ECLI:NL:RBNHO:2023:9916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/338915 / JU RK 23-608 en C/15/338920 / JU RK 23-610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 29 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling (GI), De William Schrikker Stichting, niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om op grond van artikel 1:262b BW te verklaren dat het perspectiefbesluit op goede gronden is genomen. De rechtbank oordeelt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang voor de toetsing van een perspectiefbesluit. Echter, in het kader van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, heeft de rechtbank het perspectiefbesluit wel getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigd is en dat haar uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 9 juni 2024, omdat de ouders niet in staat zijn om de verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] te vervullen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet thuis ligt en dat er niet langer naar een thuisplaatsing moet worden toegewerkt. De ouders zijn niet in staat om adequaat te communiceren en de moeder heeft aangegeven dat zij zich wil neerleggen bij het perspectiefbesluit om rust te creëren. De rechtbank heeft de GI opgedragen om hulpverlening in te zetten voor contactherstel tussen [de minderjarige] en haar moeder, terwijl de goede band met de vader behouden moet blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/338915 / JU RK 23-608 en C/15/338920 / JU RK 23-610
Datum uitspraak: 29 september 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en verzoek toetsing perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,locatie Amsterdam, hierna te noemen de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 2 juni 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 5 september 2023;
- het verzoek tot ‘beoordeling geschil in het kader van de ondertoezichtstelling’ van 5 september 2023, welk verzoek ook reeds op 19 april 2023 door de rechtbank is ontvangen (in C/15/338920 / JU RK 23-610);
- bijlagen van de GI, ontvangen op 25 september 2023.
1.2.
Bij voornoemde beschikking van 2 juni 2023 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 9 juni 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 9 oktober 2023. De behandeling van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/15/338915 / JU RK 23-608) en van het verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit (C/15/338920 / JU RK 23-610) heeft de rechtbank aangehouden tot een nader te bepalen datum en tijdstip in september 2023. De rechtbank heeft de GI verzocht om haar uiterlijk drie weken voor de mondelinge behandeling schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en daarbij te vermelden of het verzoek voor het resterende deel wordt gehandhaafd.
1.3.
Op 26 september 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaken met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
  • [hulpverlener] en [hulpverlener] , hulpverleners van respectievelijk de moeder en de vader vanuit Sensa Zorg.
1.4.
De rechtbank heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover op 26 september 2023 afzonderlijk een gesprek gevoerd met de kinderrechter, die ook de voorzitter van de meervoudige kamer is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 9 juni 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is vervolgens telkens verlengd, de laatste keer tot 9 juni 2024.
2.3.
Bij beschikking van 7 oktober 2020 is een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen (aanvankelijk met spoed). De machtiging tot uithuisplaatsing is vervolgens telkens verlengd, de laatste keer tot 9 oktober 2023.
2.4.
[de minderjarige] verblijft sinds 2 mei 2023 bij [verblijfplaats] (hierna: [verblijfplaats] ). Daarvoor verbleef zij bij behandelcentrum [behandelcentrum] , onderdeel van Parlan (hierna: [behandelcentrum] ).

3.De verzoeken

3.1.
De GI handhaaft haar verzoek voor het resterende deel. Dit betekent dat de rechtbank nog een oordeel moet geven over de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de periode vanaf 9 oktober 2023 tot 9 juni 2024.
3.2.
Daarnaast moet de rechtbank nog een oordeel geven over het verzoek van de GI om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het besluit om [de minderjarige] niet meer bij de ouder(s) terug te plaatsen en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer zijn gericht op het toewerken naar een thuisplaatsing (dit wordt ook wel aangeduid als toetsing van een perspectiefbesluit).
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat bedoeld is om de twee verzoeken, gezien de onderlinge samenhang, op dezelfde manier te onderbouwen, zodat alle informatie die naar voren is gebracht zowel op de procedure over het perspectiefbesluit als op de procedure over de uithuisplaatsing van toepassing is.
3.4.
Ter onderbouwing voert de GI het volgende aan. In november 2022 maakte behandelcentrum [behandelcentrum] de inschatting dat de ouders onvoldoende zullen kunnen voldoen aan de verzwaarde opvoedvraag die [de minderjarige] gelet op haar problematiek heeft. Ten tijde van de mondelinge behandeling in januari 2023 was sprake van een recente positieve verandering van de moeder en zou met de hulpverlening worden onderzocht welke stappen de moeder nog kon maken richting uitbreiding van de omgang met [de minderjarige] en een eventuele terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. In de maanden daarna zijn de zorgen over [de minderjarige] echter weer toegenomen, waardoor dit onderzoek niet is afgerond. Bij [behandelcentrum] liet [de minderjarige] de laatste maanden zorgelijk gedrag zien. Zij werd onrustig en is ook fysiek agressief geworden op de groep, welk gedrag zij eerder niet heeft vertoond. De GI zag hierin de noodzaak om [de minderjarige] duidelijkheid te bieden over waar zij zal gaan wonen en dit heeft de GI - in lijn met de inschatting van [behandelcentrum] - doen besluiten dat het perspectief van [de minderjarige] op een woongroep met professionals ligt.
Verder heeft de GI naar voren gebracht dat er na de mondelinge behandeling op 2 juni 2023 veel is gebeurd tussen [de minderjarige] en de moeder. [de minderjarige] heeft bij de kinderrechter te kennen gegeven dat zij graag bij haar vader wil wonen en de moeder vond dit moeilijk om te horen. De omgangsweekenden die volgden, zijn niet allemaal doorgegaan en voor zover ze wel zijn doorgegaan zijn ze niet zo goed verlopen. [de minderjarige] voelt zich sterk afgewezen door haar moeder. Door de vele onderlinge conflicten is de afgelopen periode zwaar geweest voor [de minderjarige] en de moeder. De moeder ervaart veel stress en spanningen, die zullen oplopen wanneer [de minderjarige] bij haar zou komen wonen. [de minderjarige] kampt duidelijk met loyaliteitsproblematiek als gevolg van de aanhoudende problematische communicatie tussen de ouders. [de minderjarige] staat tussen haar ouders in en wordt belast met volwassenenproblematiek. Hierdoor bestaat het risico dat [de minderjarige] het contact met de andere ouder verliest, wanneer zij bij een van haar ouders zou gaan wonen. Goed contact met beide ouders is voor [de minderjarige] noodzakelijk, zodat de GI erop zal blijven inzetten dat [de minderjarige] in de weekenden afwisselend bij haar ouders verblijft. Wat betreft de relatie van [de minderjarige] met de vader vindt de GI zorgelijk dat vanuit [verblijfplaats] is gemeld dat de vader negatief praat over de moeder in het bijzijn van [de minderjarige] . Daarnaast vindt de GI het zorgelijk dat de vader de gediagnosticeerde problematiek van [de minderjarige] nog steeds niet erkent en daardoor niet openstaat voor hulpverlening. Daarnaar gevraagd, heeft de GI verklaard dat [de minderjarige] in beginsel tot haar achttiende jaar bij [verblijfplaats] kan blijven wonen, waarna zij intern kan doorstromen naar groepen met meer zelfstandigheid.

4.De mening van [de minderjarige] en de standpunten van de ouders

4.1.
[de minderjarige] heeft - samengevat - aan de kinderrechter verteld dat zij vaak ruzie heeft met haar moeder, steeds over kleine dingen. Haar moeder geeft haar vader van van alles de schuld, maar volgens [de minderjarige] is dat niet terecht. [de minderjarige] ervaart de relatie met haar vader als goed. Daarom wil zij graag bij hem wonen. [de minderjarige] zou het fijn vinden wanneer daar met een opbouw naartoe wordt gewerkt. In de weekenden wil [de minderjarige] af en toe naar haar moeder, maar niet langer dan een dag. Haar vader draait nachtdiensten, maar [de minderjarige] kan bij haar oma overnachten. Wanneer [de minderjarige] ergens mee zit, zijn ook haar tantes (moederszijde) er voor haar. Indien bij haar vader wonen niet mogelijk is, dan wil [de minderjarige] op haar huidige groep bij de [verblijfplaats] blijven wonen. Dit vindt zij een fijne plek. [de minderjarige] gaat nu vier halve dagen naar school en dat gaat goed.
4.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft wanneer [de minderjarige] bij [verblijfplaats] zou blijven wonen tot zij achttien jaar oud is. De moeder vindt dit een geschikte plek voor [de minderjarige] en zij heeft een goede samenwerkingsrelatie met [de vaste jeugdbeschermer] , de vaste jeugdbeschermer van [de minderjarige] . De moeder ziet in dat [de minderjarige] , gelet op haar problematiek, specifieke ondersteuning nodig heeft. Daarnaast stelt de moeder dat zij moe is van de strijd en dat zij zich bij het perspectiefbesluit wil neerleggen om rust te creëren.
De moeder heeft er wel bezwaar tegen wanneer [de minderjarige] bij haar vader zou gaan wonen. Volgens de moeder spreekt de vader negatief over de moeder tegen [de minderjarige] , wat spanningen veroorzaakt tussen [de minderjarige] en de moeder. De relatie met [de minderjarige] is verslechterd nadat zij meer contact kreeg met haar vader. De moeder vreest dat zij uit het leven van [de minderjarige] wordt verbannen wanneer zij bij haar vader zou gaan wonen. Zij mist haar dochter en zij wil de relatie met [de minderjarige] herstellen. Hier heeft zij hulp bij nodig. Onder meer van Theraplay, maar ook voor haar begeleidster van Sensa Zorg, die zij vertrouwt, ziet zij hier een rol weggelegd.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij van mening is dat [de minderjarige] bij hem kan wonen. Hij heeft inmiddels een geschikte woning, waar hij haar per direct kan ontvangen. De weekenden waarin [de minderjarige] bij hem verblijft, verlopen harmonieus. De vader ondervindt geen problemen in de omgang met [de minderjarige] , ook niet wanneer hij haar begrenst. [de minderjarige] luistert naar hem, omdat hij weet wat zij nodig heeft. De vader praat met haar over alles. De vader herkent de gediagnosticeerde problematiek niet, maar hij heeft bijvoorbeeld wel zorgen over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige] .
De vader betwist dat hij negatief spreekt over de moeder tegen [de minderjarige] . Hij reageert op negatieve uitlatingen die [de minderjarige] doet over haar moeder, maar dat is iets anders. Verder stelt de vader dat hij goed contact heeft met de begeleiders van [de minderjarige] en dat hij ook met de overige hulpverleners soepel samenwerkt. Zij richten zich ook regelmatig tot hem wanneer zij niet weten hoe zij [de minderjarige] moeten bereiken (bijvoorbeeld om iets gedaan te krijgen). Het liefst zou de vader zien dat [de minderjarige] bij hem komt wonen. Wanneer dat niet kan, meent hij dat [verblijfplaats] een geschikte plek is voor [de minderjarige] .

5.De beoordeling

in de zaak met nummer C/15/338920 / JU RK 23-610
Toetsing perspectiefbesluit 1:262b BW
5.1.
De rechtbank zal de GI niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek om op grond van artikel 1:262b BW te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot het perspectiefbesluit en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer zijn gericht op het toewerken naar een thuisplaatsing.
5.2.
De reden daarvoor is dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De tekst van artikel 1:262b BW en de toelichting daarbij geven onvoldoende grond voor de rechtsopvatting dat een perspectiefbesluit via de geschillenregeling zelfstandig ter beoordeling, goedkeuring of bekrachtiging aan de kinderrechter kan worden voorgelegd, zie Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
5.3.
In voornoemd arrest overweegt de Hoge Raad echter ook dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen indien dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opgroeiperspectief van de minderjarige. Dat is in dit geval aan de orde. Ter beoordeling ligt namelijk ook voor het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . In dat kader komt de rechtbank alsnog toe aan de toetsing van het perspectiefbesluit van de GI.
in de zaak met nummer C/15/338915 / JU RK 23-608
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is nog steeds sprake van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] die maakt dat haar uithuisplaatsing noodzakelijk is. De rechtbank komt tot dit oordeel als volgt.
5.5.
In de beschikking van 2 juni 2023 overwoog de rechtbank dat op basis van psychologisch onderzoek (De Praktijk 2021) is vastgesteld dat [de minderjarige] een onveilige en vermijdende hechtingsstijl heeft ontwikkeld, een lichte verstandelijke beperking heeft en zelfbepalend en seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont. Hierdoor heeft [de minderjarige] behandeling nodig en moet er steeds zicht op haar zijn. De rechtbank concludeerde dat [de minderjarige] , gelet op de aard van haar problematiek en de wijze waarop de ouders daarmee omgaan, op dat moment niet thuis kon wonen.
5.6.
Uit de door de GI ingebrachte informatie blijkt dat de zorgen over [de minderjarige] sinds juni 2023 zijn toegenomen. [verblijfplaats] meldt in de schriftelijke evaluatie dat [de minderjarige] een moeilijke start heeft gehad bij [verblijfplaats] en dat haar gedrag eind juni 2023 is veranderd. [de minderjarige] wil zich niet aan de afspraken houden, scheldt de begeleiding uit, dreigt met fysieke agressie en weigert haar medicatie. Er hebben zich incidenten voorgedaan waarbij [de minderjarige] daadwerkelijk fysiek agressief werd. De zorgen van de GI en [verblijfplaats] over de seksuele ontwikkeling/veiligheid van [de minderjarige] houden aan. [de minderjarige] laat wervend gedrag zien op de groep en zij laat andere jongeren in de nacht op haar kamer (of zij sluipt uit het raam naar buiten). Dit terwijl [de minderjarige] niet gemotiveerd is om naar de gesprekken met de seksuoloog te gaan. Daarnaast is de relatie tussen [de minderjarige] en haar moeder kwetsbaar gebleken. Vanuit De Praktijk is in 2021 naar aanleiding van het psychologisch onderzoek geadviseerd te werken aan de vertrouwensband tussen [de minderjarige] en haar beide ouders. De begeleiding van Theraplay die daarvoor is ingezet, leek effectief. Sinds juni 2023 is de relatie tussen [de minderjarige] en haar moeder echter opnieuw zwaar onder druk komen te staan. Ook op dit punt was in de afgelopen maanden intensieve ondersteuning en aansturing door [verblijfplaats] nodig. Een aantal weekenden heeft [de minderjarige] bij [verblijfplaats] moeten verblijven, omdat zij niet naar haar moeder kon. [verblijfplaats] vindt dit niet wenselijk. Volgens [verblijfplaats] heeft [de minderjarige] meer individuele momenten nodig met de begeleiding. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt dit dat [de minderjarige] niet zonder dagelijkse professionele begeleiding kan.
5.7.
Dat de ouders niet in staat zijn om tegemoet te komen aan de verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] heeft de GI voldoende onderbouwd. Uit de door de GI ingebrachte informatie, maar ook tijdens de mondelinge behandeling, is gebleken dat de ouders nog steeds niet met elkaar kunnen communiceren. De moeder legt de schuld van de ruzie met [de minderjarige] bij de vader, en de vader laat zich negatief uit over de moeder (al dan niet naar aanleiding van een opmerking van [de minderjarige] over haar moeder). Dit versterkt het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] , met het risico op contactverlies met een van de ouders wanneer zij in overwegende mate bij een van haar ouders zou verblijven. Dit terwijl De Praktijk in 2021 heeft benadrukt dat het voor [de minderjarige] erg belangrijk is dat de volwassenen rondom haar op één lijn zitten, gelijk handelen en elkaar steunen. Wegens de opgelopen spanningen tussen [de minderjarige] en de moeder heeft verder onderzoek naar de mogelijkheden tot uitbreiding van het contact met moeder niet kunnen plaatsvinden. Bovendien heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard ermee in te stemmen dat [de minderjarige] opgroeit bij [verblijfplaats] , omdat zij moe is van de strijd en rust wil creëren.
Hoewel [de minderjarige] en de vader graag zouden zien dat [de minderjarige] bij de vader gaat wonen, acht de rechtbank dat niet in het belang van [de minderjarige] . De vader heeft - daarnaar gevraagd - namelijk verklaard dat hij de gestelde diagnoses niet (h)erkent. Dit maakt dat de rechtbank de door de GI geuite zorg dat de voor [de minderjarige] benodigde hulpverlening vanuit de thuissituatie bij de vader niet van de grond zal komen, als reëel beschouwt. Dit nog los van de twijfel over de praktische mogelijkheden van de vader om [de minderjarige] bij hem te laten wonen. De vader draait nachtdiensten, wat betekent dat [de minderjarige] vaak elders zal moeten overnachten. Het zal haar dan aan de nodige structuur ontbreken. Bovendien bestaat het risico dat daardoor het zicht op haar verloren gaat. Het wonen bij de vader zal ten slotte ook een belemmering vormen voor het noodzakelijke contactherstel met de moeder onder begeleiding van de hulpverlening, omdat het geen neutrale basis is.
5.8.
Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat de ouders veel van [de minderjarige] houden en dat zij doen wat zij kunnen om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft, leiden voornoemde omstandigheden tot de conclusie dat [de minderjarige] niet terug naar haar ouders kan. De rechtbank is met de GI van oordeel dat [de minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over haar perspectief. De rechtbank volgt de GI in haar standpunt dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet thuis ligt en dat dus niet langer naar een thuisplaatsing moet worden toegewerkt. Deze duidelijkheid heeft [de minderjarige] nodig om stappen te kunnen zetten in haar ontwikkeling. Een belangrijk onderdeel daarvan is het contactherstel met haar moeder op een veilige manier, met behoud van de goede band die zij met haar vader heeft. Daar ligt een behoefte van [de minderjarige] . De rechtbank gaat ervan uit dat de GI hier de komende tijd hulpverlening op zal inzetten en daaraan zal (blijven) werken. Tot slot constateert de rechtbank dat zowel de ouders als [de minderjarige] de huidige woonplek van [de minderjarige] bij [verblijfplaats] geschikt vinden en dat de GI heeft verklaard dat [de minderjarige] daar in beginsel tot haar achttiende jaar kan blijven wonen, met de mogelijkheid om daarna intern door te stromen naar groepen met meer zelfstandigheid.
5.9.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (artikel 1:265c, tweede lid, in combinatie met artikel 1:265b, eerste lid BW). Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de GI voor het resterende deel zal toewijzen.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer C/15/338915 / JU RK 23-608
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 9 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer C/15/338920 / JU RK 23-610
6.3.
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023 door mr. W.P. van der Haak, voorzitter en mrs. W.C. Oosterbroek en R.M. van Diepen, rechters, allen tevens kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.M. Udo de Haes als griffier, en op schrift gesteld op 3 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.