ECLI:NL:RBNHO:2024:1045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/15/336703 HA ZA 23-89
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid architect en aannemer bij bouwvertraging en schadevergoeding

In deze zaak hebben eisers een architect en een aannemer ingeschakeld voor de bouw van een woning. Na de opdracht aan de architect en de aannemingsovereenkomst met de aannemer, ontstonden er aanzienlijke vertragingen in de bouw. De eisers vorderden schadevergoeding van zowel de architect als de aannemer vanwege deze vertraging. De rechtbank oordeelde dat de aannemer niet verantwoordelijk was voor de vertraging en wees de vorderingen tegen de architect af, omdat deze niet in gebreke was gesteld. De procedure begon met een dagvaarding in januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling in december 2023. De rechtbank concludeerde dat de architect niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de aannemer niet aansprakelijk kon worden gehouden voor de vertraging. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/336703 / HA ZA 23-89
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres 1] ,
2.
[eiseres 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres 2] ,
de eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. T.N. Bakkes, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.A. KEMPER B.V.,
die is gevestigd in Purmerend,
hierna te noemen: Kemper,
advocaat: mr. J.S.O. den Houting, kantoorhoudende te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. A. van Reek, kantoorhoudende te Amsterdam,
de gedaagde partijen.
De zaak in het kort
Eisers geven een architect opdracht om een woning te ontwerpen. Dat gebeurt en de bouwopdracht wordt aanbesteed. De aannemer gaat vervolgens aan het werk, maar er ontstaat een aanzienlijke vertraging in de bouw. Dat leidt er uiteindelijk toe dat het werk niet meer met de aannemer en de architect wordt voortgezet. De woning wordt later afgebouwd door een andere aannemer. Eisers vorderen van de architect en de aannemer de schade die zij door de vertraging hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de aannemer niet verantwoordelijk is voor de vertraging. Ook de vorderingen tegen de architect worden afgewezen. Voor de meeste vorderingen geldt namelijk dat de architect niet in gebreke is gesteld en dus niet in verzuim is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2023 met bijlagen 1 tot en met 89,
- de conclusie van antwoord van Kemper met bijlagen 1 tot en met 28,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] met bijlagen 1 tot en met 20,
- het tussenvonnis van 6 september 2023.
1.2.
In dit tussenvonnis heeft de rechtbank een verschijning van partijen bevolen voor onder meer het geven van inlichtingen door partijen en het nader onderbouwen van hun stellingen. De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2023 plaatsgevonden.
[eisers] zijn op de mondelinge behandeling niet in persoon verschenen. Ter zitting heeft de advocaat van [eisers] toegelicht dat de achtergrond hiervan is dat zijn cliënten inmiddels “in scheiding liggen”. Een nadere mondelinge toelichting of reactie op wat Kemper en [gedaagde sub 2] naar voren hebben gebracht, hebben [eisers] zelf dus niet gegeven.
1.3.
De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Verder zijn ter zitting de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte overlegging producties met bijlagen 21 tot en met 23 van [gedaagde sub 2] ;
- de brieven van 8 december 2023 van Kemper met bijlagen 29 tot en met 31;
- de akte overlegging juiste productie van [eisers] met bijlage 57.
1.4.
Aan het eind van zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en [gedaagde sub 2] (een architectenbureau) hebben op 11 juni 2016 een (schriftelijke) overeenkomst van opdracht gesloten. [gedaagde sub 2] kreeg van [eisers] onder meer de opdracht om een vrijstaande (nieuwbouw)woning te ontwerpen, de bouwbegeleiding te doen en als directievoerder op te treden. In de overeenkomst van opdracht is een “Taakbeschrijving” opgenomen waarin alle werkzaamheden staan die [gedaagde sub 2] diende te verrichten.
2.2.
Kemper zou de woning gaan bouwen. [eisers] en Kemper hebben daartoe op 16 september 2017 een aannemingsovereenkomst gesloten met van toepassing verklaring van de UAV 2012. [1] Het werk werd beschreven in het door [gedaagde sub 2] aangeleverde bestek van
28 augustus 2017. De aanneemsom bedroeg € 491.805,11 inclusief btw en de afgesproken bouwtijd was 140 werkbare dagen.
2.3.
Op 19 oktober 2017 is de omgevingsvergunning verleend. De constructieve gegevens van de woning moesten op grond van deze omgevingsvergunning binnen drie weken voor aanvang van de desbetreffende bouwactiviteiten bij de gemeente ter goedkeuring worden ingediend. Pas na goedkeuring van de gemeente mocht (verder) worden gebouwd.
2.4.
Kemper is op 20 november 2017 met de bouw begonnen. In december 2017 was Kemper met het heiwerk klaar en werd de ruwe betonvloer gestort. Kemper heeft de eerste drie bouwtermijnen van totaal € 147.541,54 inclusief btw, volgens het afgesproken betalingsschema gefactureerd. Deze termijnen zijn door [eisers] betaald.
2.5.
Vervolgens zou in februari 2018 volgens de oorspronkelijke planning de staalconstructie worden geplaatst. Vanaf januari 2018 heeft Kemper feitelijk echter geen bouwwerkzaamheden meer verricht. In februari en maart 2018 kreeg Kemper gewijzigde staaltekeningen van [gedaagde sub 2] aangeleverd. Naar aanleiding van deze aanpassingen heeft Kemper begin april 2018 een meerwerkopgave uitgebracht. Omdat daar niet mee akkoord werd gegaan, heeft Kemper [gedaagde sub 2] op 7 april 2018 laten weten dat zij het staal pas zou bestellen als [eisers] akkoord gingen met de meerwerkopgave voor het staal (€ 2.794,46 inclusief btw). Nadat [eisers] hiermee akkoord gingen, heeft Kemper de staalconstructie op 20 april 2018 bij Nifra (de leverancier) besteld.
2.6.
Op 5 mei 2018 heeft Kemper een aangepaste planning afgegeven. Volgens deze planning zou Kemper de staalconstructie op 28 mei 2018 plaatsen. Medio mei 2018 heeft Kemper van [gedaagde sub 2] te horen gekregen dat een bepaald type koudebrugonderbreking diende te worden toegepast (en die nog moest worden besteld). Over de in dit verband te maken berekeningen en kosten is discussie ontstaan. Ook kregen Kemper en [eisers] een geschil over onder meer (de hoogte van de stelpost voor) de kozijnen. Eind mei 2018 heeft Kemper aan [eisers] en [gedaagde sub 2] gemaild dat de staalconstructie niet zonder de koudebrugonderbreking kon worden geplaatst en dat zij de staalconstructie pas zou plaatsen na akkoord op de kosten voor de koudebrugonderbreking en eerdere meerwerkopgaven die verband hielden met constructieve wijzigingen van het werk.
2.7.
Eind maart 2018 heeft de toenmalige bouwbegeleider [naam 1] (hierna: [naam 1] ) zich per e-mail als bouwbegeleider teruggetrokken. Volgens hem viel niet met [eisers] te werken vanwege hun gebrek aan vertrouwen in hem.
Daarna (in de maand april 2018) was [naam 1] slechts nog op de achtergrond bij het bouwproject betrokken. [eisers] hebben [gedaagde sub 2] op 29 mei 2018 gesommeerd om uiterlijk op 1 juni 2018 een nieuwe bouwbegeleider aan te stellen. Per 30 mei 2018 heeft [gedaagde sub 2] [bouwbegeleider] (hierna: [bouwbegeleider] ) als nieuwe bouwbegeleider aangesteld.
2.8.
[bouwbegeleider] heeft geprobeerd het bouwproject vlot te trekken. In juni en juli 2018 hebben vier (technische) besprekingen plaatsgevonden. De heren [naam 2] , [naam 3] en [bouwbegeleider] waren bij deze besprekingen aanwezig. Zij hebben de openstaande punten in relatie tot de contractstukken/het ontwerp geïnventariseerd en de meerwerkopgaven doorgenomen. Daarnaast werd door [gedaagde sub 2] nog het nodige teken- en rekenwerk aangeleverd. Ook hebben zij tijdens deze besprekingen gesproken over een oplossing voor de aanvullende eisen die de gemeente had gesteld aan de constructie van de schoorsteen en het metselwerk. Afgesproken werd dat [gedaagde sub 2] de betreffende oplossing met de gemeente zou bespreken en dat Kemper de werkzaamheden na goedkeuring van de gemeente zou gaan uitvoeren.
2.9.
Op 24 september 2018 heeft de gemeente de aangedragen constructieve oplossing goedgekeurd.
2.10.
[gedaagde sub 2] heeft de aanvullingen en wijzingen in het werk, die in juni en juli 2018 waren besproken, in een concept addendum opgenomen. Dit addendum heeft [gedaagde sub 2] op
25 september 2018 aan Kemper en [eisers] gemaild. In het addendum stond dat partijen geen aanspraak konden maken op enige vergoeding vanwege de ontstane vertraging. Dat was tijdens de besprekingen in juni en juli 2018 niet aan de orde geweest. Kemper heeft [gedaagde sub 2] en [eisers] op 27 september 2018 laten weten dat zij het hier niet mee eens was. Hierop is de discussie tussen [eisers] en Kemper over de oorzaak van de vertraging van het werk opgelaaid.
2.11.
Kemper heeft [eisers] en [gedaagde sub 2] op 6 oktober 2018 een e-mail gestuurd. Hierin heeft Kemper meegedeeld dat zij de woning, vanwege de gestegen kosten in de negen maanden dat de bouw inmiddels stillag, niet meer voor de afgesproken aanneemsom kon bouwen en dat zij het addendum niet ondertekent. Kemper heeft dit in de laatste bespreking met [gedaagde sub 2] en [eisers] van 8 oktober 2018 op kantoor van [gedaagde sub 2] nader toegelicht.
2.12.
Diezelfde dag (8 oktober 2018) heeft Kemper [eisers] en [gedaagde sub 2] bericht dat zij de kostenstijgingen in kaart zal brengen en dat een nieuwe planning kon worden gemaakt, als over de kosten afspraken zouden zijn gemaakt. [eisers] hebben gereageerd met een brief van hun advocaat van 11 oktober 2018. In deze brief werd Kemper gesommeerd om de bouwwerkzaamheden binnen veertien dagen te hervatten.
2.13.
Kemper heeft de bouwwerkzaamheden niet hervat. In een brief van 5 november 2018 van haar gemachtigde heeft Kemper de aannemingsovereenkomst opgezegd op grond van paragraaf 14 lid 6 van de UAV 2012, waarop is gevolgd de eindafrekening van het werk in onvoltooide staat van 30 november 2018 op grond van paragraaf 14 lid 10 van de UAV 2012.
2.14.
[eisers] hebben [gedaagde sub 2] in november en december 2018 gevraagd om toezending van de tekeningen van de woning, zodat zij een andere aannemer konden zoeken. [gedaagde sub 2] heeft de tekeningen op 22 januari 2019 verstrekt na betaling van nog twee openstaande facturen van [gedaagde sub 2] van 7 mei 2018 van in totaal € 9.728,47.
2.15.
Vanaf december 2018 heeft [gedaagde sub 2] geen werkzaamheden meer voor [eisers] verricht. [gedaagde sub 2] werd door [eisers] ook niet meer bij het bouwproject betrokken. [gedaagde sub 2] en [eisers] hebben het eerste halfjaar van 2019 vooral gecorrespondeerd over de betwiste meerwerkfactuur van € 4.958,35 die [gedaagde sub 2] op 28 januari 2019 aan [eisers] had gestuurd. [eisers] hebben die factuur niet betaald. [gedaagde sub 2] heeft [eisers] op
28 juni 2019 gemaild dat [eisers] hem niet meer kunnen houden aan enige eventueel op hem nog rustende verplichting, waarop [eisers] begin juli 2019 lieten weten dat [gedaagde sub 2] hiermee wanprestatie pleegt. Daarna is eind 2019/begin 2020 alleen nog tussen [eisers] en [gedaagde sub 2] gecorrespondeerd over 3D-impressies die [eisers] van [gedaagde sub 2] wilde ontvangen omdat zij deze wilden gebruiken bij de verkoop van de woning.
2.16.
[eisers] en Kemper hebben na november 2018 vooral gecorrespondeerd over de eindafrekening, die door [eisers] werd betwist. Ook hebben [eisers] en Kemper onderhandeld over de vrijgave van de bij Nifra opgeslagen staalconstructie, zodat de woning door een ander kon worden afgebouwd. Deze onderhandelingen hebben op
10 maart 2020 geleid tot een deelregeling voor de staalconstructie. [eisers] hebben het contract met Nifra van Kemper overgenomen, waardoor [eisers] de staalconstructie rechtstreeks van Nifra konden afnemen.
2.17.
In april 2020 is de bouw weer opgestart. [eisers] hebben de bouw in eigen beheer uitgevoerd, waarvoor zij bouwkundig ingenieursburo Ermstrang (hierna: Ermstrang) hebben ingeschakeld.
2.18.
In december 2020 werd de woning opgeleverd, waarna de woning te koop werd gezet. De woning is in oktober 2021 verkocht en geleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, samengevat en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat Kemper toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door de werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de woning gebrekkig en/of onvolledig uit te voeren en niet af te maken;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door de werkzaamheden ten behoeve van het ontwerp van de woning en de begeleiding van de realisatie van de woning gebrekkig en/of onvolledig uit te voeren en niet af te maken;
III. veroordeling van Kemper tot betaling van een korting op de aanneemsom van € 115.434,-;
IV. veroordeling van Kemper tot betaling van € 172.390,54 als schadevergoeding voor gemaakte meerkosten om de woning af te bouwen;
V. veroordeling van Kemper tot betaling van € 15.125,- en € 68.582,80 als schadevergoeding voor de kosten van Ermstang in verband met de correctie en voltooiing van de werktekeningen respectievelijk de projectbegeleiding en projectbewaking en, als deze vorderingen niet (volledig) worden toegewezen, veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van deze schadevergoeding;
VI. veroordeling van Kemper tot betaling van € 1.669,- als schadevergoeding wegens gebreken aan het werk;
VII. veroordeling van Kemper tot betaling van € 43.335,- als schadevergoeding wegens gederfde winst en, als deze vordering niet (volledig) wordt toegewezen, veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van deze schadevergoeding;
VIII. veroordeling van Kemper tot betaling van € 18.681,30 als schadevergoeding voor de extra betaalde rente over het bouwdepot en, als deze vordering niet (volledig) wordt toegewezen, veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van deze schadevergoeding;
IX. veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 15.404,82 als schadevergoeding voor de kosten van Ermstrang in verband met de correctie en voltooiing van de bestektekeningen;
X. veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 544,- als schadevergoeding wegens gemaakte kosten voor de 3D-impressies;
XI. veroordeling van Kemper en [gedaagde sub 2] tot betaling van respectievelijk € 3.951,09 en € 2.391,73 aan buitengerechtelijke incassokosten;
XII. veroordeling van Kemper en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisers] baseren hun vorderingen tegen Kemper en [gedaagde sub 2] op wanprestatie. In essentie stellen zij het volgende.
3.2.1.
De belangrijkste tekortkoming van
Kemperis dat het bouwproject door toedoen van Kemper aanzienlijk is vertraagd en Kemper het werk niet, en dus ook niet tijdig, heeft afgemaakt. De tot april/mei 2018 aanzienlijk opgelopen bouwvertraging werd namelijk vooral veroorzaakt door de discussies tussen Kemper en [gedaagde sub 2] over de door [gedaagde sub 2] , kennelijk in opdracht van Kemper, vervaardigde werktekeningen voor de staalconstructie en het aanvankelijk uitblijven van deze werktekeningen. Omdat de werktekeningen onder de opdracht en verantwoordelijkheid van Kemper vielen, is Kemper voor de bouwvertraging aansprakelijk te houden.
Kemper had het werk op 12 juni 2018 (binnen 140 werkbare dagen) moeten opleveren. Omdat Kemper dit niet heeft gedaan, is Kemper de gevorderde korting verschuldigd op grond van paragraaf 42 lid 2 van de UAV 2012 in samenhang met paragraaf 00.02.42.01 van het bestek. Deze korting is € 150,- exclusief btw per dag en dient te worden berekend tot 10 maart 2020, omdat de aannemingsovereenkomst per die datum als ontbonden kan worden beschouwd (10 maart 2020 is de datum waarop de deelregeling voor de staalconstructie tot stand is gekomen).
De andere gevorderde geldbedragen zien op de schade die [eisers] als gevolg van het tekortschieten van Kemper hebben geleden.
3.2.2.
[gedaagde sub 2]is volgens [eisers] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen door (i) ondeugdelijke ontwerptekeningen te vervaardigen, (ii) de bouwbegeleiding gebrekkig uit te voeren en (iii) per eind juni 2019 te weigeren nog werkzaamheden voor [eisers] te verrichten.
3.3.
Kemper en [gedaagde sub 2] vinden dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd.
3.3.1.
Kemperbetwist dat zij wanprestatie heeft gepleegd. Kemper bestrijdt onder andere dat zij verantwoordelijk was voor de werktekeningen. Ook bestrijdt Kemper dat de vertraging in de voortgang van het bouwproject door haar zou zijn veroorzaakt. Naast de laattijdige gegevensverstrekking van de kant van [eisers] van met name de werktekeningen, is de vertraging volgens Kemper ontstaan door het uitblijven van de benodigde goedkeuringen van de gemeente. Ook dit komt volgens Kemper echter voor rekening van [eisers] Verder stelt Kemper dat zij de aannemingsovereenkomst op
5 november 2018 op grond van paragraaf 14 van de UAV 2012 kon opzeggen en betwist zij de (hoogte van de) door [eisers] gevorderde schadevergoeding en korting op de aanneemsom.
3.3.2.
Ook
[gedaagde sub 2]betwist de gestelde tekortkomingen. Daarnaast voert [gedaagde sub 2] aan dat hij nooit in verzuim is komen te verkeren, en dus niet schadeplichtig is, laat staan voor de door [eisers] gevorderde bedragen.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen. De rechtbank acht zich daarom bevoegd.
4.2.
De rechtbank zal in deze zaak Nederlands recht toepassen, omdat [eisers] hun vorderingen op het Nederlandse recht hebben gebaseerd en ook niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is.
De kern van de zaak
4.3.
De kern van de zaak is of de vertraging van het bouwproject Kemper is aan te rekenen. Kemper en [gedaagde sub 2] betwisten niet dat de tot april/mei 2018 aanzienlijk opgelopen bouwvertraging vooral is veroorzaakt door de discussies tussen Kemper en [gedaagde sub 2] over (de kwaliteit en tijdigheid van) de door [gedaagde sub 2] gemaakte werktekeningen voor de staalconstructie en het aanvankelijk uitblijven van deze werktekeningen. [eisers] stellen dat Kemper op grond van het bestek de werktekeningen diende te maken, wat Kemper betwist. Daarmee draait deze zaak in eerste instantie om de vraag wie voor de werktekeningen verantwoordelijk is.
Wie is verantwoordelijk voor de werktekeningen?
4.4.
De rechtbank oordeelt dat Kemper op grond van aannemingsovereenkomst niet verplicht was om de werktekeningen te maken. De verplichting tot het vervaardigen van de werktekeningen lag op [eisers] als opdrachtgevers. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.5.
In de toepasselijke UAV 2012 komt de term ‘werktekening’ niet voor. In paragraaf 5 van de UAV 2012 staat, voor zover in deze zaak van belang:
“5. Verplichtingen van de opdrachtgever
1. De opdrachtgever zorgt er voor, dat de aannemer tijdig kan beschikken:
a. over de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke toestemmingen, die voor de opzet van het werk volgens het bestek vereist zijn;
(…)
c. over de benodigde tekeningen en andere gegevens;
(…)
2. De opdrachtgever draagt verantwoordelijkheid voor de door of namens hem voorgeschreven constructies en werkwijzen, daardoor begrepen de invloed die daarop door de bodemgesteldheid wordt uitgeoefend, alsmede voor de door of namens hem gegeven orders en aanwijzingen.”
4.6.
[gedaagde sub 2] heeft het bestek opgesteld dat de grondslag vormt voor de aannemingsovereenkomst tussen [eisers] en Kemper. In dat bestek wordt op verschillende plaatsen uitsluitend geschreven over “tekeningen”, zo ook in 25.31.10-a onder 5 en 30.12.10-a waarop [eisers] zich hebben beroepen. Het bestek bepaalt onder “TEKENING STAALCONSTRUCTIE” in 25.31.10-a onder 5 onder andere dat op de door de aannemer te vervaardigen tekening(en) moet zijn aangegeven (van elk onderdeel) de maatvoering, nodig voor de productie voor dat onderdeel. En in 30.12.10-a wordt met betrekking tot de kozijnen, ramen en deuren bepaald dat op de door de aannemer te vervaardigen tekeningen moet zijn aangegeven onder andere de indeling en afmeting tussen de diverse onderdelen en op de bouwkundige constructies en dat dit ook geldt voor verbindingen en verankeringen.
4.7.
Kemper heeft betoogd dat met de in paragraaf 5 lid 1 sub c van de UAV 2012 genoemde “tekeningen”, die dus door de opdrachtgever moeten worden aangeleverd, de werktekeningen worden bedoeld. Volgens Kemper geldt daarom op grond van de UAV 2012 dat [eisers] de werktekeningen dienen te maken, aangezien hiervan niet in het bestek is afgeweken. Met de in het bestek genoemde “tekeningen”, die door de aannemer worden vervaardigd, worden volgens Kemper de ‘productietekeningen’ bedoeld. Kemper heeft toegelicht dat productietekeningen technische tekeningen zijn. Productietekeningen zijn gericht op het fabricageproces en volgen op de werktekeningen.
4.8.
Volgens de eigen stellingen van de kant van [eisers] ter zitting geldt als uitgangpunt op grond van de UAV 2012 dat zij als opdrachtgevers de werktekeningen dienen aan te leveren. Dit is dus niet langer in geschil.
[eisers] stellen zich echter op het standpunt dat in het bestek uitdrukkelijk van dit uitgangspunt is afgeweken op grond waarvan de aannemer de werktekeningen moet maken.
4.9.
De rechtbank volgt de uitleg die Kemper aan de term “tekeningen” in het bestek geven, omdat die overeenkomt met de inhoud van de tekeningen, zoals die in het bestek worden omschreven. Deze uitleg vindt ook steun in wat de heer [naam 3] ter zitting over de werktekeningen heeft verklaard, namelijk dat de architect van de opdrachtgever de werktekeningen vervaardigt. De werktekeningen dienen als basis voor de productietekeningen die de aannemer vervolgens maakt. Het zijn deze tekeningen, die in het bestek bedoeld worden.
Anders dan [eisers] hebben aangevoerd, is dit niet in afwijking van de UAV 2012, maar juist in overeenstemming daarmee. De rechtbank verwerpt daarom hun standpunt dat Kemper verantwoordelijk was voor de werktekeningen.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is nader toegelicht dat [gedaagde sub 2] en Kemper over de werktekeningen van de staalconstructie een afzonderlijke afspraak hebben gemaakt. Nadat [gedaagde sub 2] deze werktekeningen zou hebben gemaakt, zouden deze eerst nog worden
gecontroleerddoor Kemper. Dit omdat het oorspronkelijke ontwerp van [gedaagde sub 2] juist op dit punt was aangepast, na de suggestie van Kemper om de staalconstructie niet op gemetselde muren te plaatsen maar op kolommen. De verantwoordelijkheid voor het
vervaardigenvan de werktekeningen is daarmee niet verschoven.
4.11.
[eisers] hebben daarnaast gesteld dat Kemper op grond van de UAV 2012, 00.02.26 van het bestek en de wet [2] hoe dan ook verantwoordelijk is te houden voor de wegens de werktekeningen opgelopen vertraging. Dit omdat Kemper er onvoldoende op zou hebben toegezien dat de werktekeningen tijdig werden aangeleverd en Kemper afwijkingen in de werktekeningen niet tijdig zou hebben aangekaart.
De rechtbank volgt [eisers] daarin niet. Daargelaten dat deze stelling geen steun vindt in het dossier, leidt dit er niet toe dat Kemper medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor de werktekeningen.
4.12.
[eisers] stellen in hun dagvaarding (randnummer 84) dat als de rechtbank vindt dat Kemper niet voor de werktekeningen verantwoordelijk is, dan [gedaagde sub 2] hiervoor verantwoordelijk is te achten en dat de betreffende verwijten over de werktekeningen [gedaagde sub 2] dan dus treffen. [eisers] willen in dat geval in de gelegenheid worden gesteld om hun vorderingen tegen [gedaagde sub 2] te wijzigen en/of aan te vullen.
De rechtbank zal [eisers] die gelegenheid niet bieden omdat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. Bovendien hadden [eisers] op dit punt bij dagvaarding ook desgewenst een voorwaardelijke vordering tegen [gedaagde sub 2] kunnen instellen.
Te late oplevering en addendum
4.13.
Het oordeel van de rechtbank over de werktekeningen betekent dat Kemper niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dat zij het werk niet op 12 juni 2018 (volgens [eisers] binnen de afgesproken 140 werkbare dagen) heeft opgeleverd.
4.14.
De rechtbank vindt dat Kemper ook niet aansprakelijk is te houden voor de tot en met oktober 2018 opgelopen bouwvertraging. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.15.
Naast de kwestie van de werktekeningen speelde in dit bouwproject nog dat de gemeente aanvullende constructieve eisen stelde. De aanvullende eisen met betrekking tot de schoorsteen waren ook van invloed op de staalconstructie. Pas op 24 oktober 2018 gaf de gemeente haar goedkeuring aan de volledige constructie. Niet Kemper, maar [eisers] waren op grond van paragraaf 5 lid 1 van de UAV 2012 verantwoordelijk voor de vereiste goedkeuringen van de gemeente.
4.16.
Daar komt bij dat [eisers] vanaf eind mei 2018 met Kemper (minnelijk) overleg hebben gevoerd gericht op hervatting van het werk. Ter zitting heeft Kemper toegelicht dat partijen hierover in juni en juli 2018 besprekingen hebben gevoerd. [eisers] werden hierbij door [gedaagde sub 2] vertegenwoordigd. In dat overleg hebben partijen afgesproken dat pas met de bouw zou worden verdergaan als alle openstaande punten op een rijtje waren gezet. De heer [naam 3] heeft ter zitting bevestigd dat deze afspraak is gemaakt. [eisers] kunnen daarom Kemper niet verwijten dat het werk niet eerder is voortgezet. Het (minnelijk) overleg tussen partijen heeft uiteindelijk geleid tot het concept addendum van
25 september 2018. Partijen hebben hierover nog in oktober 2018 met elkaar overlegd.
Beëindiging van de aannemingsovereenkomst
4.17.
Hoewel vaststaat dat op 5 november 2018 de bouw feitelijk al tien maanden stillag, is de rechtbank het met [eisers] eens dat Kemper de aannemingsovereenkomst toen niet op grond van paragraaf 14 lid 1 in samenhang met lid 6 van de UAV 2012 kon opzeggen. Dat geldt ook voor de door Kemper gestelde (subsidiaire) opzeggingsgrond van paragraaf 14 lid 8 van de UAV 2012. De rechtbank legt hierna uit waarom.
4.18.
Paragraaf 14 lid 1 van de UAV 2012 bepaalt dat de opdrachtgever bevoegd is de uitvoering van het werk geheel te schorsen. Als deze schorsing langer duurt dan zes maanden, dan kan de aannemer het werk in onvoltooide staat beëindigen. [eisers] hebben het werk echter niet willen schorsen, gelet op de vanaf eind mei 2018 tussen partijen gevoerde onderhandelingen die gericht waren op hervatting van het werk. Kemper heeft ook niet duidelijk gemaakt waaruit concreet blijkt dat [eisers] het werk hebben geschorst.
4.19.
Paragraaf 14 lid 8 van de UAV 2012 regelt het geval waarin de opdrachtgever het werk niet heeft geschorst, maar de uitvoering van het werk meer dan twee maanden ononderbroken is vertraagd door omstandigheden die voor rekening van de opdrachtgever komen. Kemper kan zich hier niet met succes op beroepen. Kemper kon volgens haar eigen stellingen immers in de zomer van 2018 wel al deels aan de slag. Partijen hebben echter afgesproken dat eerst alle openstaande punten in kaart zouden worden gebracht voordat met de bouw verder zou worden gegaan. In zo’n situatie is paragraaf 14 lid 8 van de UAV 2012 niet van toepassing.
4.20.
Ondanks het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aannemingsovereenkomst toch geacht kan worden te zijn beëindigd. Dat oordeel is gebaseerd op de feitelijke gang van zaken na de opzegging van 5 november 2018. [eisers] vroegen [gedaagde sub 2] namelijk al in november 2018 om de tekeningen. De tekeningen hadden zij nodig omdat een nieuwe aannemer gezocht moest worden (volgens randnummer 40 van de dagvaarding). Ook ging het in de correspondentie tussen [eisers] en Kemper na de opzegging vrijwel uitsluitend over de eindafrekening van Kemper en werd onderhandeld over de vrijgave van de staalconstructie zodat een ander dan Kemper deze kon gaan plaatsen. De rechtbank verwerpt daarom de stelling van [eisers] dat de aannemingsovereenkomst heeft voortgeduurd tot de totstandkoming van de deelregeling voor de staalconstructie (20 maart 2020) en [eisers] tot dan aanspraak kunnen maken op de korting van de aanneemsom op grond van paragraaf 42 lid 2 van de UAV 2012 in samenhang met paragraaf 00.02.42.01 van het bestek.
Wat betekent dit voor de vorderingen tegen Kemper?
4.21.
Dit alles leidt ertoe dat bijna alle vorderingen die tegen Kemper zijn ingesteld, zullen worden afgewezen. De enige tegen Kemper gerichte vordering, die de rechtbank nog moet beoordelen, is de gevorderde schadevergoeding van € 1.669,- wegens gebreken aan het werk (in samenhang met de gevorderde verklaring voor recht).
4.22.
Aan deze vordering leggen [eisers] ten grondslag dat de staalconstructie roestplekken vertoonde en dat ankers scheef waren geplaatst. Kemper betwist dat zij hiervoor aansprakelijk is te houden, omdat [eisers] hierover nooit hebben geklaagd. Volgens Kemper hebben [eisers] daarom de in artikel 6:89 BW neergelegde klachtplicht geschonden, met als gevolg dat hun aanspraken zijn vervallen. Dit verweer hebben [eisers] geheel onweersproken gelaten. De rechtbank wijst de vordering om die reden al af.
[gedaagde sub 2]
4.23.
Dan komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van de vorderingen die tegen [gedaagde sub 2] zijn ingesteld.
Tekortkomingen
4.24.
[eisers] vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. [eisers] stellen dat [gedaagde sub 2] de werkzaamheden voor het ontwerp van de woning en begeleiding van de realisatie van de woning gebrekkig en/of onvolledig heeft uitgevoerd en niet heeft afgemaakt.
4.25.
Aan deze vordering leggen [eisers] ten grondslag dat [gedaagde sub 2] ondeugdelijke ontwerptekeningen heeft vervaardigd en de bouwbegeleiding gebrekkig heeft uitgevoerd. Ook zou [gedaagde sub 2] eind juni 2019 hebben geweigerd om nog werkzaamheden voor [eisers] te verrichten.
4.26.
[gedaagde sub 2] voert onder andere als verweer dat hij niet in verzuim is komen te verkeren. Dit verweer slaagt. Als het gaat om de ontwerptekeningen, hebben [eisers] [gedaagde sub 2] niet in gebreke gesteld. De sommatie van 29 mei 2018 zag alleen op de bouwbegeleiding. Aan die sommatie heeft [gedaagde sub 2] tijdig voldaan. [eisers] hebben niet gesteld dat [gedaagde sub 2] op een andere manier in verzuim is komen te verkeren.
4.27.
De rechtbank verwerpt de stelling van [eisers] dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde sub 2] omdat [gedaagde sub 2] eind juni 2019 zou hebben geweigerd nog werkzaamheden voor [eisers] te verrichten. Dat volgt niet uit de betreffende e-mail van 28 juni 2019, zoals ook door [gedaagde sub 2] is aangevoerd. Bovendien moet deze e-mail in de context worden gezien van wat in de zes maanden daarvoor is gebeurd. Op dat moment had [gedaagde sub 2] al zes maanden (sinds december 2018) geen werkzaamheden meer voor [eisers] verricht. [gedaagde sub 2] werd vanaf december 2018 ook niet meer door [eisers] bij het bouwproject betrokken. Dit terwijl uit de tussen [gedaagde sub 2] en [eisers] in die zes maanden gevoerde correspondentie blijkt dat [gedaagde sub 2] meerdere keren heeft aangegeven bij de selectie van de aannemer betrokken te willen worden. [eisers] hebben [gedaagde sub 2] in die zes maanden en na 28 juni 2019 ook niet gevraagd om werkzaamheden te verrichten, wat wel voor de hand lag als het gaat om het zoeken van een nieuwe aannemer. [gedaagde sub 2] wordt dan ook ten onrechte verweten dat hij eind juni 2019 “het werk zou hebben neergelegd”.
4.28.
[gedaagde sub 2] is dus niet tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Daarom zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht afwijzen. Dat geldt ook voor de daarop voortbouwende schadevergoedingsvorderingen met betrekking tot de kosten van Ermstrang ten behoeve van de projectbegeleiding (€ 68.582,80) en de bestektekeningen (€ 15.404,82).
4.29.
Over de andere schadevergoedingsvorderingen oordeelt de rechtbank als volgt.
4.30.
[gedaagde sub 2] voert aan dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevorderde kosten voor de werktekeningen (€ 15.125,-), en de daarmee samenhangende gederfde winst (€ 43.335,-) en extra betaalde rente (€ 18.681,30). [gedaagde sub 2] stelt dat hij, wat de werktekeningen betreft, nooit in gebreke is gesteld en daarom ook niet in verzuim is komen te verkeren.
4.31.
Deze vorderingen zouden alleen toewijsbaar kunnen zijn, als [gedaagde sub 2] in verzuim is komen te verkeren. Omdat [eisers] niet hebben gesteld dat zij [gedaagde sub 2] in gebreke hebben gesteld en ook in het dossier nergens uit blijkt dat [gedaagde sub 2] in gebreke is gesteld, zal de rechtbank deze vorderingen afwijzen.
4.32.
Over het gevorderde bedrag voor de 3D-impressies (€ 544,-) kan de rechtbank kort zijn. De rechtbank wijst deze vordering af. [gedaagde sub 2] heeft namelijk als verweer aangevoerd dat hij op grond van de taakbeschrijving in de overeenkomst van opdracht slechts de verplichting had om 3D-impressies te maken in de voorontwerpfase, waaraan [gedaagde sub 2] heeft voldaan. [eisers] hadden daarom duidelijk moeten maken op grond waarvan [gedaagde sub 2] verplicht is om in 2019 nog 3D-impressies aan [eisers] te verstrekken. Dat hebben [eisers] echter niet gedaan.
Proceskosten
4.33.
[eisers] zijn de partijen die ongelijk krijgen. De rechtbank zal [eisers] daarom in de proceskosten veroordelen.
4.34.
De proceskosten aan de kant van Kemper tot aan dit vonnis stelt de rechtbank als volgt vast:
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat €
6.826,-(2 punten × tarief VII)
totaal € 12.563,-.
4.35.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door Kemper gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.36.
Kemper wil dat de rechtbank nakosten toewijst. De rechtbank zal de nakosten echter niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. Dit omdat volgens vaste rechtspraak [3] een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt).
4.37.
De proceskosten aan de kant van [gedaagde sub 2] tot aan dit vonnis stelt de rechtbank als volgt vast:
- griffierecht € 2.277,-
- salaris advocaat €
3.760,-(2 punten × tarief V)
totaal € 6.037,-.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de kant van
Kempertot dit vonnis vastgesteld op € 12.563,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de kant van
[gedaagde sub 2]tot dit vonnis vastgesteld op € 6.037,-,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de in 5.2 en 5.3 vermelde proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Gisolf, rolrechter, op 31 januari 2024.
NBI/LJS

Voetnoten

1.Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012
2.artikel 7:754 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853