ECLI:NL:RBNHO:2024:10180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
15-193598-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met heftruck leidt tot lichamelijk letsel fietsster

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2021 in IJmuiden met een heftruck een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte stond stil voor een fietspad met de lepels van zijn heftruck laag boven de grond, zonder deze af te schermen. Een fietsster botste tegen de lepels en liep daarbij lichamelijk letsel op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een geldboete van € 900,- geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank volgde deze eis en legde de boete op, waarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging werden genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het veroorzaken van lichamelijk letsel door zijn onvoorzichtige gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.193598.23 (P)
Uitspraakdatum: 13 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Karakaya-Pilavci, advocaat te Leusden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 juli 2021, te IJmuiden, gemeente Velsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (heftruck), daarmede rijdende over de weg, de Egmondstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met zijn voertuig te gaan stilstaan voor het kruisende fietspad op of aan de Kromstraat en daarbij met de lepels van zijn heftruck laag boven de grond, in ieder geval in strijd met artikel 5.18.8 van de Regeling Voertuigen lager dan 2 meter en/of zonder dat daarbij de uitstekende delen waren afgeschermd, over voornoemd fietspad geheld, waardoor een op dat fietspad rijdende fietser in botsing kwam/aanreed tegen/viel over de lepels van de door verdachte bestuurde heftruck, waardoor aan die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een trauma capitis met commotioneel beeld en inprentingsstoornissen (hersneschudding)en/of een neusfractruur en/of gebroken tanden, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig met beperkte snelheid), daarmee rijdende op de weg, de Egmondstraat, met zijn voertuig is gaan stilstaan en/of heeft stilgestaan voor het kruisende fietspad op of aan de Kromstraat en daarbij met de lepels van zijn heftruck laag boven de grond, in ieder geval in strijd met artikel 5.18.8 van de Regeling voertuigen lager dan 2 meter en/of zonder dat daarbij de uitstekende delen waren afgeschermd, over voornoemd fietspad geheld, waardoor een op dat fietspad rijdende fietser in botsing kwam/aanreed tegen/viel over de lepels van de door verdachte bestuurde heftruck,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsoverweging
Bewijsverweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het was voor de verdachte noodzakelijk om met de heftruck door te rijden tot de haaientanden op het wegdek, waardoor de lepels van de heftruck over het fietspad uitstaken, omdat het zicht op de rijbaan van de Kromhoutstraat wordt belemmerd door de betonnen blokken die het fietspad van de rijbaan van de Kromhoutstraat scheiden.
Voorts is er geen causaal verband tussen de overtreding van artikel 5.18.8 van de Regeling Voertuigen en het ongeval. Immers het afschermen van de lepels had het ongeval niet voorkomen en als de verdachte de lepels op twee meter hoogte had gezet had hij nog minder zicht gehad en een gevaarlijke situatie op de weg veroorzaakt. De verdachte heeft zich gedragen zoals van een redelijke verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Er is dan ook geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) of van een zekere mate van concreet gevaar scheppend gedrag in de zin van artikel 5 WVW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
In het proces-verbaal onderzoek plaats ongeval stellen de verbalisanten vast dat door de betonnen scheiding tussen het fietspad en de rijbaan van de Kromhoutstraat, de rijbaan van de Kromhoutstraat vanuit de Egmondstraat minder goed zichtbaar was (foto 27, p. 27), maar ook dat er geen zicht belemmerende obstakels of omstandigheden waren ten tijde van het ongeval (p. 13). De verbalisanten verwijzen hiervoor naar de afbeeldingen 7 tot en met 10 in het proces-verbaal. Deze afbeeldingen betreffen de reconstructiefoto’s 8, 9 en 10 (p. 14-15). Hierop, zoals ter zitting ten aanzien van afbeeldingen 9 en 10 aan de verdachte is voorgehouden, is te zien dat de auto’s op de rijbaan van de Kromhoutstraat vanaf de bestuurdersstoel van de heftruck goed te zien zijn. Dit is ook zo als de heftruck vóór het fietspad stopt op een plaats waardoor de lepels van de heftruck zich nog niet boven het fietspad bevinden. Dat de situatie ter plaatse anders zou zijn dan op de foto’s is te zien, zoals de verdachte ter zitting heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank stelt dan ook vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er geen noodzaak was voor de verdachte om met de heftruck vlak voor de haaientanden te stoppen en met de lepels van de heftruck over het fietspad, omdat hij anders geen zicht zou hebben gehad op de rijbaan. De rechtbank verwerpt het daartoe strekkende verweer van de verdediging.
De verdachte heeft erkend dat hij de lepels niet had afgeschermd, dan wel op minimaal twee meter hoogte had gezet, zoals artikel 5.18.8 van de Regeling Voertuigen voorschrijft.
Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer in het dossier blijkt dat zij niet had gezien dat het voertuig bij de kruising een heftruck betrof. Het vermoeden van de verbalisanten dat zij de lepels niet had gezien, wordt daardoor bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat tenminste het niet voldoen aan het voorschrift dat de lepels op twee meter hoogte hadden moeten staan causaal verband heeft met het ongeval. Als de lepels op die hoogte hadden gestaan, had het slachtoffer de lepels niet over het hoofd gezien en was er niet tegen aangereden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte door met de vorkheftruck stil te staan voor het kruisende fietspad met de lepels van de heftruck laag boven de grond, zonder afscherming, over het fietspad geheld, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor een ongeval heeft plaatsgevonden.
De fietsster, [slachtoffer] , heeft door dit ongeval aanzienlijk letsel opgelopen. De rechtbank is evenwel, met de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de aard van het letsel en de duur van het herstel om bewezen te achten dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de WVW heeft opgelopen. De rechtbank merkt het letsel aan als lichamelijk letsel, waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
primair:
hij op 17 juli 2021, te IJmuiden, gemeente Velsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (heftruck), daarmede rijdende over de weg, de Egmondstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met zijn voertuig te gaan stilstaan voor het kruisende fietspad op of aan de Kromhoutstraat en daarbij met de lepels van zijn heftruck laag boven de grond, in ieder geval in strijd met artikel 5.18.8 van de Regeling Voertuigen lager dan 2 meter en zonder dat daarbij de uitstekende delen waren afgeschermd, over voornoemd fietspad geheld, waardoor een op dat fietspad rijdende fietser in botsing kwam/aanreed tegen/viel over de lepels van de door verdachte bestuurde heftruck, waardoor aan die fietser (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een geldboete van
€ 900,-, bij niet betalen te vervangen door 18 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het tijdsverloop.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een heftruck onvoldoende voorzichtigheid betracht, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte stond met een heftruck stil voor een fietspad, waarbij de lepels van de heftruck laag boven het fietspad hingen. De lepels waren niet afgeschermd. Het slachtoffer fietste op het fietspad, heeft de uitstekende lepels niet gezien en is tegen de lepels aangereden, waardoor zij ten val is gekomen en lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. De verdachte heeft contact opgenomen met het slachtoffer, heeft er aan bijgedragen dat haar schade door de verzekering is vergoed en heeft ook ter zitting zijn medeleven betoond met het slachtoffer. De rechtbank heeft evenwel op grond van de verklaring van de verdachte ter zitting de indruk dat hij ook nu nog niet volledig de laakbaarheid van zijn handelen overziet, omdat hij zich op het standpunt stelt dat het naleven van de voorschriften in artikel 5.18.8 van de Regeling Voertuigen meer gevaar zou hebben opgeleverd dan zijn handelen op 17 juli 2021. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte onder ogen ziet dat hij de voorschriften van de Regeling Voertuigen onverkort moet naleven bij het besturen van een heftruck om onveilige situaties op de weg voor andere weggebruikers te voorkomen. Zijn eigen oordeel over de effectiviteit en noodzaak van die wettelijke voorschriften is niet relevant voor de verplichting om die voorschriften na te leven.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 22 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk of enig ander feit is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 12 oktober 2023 van Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, aanleiding om bij de aan de verdachte op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 17 juli 2021 voor het eerst verhoord en heeft ter zitting aangegeven dat hij er vanaf dat moment van uitging dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. Die verwachting was gelet op de aard van de verdenking en de gevolgen van het strafbare feit waarvan hij werd verdacht ook naar objectieve maatstaven niet ongerechtvaardigd. Nu het eindvonnis op 13 juni 2024 wordt gewezen en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna één jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf een geldboete van € 1.000,- als uitgangspunt. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert er in deze zaak in dat op deze geldboete 10% in mindering wordt gebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een geldboete van € 900,- moet worden opgelegd. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank het niet passend om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 900,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv is, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 30 mei 2024 afgelegd, inhoudende:
Ik reed op 17 juli 2021 in een heftruck op de Egmondstraat in IJmuiden. Ik kwam bij de kruising met de Kromhoutstraat. Je moet dan eerst een fietspad oversteken om op de rijbaan te komen. Ik stopte voor het fietspad. De lepels staken over het fietspad heen. Ik hoorde van links een fietsbel en zag een fietsster aankomen. Ik wilde nog achteruit gaan, maar toen viel ze al over de lepels van de heftruck heen. De lepels hingen laag. Ze waren niet afgeschermd.
Een geschrift, te weten een brief, opgemaakt door [slachtoffer] (dossierpagina 39), inhoudende:
Ik zag een ‘karretje’ aan de rand van het fietspad stil staan. Ik dacht nog: “Een invalidewagentje.”
Een proces-verbaal aanrijding overtreding, opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 12 augustus 2021 (dossierpagina's 3-6), inhoudende:
Locatie ongeval
Datum: 17 juli 2021
Adres: Egmondstraat ter hoogte van nummer 18, IJmuiden op de kruising met Kromhoutstraat, IJmuiden
Soort weg: Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig: Fiets Talamex
Bestuurder: [slachtoffer]
Betrokken 2 (voertuig)
Voertuig: Vorkheftruck Linde H50
Bestuurder: [verdachte]
Een proces-verbaal van onderzoek plaats ongeval, opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Holland d.d. 15 september 2021 (dossierpagina's 7-38), inhoudende:
Op 17 juli 2021 ontving de meldkamer een melding van een verkeersongeval met letsel welke had plaatsgevonden op de kruising van wegen Kromhoutstraat en Egmondstraat te IJmuiden. Aldaar zou een aanrijding hebben plaatsgevonden tussen een fiets en een heftruck waarbij bestuurster van de fiets gewond zou zijn geraakt.
Bij dit ongeval waren de onderstaande voertuigen betrokken:
Voertuig 1: Een vierwielig motorrijtuig, heftruck.
In dit proces-verbaal wordt dit voertuig verder gerelateerd als 'de heftruck'.
Voertuig 2: Een tweewielig voertuig, fiets, merk: Talamex, kleur grijs.
In dit proces-verbaal wordt dit voertuig verder gerelateerd als 'de fiets'.

4. Interpretatie en analyse

Op 17 juli 2021 reed een bestuurder van een heftruck over de Egmondstraat te IJmuiden komende uit de richting van Strandweg, gaande in de richting van de Kromhoutstraat te IJmuiden.
Over een vrij liggend fietspad langs de Kromhoutstraat reed een fietsster komende uit de richting van Strandweg, gaande in de richting van de Egmondstraat.
De bestuurder van de heftruck reed met de lepels van die heftruck in een lage stand. Dat wil zeggen dat deze lepels tijdens het rijden enkele centimeters boven het wegdek hingen. De bestuurder van de heftruck reed met zijn heftruck zover door dat zijn voertuig voor de haaientanden op de kruising tot stilstand kwam. De lepels van de heftruck hingen op dat moment echter over het fietspad.
De fietsster reed van een helling af de kruising op. Het fietspad is namelijk hoger gelegen dan het kruispunt. Het gevolg daarvan was dat de fietsster een hogere snelheid ontwikkelde juist tijdens het kruisen van het pad van de heftruck. Op het moment dat de fietser het kruispunt overstak heeft zij de lepels kennelijk niet of te laat gezien.
Het gevolg was dat de fietsster met het voorwiel tegen de linker lepel aan reed en recht vooruit ten val is gekomen. Hierbij heeft de fietsster dusdanig letsel opgelopen dat zij een flinke bloedvlek op het wegdek heeft achtergelaten.
Wij, verbalisanten, zagen dat de heftruck met de lepels in een lage stand had gereden; in ieder geval lager dan twee meter boven het wegdek. In dat geval is er sprake van scherp uitstekende delen' als bedoeld in artikel 5.18.8 van de Regeling voertuigen. De lepels hadden derhalve moeten worden afgeschermd tijdens het rijden met de heftruck óf de lepels hadden zich hoger dan 2,00 meter boven het wegdek moeten bevinden.
Een geschrift, te weten een brief, opgemaakt door SEH arts [arts] (dossierpagina’s 43-44), inhoudende:
Betreft: Mw. [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] .
Bovengenoemde patiënte was opgenomen van 17-07-2021 tot en met 19-07-2021 op de afdeling Acute Opname Afdeling, neurologie.
Conclusie
1. licht traumatisch schedelhersenletsel zonder intracraniële afwijkingen met inprentingstoornissen
2. neusfractuur
3. gebroken tanden.