ECLI:NL:RBNHO:2024:10396

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
15/123326-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 maart 2024 in Hoorn, samen met een ander, een schoudertas van het merk North Face, contant geld, bankpassen, een paspoort, een telefoon en een pet heeft weggenomen van het slachtoffer, terwijl dit gepaard ging met geweld en bedreiging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 24 september 2024 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede tenlastelegging, namelijk afpersing, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer de tas vrijwillig heeft afgegeven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 3.420,64 heeft toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/123326-24 en 15-328580-21 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 8 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van den Driest en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 18 maart 2024 te Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (schouder)tas van het merk North Face en/of contant geld en/of een/meerdere bankpassen en/of een paspoort en/of een telefoon en/of een pet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- met vuisten en/of een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan van die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het gezicht en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: ‘waar is je geld?’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Feit 2
hij, op of omstreeks 18 maart 2024 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (schouder)tas van het merk North Face en/of contant geld en/of een/meerdere bankpassen en/of een paspoort en/of een telefoon en/of een pet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- met vuisten en/of een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan van die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het gezicht en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: ‘waar is je geld?’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, in die zin dat de pet en de telefoon zijn afgepakt (hetgeen diefstal oplevert) en de tas, het geld, de passen en het paspoort zijn afgegeven (hetgeen afpersing oplevert).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van de verdachte als diefstal met geweld moeten worden gekwalificeerd en niet als afpersing. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de verdachte het tasje met inhoud afpakt, hetgeen ook de verdachte zelf heeft verklaard, en niet dat de aangever dit tasje heeft afgegeven. De verdachte zal worden vrijgesproken van de afpersing.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 24 september 2024 heeft afgelegd;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 18 maart 2020 (dossierpagina 24 e.v.);
- het proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2024 (dossierpagina 52 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 maart 2024 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, een (schouder)tas van het merk North Face en contant geld en bankpassen en een paspoort en een telefoon en een pet, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door:
- met vuisten en een vuurwapen gelijkend voorwerp, in het gezicht en tegen het hoofd te slaan van die [slachtoffer] en/of
- met een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of
- die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: ‘waar is je geld?’, althans woorden van gelijke
aard en/of strekking.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangever te worden gekoppeld.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de duur daarvan te matigen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander beroven van het slachtoffer, door bij hem in de auto te stappen en hem te slaan en te bedreigen met een op een vuurwapen gelijkend wapen en zijn spullen af te pakken. Dit is een bijzonder ernstig feit dat niet alleen voor het slachtoffer enorme gevolgen heeft, maar ook in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 16 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting ook het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 31 juli 2024. De reclassering heeft aangegeven dat de verdachte in korte tijd meermalen met justitie in aanraking is gekomen en dat hij is veroordeeld voor vermogensdelicten, geweldsdelicten en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. In hoeverre de verdachte doordrongen is van de ernst van de situatie waarin hij zich nu bevindt en in hoeverre hij de ernst van het ten laste gelegde feit inziet, is niet duidelijk. Hij lijkt de tenlastelegging enigszins te bagatelliseren.
De reclassering meent dat er sprake is van een delictpatroon. De reclassering maakt zich zorgen over het verder afglijden van de verdachte in de criminaliteit. Het risico op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Het eerder opgelegde reclasseringstoezicht werd negatief retour gestuurd en een voorwaardelijke taakstraf is tenuitvoergelegd. De reclassering ziet het risico op onttrekken aan de voorwaarden daarom als hoog. De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans bij vergelijkbare feiten worden opgelegd. Gelet op de aard en ernst van het feit en het strafblad van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank verder in aanmerking dat sprake is van medeplegen en dat is geslagen en gedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Door deze omstandigheden moet de situatie voor het slachtoffer zeer bedreigend en beangstigend zijn geweest. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de bevindingen van de reclassering zoals deze blijken uit het hiervoor genoemde reclasseringsrapport. De reclassering ziet geen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden, aangezien hij binnen het reeds geretourneerde toezicht meermalen is gerecidiveerd en gemaakte afspraken niet is nagekomen. De rechtbank acht de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel daarom ook niet op zijn plaats. Zodra de verdachte in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, kan van daaruit gezocht worden naar een kader om het recidiverisico te verminderen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen met het slachtoffer
[slachtoffer]. Het slachtoffer heeft hierom niet verzocht en ook uit het dossier blijkt niet dat een contactverbod noodzakelijk is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.896,64 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade uit kosten bestaat uit de volgende schadeposten:
1. Aanschaffen nieuwe autosleutels € 250,00
2. Wegslepen auto € 181,50
3. Verlies telefoon € 679,20
4. Nieuw paspoort en rijbewijs € 144,94
5. Verlies contant geld € 600,00
6. Kleding beschadigd € 976,00
7. Verlies kleding € 65,00
De benadeelde partij heeft aan immateriële schade een bedrag van € 3.000 gevorderd.
7.2
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de vordering, voor zover dit betreft 6, betwist. Zij heeft verzocht om matiging van de immateriële schade.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit door de handelingen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden.
De rechtbank acht het onder 6. gevorderde bedrag van € 976,00 ter zake beschadigde kleding onvoldoende onderbouwd. De waarde van de kleding is slechts onderbouwd met verwijzingen naar internetpagina’s met daarop de waarde van vergelijkbare artikelen. Er liggen geen aankoopbonnen en onduidelijk is wanneer de kleding door de benadeelde partij is aangeschaft. Ook is niet onderbouwd waarom de kleding onbruikbaar is geworden. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze post.
De overige gevorderde materiële-schade-posten zullen worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.920,64.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit en ook is de rechtbank van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze (als bedoeld in artikel 6:106 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek). Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, een gewelddadige beroving door meerdere personen en met gebruikmaking van een wapen, ligt het zozeer voor de hand dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, dat een aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen zonder dat daarvoor verdere medische onderbouwing is ingebracht. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen, naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering,
Toewijsbaar bedragDe rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toewijzen tot een bedrag van € 3.420,64 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 februari 2022 in de zaak met parketnummer 15-328580-21 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van witassen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 14 maart 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 14 maart 2022.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien)maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.420,64, bestaande uit € 1.920,64 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de schadepost 6 niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.420,64, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-328580-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 20 uren, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2022.
De taakstraf wordt vervangen door 10 dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. H. Bakker en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. Lee
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.