ECLI:NL:RBNHO:2024:10682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
10872707 \ CV EXPL 24-467
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling ticketprijzen na annulering van vluchten op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak vorderen passagiers de terugbetaling van ticketprijzen van United Airlines voor geannuleerde vluchten van en naar de Verenigde Staten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, United Airlines, stelt dat hij niet verplicht is tot terugbetaling omdat hij al aan D-Reizen heeft terugbetaald. De kantonrechter oordeelt dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvluchten, maar dat de passagiers wel recht hebben op terugbetaling van de heenvluchten. De kantonrechter stelt vast dat de passagiers een vervoersovereenkomst met de vervoerder hebben gesloten en dat de annulering van de vluchten hen recht geeft op terugbetaling van de ticketprijzen. De vervoerder kan niet volhouden dat hij bevrijdend heeft betaald aan D-Reizen, omdat er geen uitdrukkelijke machtiging van de passagiers aan D-Reizen is om de restitutie te innen. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers gedeeltelijk toe, waarbij de bedragen voor de heenvluchten worden toegewezen, maar de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10872707 \ CV EXPL 24-467
Uitspraakdatum: 16 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [plaats 1]
3. [eiser 3]wonende te [plaats 2]
4. [eiser 4]wonende te [plaats 3]
eisers
hierna: de passagiers
gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] (Stichting Claim Refund D-Reizen)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
United Airlines, Inc.
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten
gedaagde
hierna: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.S.L.M. Pessers en mr. A. Etienne (Van Traa Advocaten N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de terugbetaling van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd voor een aantal geannuleerde vluchten van en naar de Verenigde Staten, op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder stelt dat hij niet gehouden is om terug te betalen omdat hij al heeft terugbetaald aan D-Reizen. Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De Verordening is echter niet van toepassing op de terugvluchten van de passagiers. Daarom wordt de vordering van de passagiers gedeeltelijk toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het incident strekkende tot onbevoegdheid;
- het vonnis van 9 mei 2023 van de rechtbank Amsterdam waarin de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en waarin de zaak wordt doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland, sector kanton;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
- de mondelinge behandeling van 19 september 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen als volgt vervoeren:
- Passagiers sub 1 en sub 2 op 25 mei 2020 van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt Airport, Duitsland, naar J.F. Kennedy, Airport, New York, Verenigde Staten, met de vluchtcombinatie UA9518 en UA8843, en:
- op 31 mei 2020 van J.F. Kennedy Airport, New York, Verenigde Staten via Frankfurt Airport, Duitsland, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie UA8842 en UA9163;
- Passagiers sub 3 en sub 4 op 25 augustus 2020 van Amsterdam-Schiphol naar George Bush International Airport, Houston, Verenigde Staten, met vlucht UA0021, en;
- op 31 augustus 2020 van George Bush International Airport, Houston, Verenigde Staten, via Los Angeles Airport, Verenigde Staten, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met de vluchtcombinatie UA2361 en UA0020.
2.2.
De passagiers hadden de vluchten geboekt via reisbureau D-Reizen.
2.3.
De vervoerder heeft alle bovenstaande vluchten geannuleerd.
2.4.
De vervoerder heeft de ticketprijzen van de passagiers in september en oktober 2020 terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijzen terugbetaald aan D-Reizen. De passagiers hebben geen terugbetaling van D-Reizen ontvangen.
2.5.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.6.
De passagiers hebben terugbetaling van de ticketprijzen gevorderd van de vervoerder.
2.7.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 807,84 aan passagiers sub 1 en sub 2, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 146,62 aan buitengerechtelijke incassokosten aan passagiers sub 1 en sub 2, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 1.244,68
-aan passagiers sub 3 en sub 4, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 225,91 aan buitengerechtelijke incassokosten aan passagiers sub 3 en sub 4, te vermeerderen met wettelijke rente
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vluchten de ticketprijzen van de vluchten moet terugbetalen (artikel 8 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vluchten zijn geannuleerd. Op grond van de Verordening hebben passagiers bij annulering in beginsel recht op terugbetaling van de ongebruikte vliegtickets of een alternatieve vlucht naar de eindbestemming. De vervoerder betwist dat de Verordening van toepassing is op de vluchtcombinatie UA8842 en UA9163 van New York naar Amsterdam en de vluchtcombinatie UA2361 en UA0020 van Houston naar Amsterdam (hierna: de terugvluchten). De overige vluchten zullen hierna ‘de heenvluchten’ worden genoemd.
De Verordening is niet van toepassing op de terugvluchten
4.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat heen- en terugvluchten afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook als deze onderdeel zijn van één boeking. [1] Voor de heen- en de terugvluchten moet dus afzonderlijk worden bepaald of de Verordening daarop van toepassing is. Op grond van artikel 3 lid 1 sub a is de Verordening van toepassing op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. Dit geldt voor de heenvluchten. In artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening staat dat de Verordening alleen van toepassing is op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, als de vervoerder een ‘communautaire luchtvaartmaatschappij’ is. Dit geldt niet voor de terugvluchten. Deze vertrokken weliswaar vanaf luchthavens buiten de Europese Unie (beiden in de Verenigde Staten) naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, Amsterdam Schiphol Airport, maar de vervoerder is gevestigd in de Verenigde Staten en dus niet in een lidstaat. De conclusie is dan ook dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvluchten. Ten aanzien van de heenvluchten overweegt de kantonrechter het volgende.
Verweer vervoerder
4.4.
Volgens de vervoerder hebben de passagiers uit hoofde van de Verordening geen recht op terugbetaling van de ticketprijs aan hen. De vervoerder is op grond van de Verordening weliswaar gehouden tot betaling van de ticketprijs, maar die terugbetaling moet de vervoerder doen aan zijn contractuele wederpartij, te weten Airtrade. Dat heeft de vervoerder ook gedaan.
4.5.
Volgens de vervoerder hebben de passagiers uit hoofde van de Verordening geen recht op terugbetaling van de ticketprijs aan hen. De vervoerder is op grond van de Verordening weliswaar gehouden tot betaling van de ticketprijs, maar die terugbetaling moet de vervoerder doen aan zijn contractuele wederpartij, te weten Airtrade. Tussen de passagiers en de vervoerder bestaat geen overeenkomst. Dat heeft de vervoerder ook gedaan. Ten slotte stelt de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat de passagiers zich in deze hebben laten vertegenwoordigen door D-Reizen. De vervoerder heeft verder aangevoerd dat en waarom het arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464 waarin deze lijn niet wordt gevolgd, niet correct is. De passagiers hebben het voorgaande gemotiveerd weersproken.
De vervoerder is op grond van de Verordening verplicht om aan de passagiers terug te betalen
4.6.
De vordering van de passagiers is gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (Unierecht). Het Unierecht heeft in beginsel voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
4.7.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs geboden. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de rechtspraak van het Hof staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten. [2]
4.8.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand aan de passagier (en niet aan enig ander) verlenen. Dat betekent dat wanneer de passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Ook de stelling dat de vervoerder geen inzicht heeft in de achterliggende boeking en of er sprake is van een pakketreis of niet, maakt dit niet anders, nog daargelaten dat niet gesteld of gebleken is dat daar in dit geval sprake van was.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kunnen verlangen dat deze aan hen de ticketprijs terugbetaalt, ook nu zij via D-Reizen de tickets hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers.
De vervoerder heeft niet bevrijdend betaald aan D-Reizen
4.10.
Het verweer van de vervoerder dat hij bevrijdend heeft betaald omdat sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen, slaagt evenmin. De vervoerder kan in het licht van de Verordening slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een uitdrukkelijke machtiging aan deze derde om de restitutie namens de passagier(s) te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier(s) een derde heeft gemachtigd om restitutie namens hen te innen. [3] Vaststaat dat de vervoerder, zoals te doen gebruikelijk, zonder eerst bij de passagiers te informeren, heeft terugbetaald via “the original form of payment”. De vervoerder kan dus niet van de passagiers zelf hebben vernomen dat zij D-Reizen als vertegenwoordiger hebben aangewezen.
4.11.
De vervoerder kan evenmin betogen dat hij uit de verdere contacten tussen de passagiers en D-Reizen mocht afleiden dat D-Reizen gemachtigd was om de restitutie te innen omdat de vervoerder daarvan immers niet op de hoogte was of kon zijn. Uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld om vluchten voor hen te boeken kan verder niet worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om bij annulering van de vluchten de restitutie te verzorgen, althans om de terugbetaling aan D-Reizen te laten plaatsvinden. Hieruit kan slechts een impliciete machtiging worden afgeleid, hetgeen onvoldoende is. Er moet immers sprake zijn van een voor de vervoerder kenbare uitdrukkelijke machtiging van D-Reizen door de passagiers. Ook de omstandigheid dat D-Reizen zich niet tegen de betaling heeft verzet en het moment waarop de passagiers het verzoek om terugbetaling bij de vervoerder hebben ingediend, maken dit niet anders.
4.12.
Verder stelt de vervoerder nog dat hij bevrijdend heeft betaald gelet op het bepaalde in artikel 6:34 BW. Daartoe heeft stelt de vervoerder dat hij uit de omstandigheid dat de passagiers via D-Reizen de reis hebben geboekt en via D-Reizen om terugbetaling van de ticketprijs hebben verzocht, mocht afleiden dat hij bevrijdend aan D-Reizen kon betalen. Dit betoog slaagt evenmin. De vervoerder heeft op grond van deze bepaling alleen bevrijdend betaald aan de onbevoegde ontvanger als hij meende dat hij betaalde aan de schuldeiser, althans aan iemand aan wie
moestworden betaald. Niet voldoende is dat de vervoerder meende dat hij aan D-Reizen te mogen betalen, bijvoorbeeld omdat hij dacht dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Voor zijn veronderstelling dat hij aan D-Reizen moest betalen, moet de vervoerder bovendien redelijke gronden hebben gehad. Aan deze vereisten is niet voldaan. De vervoerder heeft niet toegelicht dat en waarom hij meende aan D-Reizen te moeten betalen, anders dan dat terugbetaling altijd plaatsvindt via “the original form of payment” en hij uit de inschakeling van D-Reizen door de passagiers meende dat D-Reizen vertegenwoordigingsbevoegd was. Dat is niet voldoende voor een geslaagd beroep op artikel 6:34 BW, nog daargelaten dat de vervoerder gelet op de Verordening niet kon menen dat hij aan D-Reizen
moestbetalen.
Er is onvoldoende gebleken dat het gevorderde bedrag te hoog is
4.13.
Ten slotte betwist de vervoerder de hoogte van de vordering van de ticketkosten van passagiers sub 3 en sub 4. Hij voert daartoe aan dat zij een bedrag van € 1.244,68 vorderen, terwijl de kosten van de vervoerder voor D-Reizen € 1.126,68 bedroegen. Hij betwist gehouden te zijn om het verschil hiertussen te voldoen (zie het overgelegde betaalbewijs).
4.14.
De passagiers hebben hier tegenin gebracht dat uit de bij dagvaarding overgelegde boekingsbevestiging van passagiers sub 3 en sub 4 blijkt dat zij het bedrag van € 1.244,68 hebben betaald voor hun reis. Daarom stellen zij dat de vervoerder dit bedrag terug moet betalen. De vervoerder heeft hier nog tegenin gebracht dat hij niet van dit verschil op de hoogte was.
4.15.
Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De passagiers hebben met de door hen overgelegde boekingsbevestiging voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een bedrag van
€ 1.244,68 hebben betaald voor de tickets van passagiers sub 3 en sub 4. Uit de boekingsbevestiging blijkt dat dit bedrag exclusief vliegticketgarantie en bemiddelingskosten van D-Reizen is. Op grond van artikel 8 van de Verordening hebben de passagiers recht op volledige terugbetaling van het ticket. De vervoerder heeft daarentegen onvoldoende gemotiveerd dat dit bedrag een opslag voor D-Reizen zou bevatten. Daarom is het verschil tussen de twee prijzen – voor zover deze zien op de heenvlucht – ook toewijsbaar (zie hierna).
De vordering is voor wat de heenvluchten betreft toewijsbaar
4.16.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, is gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de heenvluchten in beginsel toewijsbaar. Uit de stukken kan echter niet worden afgeleid welke bedrag de passagiers afzonderlijk voor de heen- en terugvluchten hebben betaald. De kantonrechter gaat er om die reden vanuit dat voor zowel de heen- als de terugvluchten een gelijk deel is betaald. Dit houdt in dat de vordering van passagiers sub 1 en sub 2 tot een bedrag van € 403,92 (€ 807,84 : 2) en van passagiers sub 3 en sub 4 tot een bedrag van € 622,34 (€ 1.244,68 : 2) zal worden toegewezen.
4.17.
De passagiers hebben wettelijke rente gevorderd over de hoofdsom vanaf zeven dagen na de annulering van de vlucht. De vervoerder betwist de ingangsdatum van de wettelijke rente. Hij voert aan dat hij op dat moment nog niet in verzuim was. Daarom zou de wettelijke rente niet eerder in moeten gaan dan de dag van de dagvaarding, aldus de vervoerder.
4.18.
Het verweer van de vervoerder slaagt. Bij annulering van een vlucht krijgen de passagiers keuze tussen terugbetaling van de vliegtickets binnen zeven dagen of een nieuwe vlucht (artikel 8 van de Verordening). Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen.
4.19.
Omdat de passagiers een keuze krijgen zal deze termijn echter niet eerder kunnen aanvangen dan wanneer de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. De wettelijke rente is daarom niet toewijsbaar vanaf zeven dagen na annulering van de vlucht. Gesteld noch gebleken is op welk moment de passagiers voor het eerst hebben verzocht om terugbetaling van de vliegtickets. Daarom zal de gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen gedeelte van de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.20.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.21.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 1 en sub 2 van € 403,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 3 en sub 4 van € 622,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJEU 10 juli 2008, C-173/07, ECLI:EU:C:2008:400
2.Zie HvJEU 11 mei 2017, C-302/16, ECLI:EU:C:2017:359 en HvJEU 10 juli 2019, C-163/19, ECLI:EU:C:2019:585.
3.Zie HvJEU 11 mei 2017, C-302/16, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464.