ECLI:NL:RBNHO:2024:1044

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/15/334016 HA ZA 22-706
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap tussen erfgenamen na overlijden van moeder

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, hebben een broer en een zus hun andere broer aangeklaagd om medewerking te verlenen aan de verdeling van de banktegoeden van hun overleden moeder. De rechtbank Noord-Holland heeft op 10 januari 2024 een vonnis gewezen waarin de verdeling van de nalatenschap is vastgesteld. De moeder overleed op 3 januari 2020, en de erfgenamen, bestaande uit de drie broers en zussen, hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap onder andere bestaat uit banktegoeden en dat de gedaagde broer, die bij de moeder woonde, verplicht is om mee te werken aan de verdeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, waarbij de gedaagde is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis mee te werken aan de effectuering van de verdeling, op straffe van een dwangsom. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 10.359,73. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagde afgewezen en de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de belangen van alle partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334016 / HA ZA 22-706
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

die woont in [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
die woont in [woonplaats] ,
de eisende partijen in conventie,
de verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser] en [eiseres] ,
advocaat: mr. M.J. Drost, kantoorhoudende te Leusden,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.P. den Besten, kantoorhoudende te Zoetermeer.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een erfrechtelijke kwestie. Een broer en een zus willen dat hun (andere) broer meewerkt aan de verdeling van de banktegoeden van hun overleden moeder. De rechtbank komt in dit vonnis tot een verdeling van de nalatenschap.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 augustus 2022 met bijlagen 1 tot en met 22,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met één bijlage,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis met bijlagen 23 tot en met 25,
- het tussenvonnis van 1 maart 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze mondelinge behandeling heeft op 4 december 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting een proces-verbaal opgemaakt. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de enige kinderen van de heer [vader] (hierna: vader) en mevrouw [moeder] (hierna: moeder of erflaatster). Vader en moeder waren met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is geëindigd door het overlijden van vader op 14 september 2005. De nalatenschap van vader is verdeeld door middel van een ouderlijke boedelverdeling [1] .
2.2.
Op 21 februari 2001 en 20 september 2004 heeft moeder een testament laten opmaken. [eiser] , [eiseres] en [gedaagde] zijn op grond van deze testamenten en de wet de enige erfgenamen van erflaatster, ieder voor ⅓ deel.
2.3.
Moeder is op 3 januari 2020 overleden. Partijen hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.
2.4.
De executeur die erflaatster in haar testament had aangewezen, heeft zijn benoeming niet aanvaard. Vervolgens heeft de kantonrechter van deze rechtbank bij beschikking van
26 oktober 2020 op verzoek van [eiser] en [eiseres] een executeur benoemd (mr. M.J.P. Schipper). Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat de executeur een beloning toekomt overeenkomstig het gebruikelijke kantoortarief.
2.5.
Tot de nalatenschap behoorde onder andere de woning waarin erflaatster tot haar overlijden heeft gewoond. [gedaagde] woonde bij moeder in. De kantonrechter heeft de executeur op 25 januari 2022 gemachtigd om de woning te verkopen. De woning is op
15 februari 2022 aan de koper overgedragen. [gedaagde] is kort voor 15 februari 2022 uit de woning vertrokken.
2.6.
De executeur heeft de schulden van de nalatenschap betaald, waaronder de kosten van executele van € 47.308,29. Op 20 juni 2022 heeft de executeur rekening en verantwoording afgelegd.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser] en [eiseres]
3.1.
[eiser] en [eiseres] vorderen, samengevat en na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de tot de nalatenschap behorende saldi op de ervenrekeningen dienen te worden verdeeld op de manier zoals in randnummer 3.7 van de dagvaarding is vermeld;
II. bepaalt dat de tot de nalatenschap behorende roerende zaken dienen te worden verdeeld op de manier zoals in randnummer 3.10 van de dagvaarding is vermeld;
III.
primair[gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan de hiervoor gevorderde verdeling op straffe van een tot € 100.000,- gemaximeerde dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft en
subsidiair,voor het geval dat [gedaagde] niet meewerkt aan de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, een onzijdig persoon benoemt die [gedaagde] bij de verdeling vertegenwoordigt;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
De tegenvorderingen van [gedaagde]
3.2.
[gedaagde] vordert, samengevat, dat de rechtbank het tot de nalatenschap behorende banksaldo verdeelt zoals in randnummer 17 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie is vermeld, met veroordeling van [eiser] en [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Partijen vinden over en weer dat de vorderingen van de ander(en) moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van partijen gezamenlijk behandelen omdat zowel de vorderingen van [eiser] en [eiseres] als de tegenvordering van [gedaagde] strekken tot verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
4.2.
Partijen hebben geen volledige overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verdeling vaststellen. Daarbij heeft de rechtbank naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, is niet gebonden aan wat partijen hebben gevorderd en hoeft niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren [2] . Verder is het zo dat bij een verdeling iedere erfgenaam kan verlangen [3] dat op het aandeel van een andere erfgenaam wordt toegerekend wat deze aan de nalatenschap schuldig is.
Wat valt in de nalatenschap?
4.3.
Tot de nalatenschap behoren de creditsaldi van drie bankrekeningen bij de ABN AMRO. Op de zitting hebben partijen afgesproken dat uitgegaan dient te worden van de volgende saldi per 4 december 2023:
- een creditsaldo van € 338.974,18 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
- een creditsaldo van € 216.833,03 op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;
- een creditsaldo van € 5,20 op rekeningnummer [rekeningnummer 3] .
4.4.
[eiser] en [eiseres] hebben in de dagvaarding in een overzicht ten aanzien van [gedaagde] als verrekenpost (P.M.) opgenomen “Bankkosten en negatieve rente vanaf 20 juni 2022”. Als [eiser] en [eiseres] hiermee hebben willen stellen dat [gedaagde] de aan de bankrekeningen verbonden kosten en de negatieve rente vanaf 20 juni 2022 voor zijn rekening moet nemen, dan geldt dat [eiser] en [eiseres] deze stelling niet hebben gemotiveerd. [eiser] en [eiseres] hadden moeten uitleggen waarom deze kosten niet ten laste van de nalatenschap maar voor rekening van [gedaagde] dienen te komen, vooral omdat ter zitting is afgesproken dat van de hiervoor genoemde creditsaldi moet worden uitgegaan.
4.5.
Vaststaat dat een auto en keukeninventaris tot de nalatenschap behoorden en dat [gedaagde] deze al toegedeeld heeft gekregen. Partijen hebben de auto gewaardeerd op € 1.600,- en de keukeninventaris op € 800,-. Niet in geschil is dat de nalatenschap daarom nog een vordering op [gedaagde] heeft van € 2.400,-.
4.6.
Na het overlijden van erflaatster is [gedaagde] ruim twee jaar in de woning blijven wonen zonder daar iets voor te betalen. [eiser] en [eiseres] hebben gemotiveerd gesteld en onderbouwd (met bijlagen 18, 22 en 23) dat de gebruikskosten van de woning in deze twee jaar totaal € 17.663,04 bedroegen. [gedaagde] heeft de gebruikskosten niet gemotiveerd betwist. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de nalatenschap in de betreffende periode € 17.663,04 aan gebruikskosten heeft betaald.
[eiser] en [eiseres] vinden dat [gedaagde] dit bedrag van € 17.663,04 aan de nalatenschap moet vergoeden, terwijl [gedaagde] slechts bereid is om € 6.000,- voor zijn rekening te nemen. De enige toelichting die [gedaagde] op dit bedrag heeft gegeven is dat hij dit bedrag heeft gebaseerd op de gebruikskosten van acht maanden en dat hij € 6.000,- redelijk vindt. Een nadere uitleg heeft [gedaagde] niet gegeven.
De rechtbank is het met [eiser] en [eiseres] eens dat niet valt in te zien waarom [gedaagde] slechts de gebruikskosten van acht maanden zou hoeven te betalen. [gedaagde] dient de gebruikskosten over de volle periode van twee jaar te vergoeden omdat hij de woning in die periode als enige heeft gebruikt. Dit betekent dat de nalatenschap een vordering op [gedaagde] heeft van € 17.663,04.
4.7.
Ook dient [gedaagde] de betaalde ontruimingskosten van € 1.694,- aan de nalatenschap te vergoeden. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat [eiser] en [eiseres] onweersproken hebben gesteld dat de executeur met [gedaagde] had afgesproken dat [gedaagde] de woning uiterlijk 9 februari 2022 schoon en leeg zou opleveren en dat deze datum gold als fatale termijn. Dat [gedaagde] de woning niet schoon en leeg heeft opgeleverd, blijkt onder meer uit de door [eiser] en [eiseres] overgelegde foto’s. De rechtbank volgt [gedaagde] daarom niet in zijn betoog dat de ontruimingskosten onnodig waren. Ook vindt de rechtbank de onderliggende factuur van Nationale Ontruimingen van € 1.694,- niet buitensporig hoog.
4.8.
De rechtbank verwerpt de stelling van [gedaagde] dat de kosten van executele van € 47.308,29 voor rekening van [eiser] en [eiseres] dienen te komen. De rechtbank is het niet met [gedaagde] eens dat [eiser] en [eiseres] onnodig om benoeming van een executeur hebben verzocht omdat, zoals [gedaagde] stelt, partijen op 8 april 2020 (schriftelijk) met elkaar hebben afgesproken dat zij de nalatenschap in onderling overleg zouden afwikkelen. Daargelaten dat [eiser] en [eiseres] hebben betwist dat sprake is van een overeenkomst (wat door de advocaat van [gedaagde] ter zitting ook is erkend) en de benoeming van een executeur hier in de rede lag (zie 4.13 van dit vonnis), gelden deze kosten op grond van de wet [4] als schulden van de nalatenschap. Het bedrag van € 47.308,29 is dus terecht ten laste van de nalatenschap gebracht.
Verdeling van de nalatenschap
4.9.
De nalatenschap van erflaatster bestaat dus nog uit:
- het creditsaldo per 4 december 2023 van € 338.974,18 op rekeningnummer
[rekeningnummer 1] ;
- het creditsaldo per 4 december 2023 van € 216.833,03 op rekeningnummer
[rekeningnummer 2] ;
- het creditsaldo per 4 december 2023 van € 5,20 op rekeningnummer
[rekeningnummer 3] ;
- de geldvordering op [gedaagde] van € 2.400,- (auto en keukeninventaris);
- de geldvordering op [gedaagde] van € 17.663,04 (gebruikskosten woning);
- de geldvordering op [gedaagde] van € 1.694,- (ontruimingskosten woning).
4.10.
Ieder van partijen komt ⅓ deel toe van de nalatenschap, waarbij overeenkomstig de wens van [eiser] en [eiseres] op het aandeel van [gedaagde] wordt toegerekend dat wat hij teveel heeft ontvangen c.q. nog aan de nalatenschap verschuldigd is.
4.11.
Concreet betekent dit dat het totaal van de hiervoor genoemde creditsaldi van € 555.812,41 (verminderd met de eventueel nog door ABN AMRO in rekening te brengen bankkosten en negatieve rente) als volgt wordt verdeeld:
- [gedaagde] ontvangt € 185.270,80 (⅓ van € 555.812,41) -/- € 14.484,69, dus € 170.786,11,
- [eiser] ontvangt € 185.270,80 (⅓ van € 555.812,41) + € 7.242,34, dus € 192.513,14,
- [eiseres] ontvangt € 185.270,80 (⅓ van € 555.812,41) + € 7.242,34, dus € 192.513,14.
4.12.
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat de aan partijen toekomende bedragen op de volgende tegenrekeningen moeten worden gestort:
- het aandeel van [gedaagde] (€ 170.786,11) op rekeningnummer [rekeningnummer gedaagde] ,
- het aandeel van [eiser] (€ 192.513,14) op rekeningnummer [rekeningnummer eiser] ,
- het aandeel van [eiseres] (€ 192.513,14) op rekeningnummer [rekeningnummer eiseres] .
4.13.
De rechtbank zal [gedaagde] overeenkomstig de vordering van [eiser] en [eiseres] veroordelen om aan de effectuering van deze verdeling mee te werken. De gevorderde dwangsom zal de rechtbank op de in 5.2 van dit vonnis vermelde wijze toewijzen. [eiser] en [eiseres] hebben namelijk met de door hen overgelegde whatsappberichten van [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] zich in het verleden aan de afwikkeling van de nalatenschap grotendeels heeft onttrokken. Bovendien hebben [eiser] en [eiseres] onweersproken gesteld dat [gedaagde] regelmatig en voor langere tijd niet op verzoeken met betrekking tot de nalatenschap heeft gereageerd. Dat [gedaagde] ter zitting niet is verschenen past wat de rechtbank betreft in dit beeld.
Roerende zaken
4.14.
De rechtbank zal de vordering die ziet op de verdeling van de tot de nalatenschap behorende roerende zaken (noodgedwongen) afwijzen. Deze vordering is gegrond op de stelling dat [gedaagde] spullen uit de woning heeft meegenomen toen hij de woning in februari 2022 verliet. Om welke spullen het gaat, is bij [eiser] en [eiseres] echter niet bekend. [eiser] en [eiseres] missen in ieder geval sieraden en familiefoto’s. Omdat [gedaagde] heeft betoogd dat hij geen spullen heeft meegenomen en de rechtbank ook geen concrete aanknopingspunten heeft dat [gedaagde] (bepaalde) roerende zaken van de nalatenschap onder zich heeft, is de vordering niet toewijsbaar. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat deze uitkomst onbevredigend is voor [eiser] en [eiseres] , maar zij heeft geen handvatten om tot een andere beslissing te komen.
Proceskosten
4.15.
Omdat [gedaagde] de partij is die grotendeels ongelijk krijgt en hij zich in de aanloop van deze procedure (langdurig) aan de afwikkeling van de nalatenschap heeft onttrokken, zal de rechtbank [gedaagde] zowel in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [eiser] en [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 147,73
- griffierecht € 2.277,-
-
salaris advocaat € 7.935,- (3 punten × tarief VI)
totaal € 10.359,73.
4.16.
Volgens vaste rechtspraak [5] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verdeelt de nalatenschap van erflaatster zoals in 4.9 tot en met 4.12 van dit vonnis is overwogen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan de effectuering van deze verdeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] en [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 10.359,73,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
NBI/ACH

Voetnoten

1.als is bedoeld in artikel 4:1167 (oud) BW
2.Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:ZC2631
3.op grond van de artikelen 3:184 lid 1 BW en 4:228 BW
4.artikel 4:7 lid 1 sub d BW
5.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853