ECLI:NL:RBNHO:2024:10400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
15/001339-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, wapenbezit en verzet tegen aanhouding met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, wapenbezit en verzet tegen aanhouding. De zaak kwam voort uit incidenten op 1 januari 2024 en 12 december 2023, waarbij de verdachte zijn levensgezel mishandelde en zich verzette tegen de politie. De rechtbank oordeelde dat de aangiften van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, een politieagent, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 293,89 voor materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte weinig verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat de feiten ernstig waren, vooral gezien het geweld tegen zijn partner en de agent. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds zijn vrijlating, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend gezien de ernst van de feiten. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten en legde de bijbehorende straffen op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/001339-24 (P) en 15/331379-23 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 8 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van den Driest en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y. Hamelzky naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van – in het kort – de volgende feiten (de volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis):
Op 1 januari 2024 in Medemblik:
1.- mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 1]
2.- bezit van een gas-/alarmpistool
Op 12 december 2023 in Medemblik:
3.- mishandeling van [slachtoffer 1]
4.- verzet bij aanhouding, waardoor een agente gewond is geraakt
De feiten zijn ten behoeve van de leesbaarheid doorgenummerd.

2.Voorvragen

De rechtbank moet eerst de volgende formele voorvragen beantwoorden. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Daarom kan de rechtbank de zaak inhoudelijk beoordelen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle 4 de feiten bewezen kunnen worden. De officier van justitie vindt de aangiften van [slachtoffer 1] (hierna ook [slachtoffer 1] ) betrouwbaar. Omdat beide aangiften worden ondersteund door ander bewijs, zoals het letsel van [slachtoffer 1] en wat de agenten hebben gezien, is er wettig en overtuigend bewijs voor de mishandelingen op
1 januari 2024 en op 12 december 2023. Op 1 januari 2024 is in de woning van [slachtoffer 1] ook een vuurwapen gevonden, waarover de verdachte zegt dat hij dit in zijn handen heeft gehad en dat hij ermee heeft gespeeld. De verdachte zegt ook dat hij dagelijks bij [slachtoffer 1] kwam. Eén van de agenten die de verdachte op 12 december 2023 hebben aangehouden, heeft het moeten bekopen met een bloedlip. De agenten verklaren dat de verdachte wegrende en zich heeft verzet tegen zijn aanhouding.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3 bepleit. Over het bewijs van feit 4 heeft zij niets aangevoerd.
Feit 1: mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 januari 2024
De raadsvrouw vindt dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is, omdat zij hoog in haar emotie zat en dronken was toen zij aangifte deed. Ook heeft [slachtoffer 1] de aangifte niet ondertekend en deze later willen intrekken. Zonder betrouwbare aangifte is er geen overtuigend bewijs, zodat vrijspraak moet volgen. Er moet in ieder geval vrijspraak volgen van het strafverzwarende onderdeel ‘levensgezel’, omdat de verdachte en [slachtoffer 1] pas kort een relatie hadden en niet samenwoonden.
Op 1 januari 2024 heeft de verdachte [slachtoffer 1] alleen een klap met de vlakke hand gegeven, maar pas nadat zij hem had gekrabd. Die klap was dus uit zelfverdediging. Ook daarom moet volgens de raadsvrouw vrijspraak volgen.
Het letsel van [slachtoffer 1] dat op de foto’s is te zien, is niet het gevolg van de klap met de vlakke hand, maar op een andere manier veroorzaakt. Zij was diezelfde avond (Oudjaarsavond) gaan wandelen en is in grof vuil gevallen. De dag ervoor was zij door haar hond omver getrokken en gevallen. Dat is de oorzaak van het letsel geweest.
Feit 2: wapenbezit op 1 januari 2024
Het wapen dat op 1 januari 2024 in de woning van [slachtoffer 1] is aangetroffen, was niet van de verdachte. Hij heeft het wapen wel eens gezien en aangeraakt, maar was zich daarna niet bewust of het wapen in dat huis lag en waar het wapen dan lag. Volgens de raadsvrouw heeft de verdachte geen beschikkingsmacht gehad over het wapen. Als deze bewustheid en beschikkingsmacht niet kunnen worden vastgesteld, moet vrijspraak volgen.
Feit 3: mishandeling [slachtoffer 1] op 12 december 2023
Volgens de raadsvrouw is ook deze aangifte van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar, omdat zij dronken was toen zij de aangifte deed en later heeft gezegd dat het niet klopte wat erin staat. Op de foto’s van [slachtoffer 1] van die dag is geen letsel te zien. Het verhaal van de verdachte is heel gedetailleerd en daardoor veel betrouwbaarder. Hij heeft verklaard dat hij bij een ruzie tussen [slachtoffer 1] en [naam] tussenbeide is gekomen en [naam] de deur uit heeft gewerkt, maar [slachtoffer 1] absoluut niet heeft aangeraakt. De raadsvrouw heeft er ook nog op gewezen dat de verdachte geen opzet heeft gehad op mishandeling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank vindt dat er genoeg wettig bewijs is voor alle vier de feiten. De rechtbank is er door dat bewijs ook van overtuigd dat de verdachte de vier feiten heeft gepleegd en komt dus tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen per feit staan in bijlage II bij dit vonnis.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3
Feit 1: mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 januari 2024
De rechtbank vindt de aangifte van [slachtoffer 1] op 1 januari 2024 betrouwbaar. Het verhaal in die aangifte is precies hetzelfde als het verhaal dat ze tegen de twee agenten heeft verteld die haar die avond aantreffen. Zij heeft verteld dat de verdachte haar meerdere keren met de vuist in het gezicht heeft geslagen, dat hij meerdere keren haar keel heeft dichtgeknepen en dat hij haar door de kamer heeft gegooid. De agenten zien ook letsel bij [slachtoffer 1] dat bij haar verhaal past, beide ogen waren blauw en dik, blauwe plekken op beide armen, beide benen en op haar hals en schouders. Hiervan zitten ook foto’s in het procesdossier. Dit letsel past niet bij het verhaal van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] alleen een klap met de vlakke hand heeft gegeven en dat zij de avonden daarvoor zou zijn gestruikeld over grof vuil en door een hond.
Dat zij op 1 januari 2024 onder invloed van alcohol zou zijn vindt de rechtbank minder belangrijk. Ook mensen met alcohol op kunnen prima de waarheid vertellen. Aan de e-mails van [slachtoffer 1] aan de raadsvrouw, waarin zij heeft laten weten dat haar verhaal gelogen was, gaat de rechtbank voorbij. In diezelfde e-mails laat zij ook weten dat ze wil dat de verdachte vrijkomt en dat hij bij haar kan intrekken. De rechtbank houdt het erop dat [slachtoffer 1] er veel voor over had om de verdachte vrij te krijgen en om die reden haar eerdere aangifte wilde afzwakken of zelfs intrekken. De rechtbank vindt dat niet geloofwaardig.
De rechtbank twijfelt dus niet aan de inhoud van de aangifte, omdat deze wordt ondersteund door wat de politie heeft genoteerd en de foto’s van het letsel.
Het verhaal van de verdachte over een enkele klap, dat [slachtoffer 1] in het grofvuil was gevallen en door haar hond onderuit was getrokken, is tegenstrijdig aan die aangifte en is dus ook ongeloofwaardig.
Beroep op zelfverdediging (juridisch: “noodweer”)
De rechtbank gelooft ook niet dat de verdachte zich met alleen een klap met de vlakke hand moest verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer 1] , die bestond uit krabben en spugen. Dit beroep op zelfverdediging slaagt alleen al niet, omdat de rechtbank het hele “vlakke-hand”-verhaal niet gelooft. Een situatie waarin de verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer 1] , is dus niet aannemelijk geworden. Daarom kan de verdachte geen beroep doen op zelfverdediging/ noodweer. Bovendien merkt de rechtbank nog op dat ook al zou [slachtoffer 1] de verdachte wel hebben gekrabd, dan staat de manier waarop de verdachte heeft gereageerd door [slachtoffer 1] meermaals met de vuist in het gezicht te slaan en haar bij de keel grijpen, in geen verhouding tot het krabben door [slachtoffer 1] .
Vrijspraak “levensgezel”
De rechtbank is het wel met de raadsvrouw eens dat [slachtoffer 1] toen niet de “levensgezel” van de verdachte was. Hoewel duidelijk is dat de verdachte en [slachtoffer 1] een zekere relatie hadden en de verdachte regelmatig bij haar verbleef, is er niet genoeg bewijs dat zij op dat moment een nauwe persoonlijke betrekking met elkaar onderhielden. Van dat gedeelte wordt de verdachte vrijgesproken.
Feit 2: wapenbezit op 1 januari 2024
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er een wapen in het huis van zijn vriendin [slachtoffer 1] was en ook waar dat wapen precies lag. Hij had het wapen zelf ook al eens in handen gehad en het zelfs een keer geladen met knallers. Ook heeft hij verklaard dat hij regelmatig in het huis van [slachtoffer 1] verbleef.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte een vuurwapen heeft, welk wapen zij 31 december 2023 nog had gezien en door de verdachte is meegenomen naar haar woning. Op 1 januari 2024 is het wapen in de woning van [slachtoffer 1] gevonden. De verdachte, die kort daarvoor in die woning is aangehouden, wist van de aanwezigheid van het wapen en kon er ook bij als hij dat zou willen. Hij had bewustzijn van de aanwezigheid van het wapen en beschikkingsmacht over dat wapen.
Feit 3: mishandeling [slachtoffer 1] op 12 december 2023
De rechtbank is het eens met de raadsvrouw dat het letsel op de foto’s bij deze aangifte, minder duidelijk is dan op de foto’s van het incident op 1 januari 2024. Toch vindt de rechtbank dat [slachtoffer 1] ook op 12 december 2023 in haar aangifte de waarheid heeft verteld. In die aangifte vertelt zij dat ze door de verdachte is geslagen en dat ze daar een dik oog en bloed bij de neus aan heeft overgehouden. Dat verhaal wordt bevestigd door het verslag van de agenten die op 12 december 2023 bij de verdachte en [slachtoffer 1] aan de deur komen. Zij zien een bange vrouw in de gang staan die zegt dat ze door de verdachte is geslagen. Verder zien zij op dat moment letsel in het gezicht van [slachtoffer 1] rond de ogen en neus, meerdere verdikkingen in het gezicht, bloed uit de neus en een verdikking op de neusbrug.
De rechtbank twijfelt dus ook niet aan de inhoud van deze aangifte, omdat deze wordt ondersteund door het verslag van de politie.
Het verhaal van de verdachte, dat hij haar niet heeft aangeraakt en ook geen opzet heeft gehad op mishandeling, is opnieuw ongeloofwaardig. Het meermaals slaan in het gezicht moet wel opzettelijk gebeurd zijn.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij, op 1 januari 2024 te Medemblik [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meerdere malen met de vuist in het gezicht te slaan en
- een of meerdere malen bij de keel te grijpen en
- een of meerdere malen vast te pakken en door de woonkamer te gooien;
2.
hij, op 1 januari 2024 te Medemblik, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmvuurwapen, van het merk Umarex, type GPDA 9, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 12 december 2023 te Medemblik [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan;
4.
hij op 12 december 2023 te Medemblik, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de Eenheid Noord Holland), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door te duwen en/of te trekken en/of te bewegen in tegenovergestelde richting dan waar verbalisant hem, verdachte, wilde brengen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen lip bij die Laan ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
mishandeling
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
3.
mishandeling
4.
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
Dit zijn alle vier strafbare feiten.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is een strafbare dader.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de feiten door de verdachte zijn gepleegd tegen zijn partner en tegen de politie en dat de verdachte weinig verantwoordelijkheid heeft genomen voor de feiten. Dat weegt mee in zijn nadeel. Zij heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die even lang is als de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten (te weten: 108 dagen), plus een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, onder de algemene voorwaarden en met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt sinds hij uit de voorlopige hechtenis is ontslagen. Zij heeft verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf, maar in de plaats daarvan een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gekeken naar de aard en de ernst van de vier bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op twee verschillende dagen zijn partner mishandeld door haar onder meer in het gezicht en op het lichaam te slaan. Beide keren is het slachtoffer behoorlijk toegetakeld. De rechtbank neemt dat de verdachte heel erg kwalijk. Hij is duidelijk sterker en groter dan zijn slachtoffer. Daar komt bij dat het slachtoffer zich in haar eigen huis bevond, een plek waar zij zich dus juist veilig en geborgen had moeten voelen. In plaats daarvan heeft de verdachte haar binnen enkele weken tijd twee keer naar mishandeld.
Daarnaast heeft de verdachte een gasvuurwapen voorhanden gehad. Hoewel met dit vuurwapen geen scherpe munitie kon worden verschoten, is het toch bijzonder gevaarlijk omdat het schieten ermee kan leiden tot verschillende soorten letsel. Bovendien kan het worden gebruikt bij bedreigingen of overvallen, omdat het er uitziet als een scherpschietend wapen. Daarom wordt het voorhanden hebben van een dergelijk wapen streng bestraft.
De wederspannigheid, ten slotte, is ook bepaald niet fraai. Toen agenten de verdachte wilden aanhouden op 1 januari 2024, had hij gewoon moeten meewerken en niet wegrennen en met verzet aan zijn aanhouding proberen te ontkomen. Bij de worsteling die daarop volgde heeft agente [slachtoffer 2] een tand door haar lip gekregen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 16 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld tot gevangenisstraffen. Dit weegt de rechtbank bij de straftoemeting mee in zijn nadeel.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het over hem uitgebrachte reclasseringsadvies van
4 maart 2024. De reclassering heeft zorgen geuit over het strafblad, het alcoholgebruik, de schulden en de huisvesting van de verdachte. De reclassering adviseert om de verdachte te laten opnemen in een zorginstelling en hem onder begeleiding van de reclassering te plaatsen, een en ander als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Na zijn vrijlating in april 2024 is de verdachte als vrijwilliger werkzaam op de zorgboerderij waar hij eerder een taakstraf heeft uitgevoerd. Hij heeft zich op positieve manier ontwikkeld en heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij zich daardoor onderdeel voelt van de maatschappij.
De rechtbank wil van deze positieve draai uitgaan en weegt dit mee in zijn voordeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 108 dagen.
De rechtbank ziet geen goede reden om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen. De verdachte loopt al in een proeftijd van een andere voorwaardelijke straf en in dat kader wordt hij begeleid door de reclassering. Een tweede toezicht zou dan dubbelop zijn.
Een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf , zoals de raadsvrouw voorstelde, is niet passend bij de ernst van de vier feiten en ligt ook niet voor de hand als gelet wordt op het strafblad.

7.Vermogensmaatregel

onttrekking aan het verkeer (artikel 36c Sr)
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een wapen, een patroonhouder (op de beslaglijst als “wapen” vermeld) en munitie, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 568,89 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 43,89 tandartskosten) en immateriële schade (€ 525,00 smartengeld vanwege het letsel). Ook heeft zij de wettelijke rente over dit bedrag gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade (€ 43,89) een rechtstreeks gevolg is van de wederspannigheid waar de verdachte voor is veroordeeld (feit 4). Het bedrag van de gevorderde immateriële schade beperkt de rechtbank tot € 250,00. Dat bedrag vindt de rechtbank billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot (43,89 + 250 =) € 293,89, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en kan zij zich tot de civiele rechter wenden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: wederspannigheid] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 181, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
108 (honderdacht) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
1. STK Wapen (Omschrijving: PL1100-2024000211-1560465)
1. STK Wapen (Omschrijving: PL1100-2024000211-1560466)
1. DS Munitie (Omschrijving: PL1100-2024000211-1560468)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 293,89, bestaande uit € 43,89 als vergoeding voor de materiële en € 250,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
12 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 293,89, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. Lee
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.