ECLI:NL:RBNHO:2024:10659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11292470 \ KG EXPL 24-112
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie vonnis in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] een vordering heeft ingediend tot schorsing van de executie van een eerder vonnis van 22 april 2020. In dat vonnis was [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [gedaagde], en sindsdien heeft [gedaagde] beslag gelegd op de inkomsten van [eiser]. [Eiser] stelt dat er juridische en feitelijke misslagen zijn in het eerdere vonnis, waardoor de executie misbruik van recht zou opleveren. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen gronden zijn om de executie te schorsen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] bevoegd is om het vonnis ten uitvoer te leggen en dat de vorderingen van [eiser] niet kunnen slagen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 678,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11292470 \ KG EXPL 24-112
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigden: H.J. de Jonge en mr. G.B. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] .

2.De uitgangspunten

2.1.
Bij het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de kantonrechter van 22 april 2020 is beslist op een vordering van [gedaagde] . [eiser] is hierbij veroordeeld tot betaling van € 1.253,39, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.019,15 vanaf 30 juli 2019, en tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] van € 949,07. De vordering is voor het overige afgewezen.
2.2.
Het [gedaagde] heeft op basis van voornoemd vonnis meermaals beslag laten leggen op inkomsten van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert van de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • LAVG (Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders) als gemachtigde te weigeren in rechte op te treden namens [gedaagde] en de vorderingen van [eiser] bij verstek toe te wijzen;
  • de executie van het vonnis van 22 april 2020 te schorsen op de in de dagvaarding opgesomde gronden;
  • [gedaagde] te veroordelen alle reeds ingehouden of ontvangen gelden aan [eiser] terug te betalen;
  • [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van deze procedure ter hoogte van € 300,00;
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure (de kosten van de dagvaarding en griffierecht daaronder begrepen) en de nakosten van een eventuele executie van het vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [eiser] -samengevat- het volgende aan.
Volgens [eiser] bevat het vonnis van 22 april 2020 een aantal juridische of feitelijke misslagen, waardoor de executie van het vonnis misbruik van recht oplevert. Volgens [eiser] blijkt immers nergens uit dat het LAVG bevoegd is om namens [gedaagde] op te treden. Verder is de kantonrechter er volgens [eiser] ten onrechte vanuit gegaan dat er sprake was van een openstaande vordering van [gedaagde] op [eiser] , waardoor er geen grondslag was voor de toewijzing van de vordering en de proceskostenveroordeling. [eiser] stelt voorts dat de kantonrechter ten onrechte heeft verzuimd om de algemene voorwaarden ambtshalve te toetsen, waardoor het beding over de buitengerechtelijke incassokosten ten onrechte niet is vernietigd. Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagde] geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft verzocht, maar dat het vonnis wél uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Volgens [eiser] levert ook dit een kennelijke misslag op, omdat een vonnis alleen uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard op verzoek van een partij en niet ambtshalve.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is door [gedaagde] niet weersproken.
4.2.
Met de door [eiser] ingestelde vordering wil zij de (verdere) tenuitvoerlegging van voormeld vonnis voorkomen. Voorop staat dat [gedaagde] in beginsel bevoegd is om het vonnis van 22 april 2020 ten uitvoer te doen leggen. In een executiegeschil kan de kantonrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
[eiser] stelt dat het vonnis van 22 april 2020 meerdere feitelijke of juridische misslagen bevat, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. Op de stellingen van [eiser] en de weerlegging door [gedaagde] zal hieronder -voor zover van belang - nader worden ingegaan.
4.3.1.
Allereerst stelt [eiser] dat het LAVG onbevoegd heeft opgetreden namens [gedaagde] , omdat er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] een opdracht of machtiging aan het LAVG heeft gegeven om namens haar op te treden. In haar conclusie van antwoord heeft LAVG gemotiveerd uiteengezet dat zij – vanwege de overhandiging van de executoriale titel door [gedaagde] aan LAVG - bevoegd is om namens [gedaagde] beslag te leggen. Daarnaast is de kantonrechter gebleken dat het [gedaagde] ook in haar correspondentie aan [eiser] heeft aangegeven dat het LAVG namens haar optreedt. [eiser] was dus al langere tijd bekend met het optreden van LAVG namens [gedaagde] of had daarmee bekend kunnen zijn. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat er bij de beoordeling in het vonnis van 22 april 2020 terecht vanuit kon worden gegaan dat LAVG bevoegd is om namens [gedaagde] op te treden, en om uiteindelijk tot tenuitvoerlegging over te gaan. Van een juridische of feitelijke misslag kan naar het oordeel van de kantonrechter op dit onderdeel dan ook niet worden gesproken.
4.3.2.
Ten tweede stelt [eiser] dat de kantonrechter in het vonnis van 22 april 2020 ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een vordering van [gedaagde] op [eiser] , hetgeen er tevens toe heeft geleid dat de proceskosten onjuist zijn berekend. [eiser] stelt dat zij ervan uit mocht gaan dat haar vordering volledig was voldaan, omdat de achterstand kon worden verrekend met teveel door [eiser] onverschuldigd betaalde premies, [gedaagde] verder geen melding heeft gedaan aan [eiser] van de nog openstaande vordering en [gedaagde] de verzekering heeft beëindigd. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] .
Naar het oordeel van de kantonrechter vormen de stellingen van [eiser] een inhoudelijk verweer op de vordering van [gedaagde] destijds. Het [gedaagde] merkt terecht op dat [eiser] voornoemde stellingen destijds niet heeft aangevoerd en onderbouwd. Dat de kantonrechter deze stellingen niet heeft meegenomen in haar vonnis is dan ook begrijpelijk en levert geen feitelijke of juridische misslagen op. Een beoordeling van deze stellingen van [eiser] zou immers neerkomen op de heropening van het inhoudelijk debat, waardoor het executiegeschil gaat werken als een verkapt hoger beroep. Hiervoor is het executiegeschil niet bedoeld.
4.3.3.
Ten derde stelt [eiser] dat er sprake is van een juridische misslag doordat de kantonrechter destijds heeft verzuimd om ambtshalve te beoordelen of de bedingen in de algemene voorwaarden van [gedaagde] oneerlijk zijn ten opzichte van [eiser] als consument. [eiser] verwijst hierbij naar een uitspraak van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een beding in de algemene voorwaarden van [gedaagde] over de buitengerechtelijke incassokosten oneerlijk is bevonden en vernietigd.
[eiser] voert terecht aan dat de kantonrechter bij de beoordeling van de vordering de algemene voorwaarden ambtshalve moest toetsen. Uit het vonnis van 22 april 2020 blijkt niet dat deze ambtshalve toetsing heeft plaatsgevonden. Dat staat er echter niet aan in de weg dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en als zodanig niet meer ter discussie kan worden gesteld. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) is met het Unierecht namelijk verenigbaar dat in het belang van de rechtszekerheid redelijke beroepstermijnen worden vastgesteld die gelden op straffe van verval van recht. Volgens het HvJEU geldt dat het “om zowel de stabiliteit van het recht en van de rechtsbetrekkingen als een goede rechtspleging te garanderen, van belang is dat rechterlijke beslissingen die definitief zijn geworden nadat de beschikbare beroepsmogelijkheden zijn uitgeput of na afloop van de voor het instellen van deze beroepen voorziene termijnen, niet meer opnieuw in geding kunnen worden gebracht”. Het HvJEU erkent dus het belang van het beginsel dat rechterlijke uitspraken naar nationaal recht kracht van gewijsde krijgen als de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel daartegen ongebruikt is verstreken. Het Unierecht gebiedt de nationale rechter dan ook niet nationale procedureregels waardoor een beslissing kracht van gewijsde krijgt buiten toepassing te laten, ook al zou daardoor een schending van een bepaling van Unierecht kunnen worden opgeheven. De bescherming van de consument is in dit verband niet absoluut (ECLI:NL:HR:2023:1627). Dat geldt des te meer in het vonnis van 22 april 2020 dat op tegenspraak is gewezen.
4.3.4.
Tot slot stelt [eiser] dat het vonnis van 22 april 2020 ten onrechte door de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, omdat daartoe geen verzoek was gedaan door [gedaagde] . [gedaagde] betwist dit en verwijst hierbij naar de inhoud van de aan [eiser] op 27 augustus 2019 betekende dagvaarding. Uit het petitum in de dagvaarding blijkt dat aan de kantonrechter is verzocht om [eiser] zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee de grondslag voor de uitvoerbaar bij voorraad verklaring gegeven, zodat ook op dit punt niet kan worden gesproken van een feitelijke of juridische misslag.
4.3.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat er geen gegronde redenen zijn om de executie van het vonnis van 22 april 2020 te schorsen. De overige door [eiser] genoemde argumenten kunnen niet slagen, omdat die uitgaan van de vooronderstelling dat het vonnis berust op een feitelijke of juridische misslag, wat hiervoor al is weerlegd.
4.4.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
MKI/MF