond voor contact zonder de aanwezigheid van de stiefvader. De rechtbank heeft de GI opgedragen om het contactherstel tussen [de minderjarige] en zijn moeder te bevorderen, waarbij de wensen van [de minderjarige] in acht moeten worden genomen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 24 januari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 17 oktober 2024 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/355156 / JU RK 24/1094
Datum uitspraak: 30 september 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.L. Witteveen, kantoorhoudende in Rotterdam,
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats] ,
en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt het volgende mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, bij de rechtbank binnengekomen op 19 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de pleegmoeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder en de stiefvader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft [de minderjarige] uitgenodigd voor een kindgesprek en hem naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de voorzitter en een kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 27 augustus 2023 in een perspectief biedend pleeggezin, namelijk bij de pleegmoeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 januari 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 24 januari 2025.
2.4.
Ook heeft de kinderrechter bij beschikking van 24 januari 2024 een machtiging verleend om [de minderjarige] tot 24 oktober 2024 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
2.5.
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen, hieruit volgt dat niet (langer) zal worden toegewerkt naar de thuisplaatsing van [de minderjarige] . Het besluit is schriftelijk vastgelegd op 19 juli 2024, nadat het besproken is met de moeder op 1 juli 2024.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot zijn meerderjarigheid, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek heeft de GI in het verzoekschrift en mondeling ter zitting het volgende gesteld.
[de minderjarige] is in augustus 2023 op eigen initiatief vertrokken naar de pleegmoeder vanwege aanhoudende onveiligheid bij de moeder en de stiefvader thuis. Inmiddels verblijft [de minderjarige] al ruim een jaar bij de pleegmoeder en is ingezet op het stabiliseren en volgen van zijn behoeften. [de minderjarige] is zichtbaar tot rust gekomen en profiteert van de regels en de structuur die hem bij de pleegmoeder geboden worden. [de minderjarige] heeft een inhaalslag gemaakt op school en laat ook op andere gebieden een positieve ontwikkeling zien: hij staat meer open in de communicatie en is beter in staat zijn grenzen aan te geven. Onlangs heeft er een ontmoeting tussen [de minderjarige] en de (half)zusjes plaatsgevonden. [de minderjarige] geniet hier zichtbaar van. De komende periode zal de GI zich inzetten om de omgang met de (half)zusjes te continueren, gelet op het belang van zowel [de minderjarige] als de (half)zusjes hierbij. Ten aanzien van het contactherstel met de moeder heeft de GI naar voren gebracht dat de moeder recent bij de pleegzorg heeft aangegeven open te staan voor het contactherstel zonder de – eerder voor de moeder niet ter discussie staande – aanwezigheid van de stiefvader. Gelet op deze recente ontwikkeling zal de GI de komende periode het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder vormgeven. Daarbij zal de GI rekenschap geven van de wensen en behoeften van [de minderjarige] .
3.3.
Desgevraagd heeft de GI verklaard bij [de minderjarige] de behoefte te bemerken aan duidelijkheid over wie de belangrijkste beslissingen over hem mag nemen en dat [de minderjarige] , na het nemen van het perspectiefbesluit, meer rust en duidelijkheid ervaart. In geen geval zal worden teruggewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder en de stiefvader. Daarvoor is de situatie voor [de minderjarige] bij hen onvoldoende veilig.

4.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder
4.1.
Ter zitting is namens de moeder gesteld dat het de moeder eerder onvoldoende duidelijk is geweest dat [de minderjarige] openstaat voor contact met haar. Nu deze informatie de moeder bekend is, heeft zij contact opgenomen met de voorziening voor pleegzorg en aan hen aangegeven dat zij openstaat voor het contactherstel met [de minderjarige] zonder de stiefvader. Daarmee hoopt de moeder dat, nu zij instemt met het genomen perspectiefbesluit, voor [de minderjarige] voldoende duidelijkheid is ontstaan en kan worden ingezet op de ouderrol van de moeder op afstand.
De stiefvader
4.2.
Hoewel mr. Witteveen formeel niet de belangen van de stiefvader behartigt, is door haar naar voren gebracht dat het standpunt van de stiefvader gelijkend is aan het (hierboven weergegeven) standpunt van de moeder.
De pleegmoeder
4.3.
De pleegmoeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige] goede stappen heeft gezet. Hij is minder angstig en meer open. [de minderjarige] is een ander kind, aldus de pleegmoeder. Het draait de pleegmoeder om [de minderjarige] , daarom mag hij bij de pleegmoeder blijven zolang hij dat wil. Ook binnen het pleeggezin gaat het contact goed tussen [de minderjarige] en zijn oom en neef. De pleegmoeder heeft daarnaast kenbaar gemaakt achter het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te staan, mits dit veilig verloopt.

5.De mening van [de minderjarige]

wil graag bij de pleegmoeder blijven wonen, zo blijkt uit de stukken en heeft [de minderjarige] in het kindgesprek verteld. Hij vindt het jammer dat de moeder niet openstaat voor contactherstel, maar blijft bij zijn beslissing (nog) geen contactherstel met de stiefvader te willen hebben. [de minderjarige] hoopt dat het in de toekomst mogelijk is het contact met de moeder te herstellen. Hij geeft in het kindgesprek ook aan zijn halfzusjes vaker te willen zien.

6.De beoordeling

6.1.
De GI heeft op 19 juli 2024 aan de moeder het besluit kenbaar gemaakt waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] moet komen te liggen: het perspectiefbesluit. De GI heeft in dit besluit aangegeven dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien en er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegmoeder.
6.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter voorbereiding kan worden voorgelegd. In dit arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dit is in dit geval aan de orde bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hierna zal dan ook worden overgegaan tot het beoordelen van verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit in het licht van de door de GI verzochte verlenging.
6.3.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken en wat ter zitting is besproken vast dat [de minderjarige] sinds augustus 2023 volledig bij de pleegmoeder woont en sindsdien voldoende structuur, rust en veiligheid geboden krijgt. De rechtbank vindt het heel positief dat [de minderjarige] tot bloei komt en dat hij door de pleegmoeder wordt gesteund bij zijn ontwikkeltaken, zoals zijn schoolgang, de omgang met anderen en het uitoefenen van zijn sport (basketbal). Desalniettemin heeft de rechtbank ook zorgen over [de minderjarige] . Die zorgen zijn vooral gelegen in het ontbreken van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Hoewel [de minderjarige] openstaat voor het herstellen van het contact met de moeder, is hij daarin lange tijd door de moeder afgewezen, doordat zij volhardde in haar standpunt alleen contact met [de minderjarige] te willen als hij openstond voor het contact met de stiefvader. Naar aanleiding van het verzoekschrift van de GI heeft de moeder echter bij de voorziening voor pleegzorg kenbaar gemaakt ook zonder de aanwezigheid van de stiefvader daarbij open te staan voor het contactherstel met [de minderjarige] . Nu er een ingang bij de moeder is gecreëerd, acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat de GI op korte termijn zal inzetten op het contact tussen [de minderjarige] en de moeder en zich daarbij rekenschap zal geven van hetgeen [de minderjarige] nodig heeft om het contact op een veilige en prettige manier tot stand te brengen. De rechtbank benadrukt dat in dit stadium het belang van [de minderjarige] voorop staat en de eigen belangen van de moeder daarvoor zullen moeten wijken. De eerste stap daartoe heeft de moeder met de recente handreiking richting [de minderjarige] genomen. De rechtbank gaat ervanuit dat de moeder zich, in het belang van [de minderjarige] , blijvend coöperatief zal opstellen. Verder is van belang dat het contact tussen [de minderjarige] en zijn halfzusjes structureler vormgegeven zal worden.
6.4.
Vervolgens zal bekeken kunnen worden of, en zo ja, op welke wijze de moeder haar rol als ouder van [de minderjarige] kan vervullen. Gelet op de aanhoudende zorgen over de veiligheid in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader en [de minderjarige] ’s positieve ontwikkeling bij de pleegmoeder, acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] ’s verzorging en opvoeding dat de plaats bij de pleegmoeder wordt gewaarborgd. Overigens zijn alle betrokkenen, waaronder [de minderjarige] zelf, het ermee eens dat hij bij de pleegmoeder zal opgroeien en dat een terugplaatsing bij de moeder en de stiefvader niet aan de orde is. In het belang van [de minderjarige] zal de rechtbank het perspectiefbesluit van 19 juli 2024 dan ook onderschrijven.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg tot 24 januari 2025, te weten de einddatum van de lopende ondertoezichtstelling;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af, te weten het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor zover deze de einddatum van de lopende ondertoezichtstelling overschrijdt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024 door mr. J. van Beek (voorzitter), mr. C.E. Voskens en mr. M.H. Simons, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 17 oktober 2024.
In afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.