ECLI:NL:RBNHO:2023:9090

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/15/340769/HA RK 23-85
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door twee verzoekers, beiden wonende te Haarlem, tegen de behandelend rechter, Mr. S.N. Schipper. Het wrakingsverzoek volgde na een mondelinge behandeling op 15 juni 2023 in een civiele zaak, waarbij de verzoekers zich als de facto verweerders beschouwden. De verzoekers voerden aan dat de rechter onvoldoende rekening had gehouden met hun belangen, gebrekkig voorbereid was en feitelijke onwaarheden had geuit tijdens de zitting. Ze stelden ook dat er een onbalans was in de behandeling van de partijen en dat de rechter mogelijk een relatie had met een van de betrokkenen in de hoofdzaak.

De rechter heeft het verzoek tot wraking betwist en verklaard dat hij zich grondig had voorbereid en dat alle partijen voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers en de rechter zorgvuldig gewogen. Volgens de wrakingskamer is het uitgangspunt dat een rechter onpartijdig is, tenzij het tegendeel bewezen is. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers hun claims niet voldoende hadden onderbouwd en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/340769 / HA RK 23/85
Beslissing van 7 september 2023
op het verzoek tot wraking ingediend door:

1.[verzoeker 1]

[verzoeker 2]
beiden wonende te Haarlem,
hierna te noemen: verzoekers.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. S.N. Schipper
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben na de mondelinge behandeling van 15 juni 2023 van de bij deze rechtbank team Handel, Kanton & Insolventie aanhangige zaak met zaaknummer 10344048 EJ VERZ 23-7 (hierna ‘de hoofdzaak’), op 19 juni 2023 schriftelijk de wraking verzocht van de behandelend rechter.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 18 juli 2023 op het verzoek gereageerd.
1.3.
Van het verhandelde op de zitting van 15 juni 2023 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan verzoekers is verstrekt.
1.4.
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer van 27 juli 2023. Verzoekers, de rechter en verzoekster in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekers zijn verschenen. Voorts is verschenen de rechter in de hoofdzaak. Verzoekster in de hoofdzaak heeft schriftelijk laten weten van de geboden gelegenheid geen gebruik te maken.

2.Het standpunt van verzoekers

2.1.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
2.2.
Tijdens de zitting was er sprake van verwarring over de rollen van partijen, waarbij de belangen van verzoekers als de facto verweerders in de hoofdzaak onvoldoende door de rechter zijn bewaakt. Er was voorts sprake van een gebrekkige voorbereiding van de rechter, want hij had het aanvullende verweerschrift van verzoekers onvoldoende bestudeerd hetgeen bleek uit zijn uitlatingen ter zitting. De rechter noemde feitelijke onwaarheden en onderbrak op enig moment een cruciaal element in het verweer van verzoekers door te verwijzen naar hetgeen daarover reeds zou zijn opgenomen in het verweerschrift, terwijl dat daarin niet was opgenomen.
Er bestond ook een volstrekte onbalans in de bejegening van partijen door de rechter, hetgeen bleek uit het passeren van de tegeneisen van verzoekers (waarbij de tegeneisen op één na ten onrechte door de rechter werden aangeduid als ‘gedragsaspecten’), het uitgebreid stilstaan bij de belangen van verzoekster in de hoofdzaak maar vervolgens met géén woord reppen over de (disproportionele) consequenties voor verzoekers bij toewijzing van de verzoeken van verzoekster in de hoofdzaak, en het ten onrechte alleen geven van een reprimande aan verzoekers voor uitlatingen en niet ook aan verzoekster in de hoofdzaak voor een zwaarder vergrijp. Verder heeft de rechter zijn eigen, meer ruime interpretatie van de wet laten prevaleren boven een open houding ter zitting, heeft hij zich uitgelaten als pseudo-bouwkundige en heeft hij al tijdens de zitting zijn standpunt kenbaar gemaakt over diverse punten, wat oordeelsvorming dan wel vonniswijzen ‘a priori’ betekent. Tot slot hebben verzoekers de suggestie opgeworpen of de rechter een relatie heeft of heeft gehad met een van de betrokkenen aan de zijde van verzoekster in de hoofdzaak.
2.3.
Vooruitlopend op de zitting hebben verzoekers hun pleitnota aan de wrakingskamer gezonden waarmee – samengevat – als grond van wraking is toegevoegd dat het proces-verbaal een onjuiste en onvolledige weergave geeft van de zitting en verzoekster in de hoofdzaak te laat stukken heeft ingediend die zijn wel toegelaten door de rechter, aldus verzoekers.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft niet berust in het verzoek tot wraking en heeft – samengevat - het volgende aangevoerd.
3.2.
Verzoekers hebben in de onderhavige procedure alle gelegenheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen en zij hebben van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Namens verzoekers heeft hun gemachtigde een verweerschrift met producties ingediend en in aanvulling daarop hebben verzoekers zelf ook een uitgebreid verweerschrift ingediend met producties. De gemachtigde van verzoekers en zijzelf hebben op de zitting het woord gevoerd en hebben vragen beantwoord. Aan het principe van hoor en wederhoor is in alle opzichten voldaan.
3.3.
In hun aanvullende verweerschrift hebben verzoekers tegeneisen geformuleerd. Voor dergelijke eisen is in een verzoekschriftprocedure als aan de orde in de hoofdzaak geen plaats. De rechter is van mening dat zijn opmerking daarover aan het begin van de zitting niets te maken heeft met vooringenomenheid of partijdigheid, maar met het bewaken van de goede procesorde.
3.4.
De rechter bestrijdt dat hij de zaak ondeugdelijk zou hebben voorbereid. Hij heeft zich samen met de griffier grondig voorbereid en herkent zich verder ook niet in verwijten over onder meer zijn deskundigheid, integriteit en oordeelsvermogen. Naar zijn mening heeft het laatste bovendien weinig of niets te maken met vooringenomenheid of partijdigheid.
3.5.
De rechter heeft wat betreft het verwijt dat hij niet zou hebben stilgestaan bij de eventuele consequenties voor verzoekers, op zitting toegelicht dat hij begrijpt dat de kosten mogelijk een probleem voor verzoekers kunnen zijn en dat dat spijtig is, maar dat die omstandigheid buiten het kader van de beoordeling in de hoofdzaak valt.
3.6.
De rechter vermeldt tot slot dat hij inderdaad aan het einde van de zitting in de hoofdzaak op enkele punten heeft laten doorschemeren welke kant zijn beslissing uit zou kunnen gaan. Dit als onderdeel van een eerlijk en transparant proces, om een verrassingsbeslissing te voorkomen.

4.De beoordeling

4.1.
Alle feiten of omstandigheden voor het wrakingsverzoek moeten tegelijk worden voorgedragen, zo volgt uit artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Alhoewel de klachten over het proces-verbaal en het toelaten van processtukken na de indiening van het wrakingsverzoek zijn toegevoegd, zal de wrakingskamer deze klachten toch betrekken in de beoordeling, omdat deze klachten voortkomen uit en verband houden met de eerder door verzoekers geformuleerde gronden voor wraking.
4.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekers is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.3.
In de beoordeling zullen de diverse wrakingsgronden hierna zoveel mogelijk per categorie worden behandeld.
4.4.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal zoals het is opgesteld. De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal een zakelijke samenvatting inhoudt van het verhandelde ter zitting (artikel 90 lid 3 Rv). Niet alles wat wordt gezegd, hoeft te worden vastgelegd. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat een door de rechter gegeven voorlopig oordeel - voor het geval de uitlatingen van de rechter tijdens de behandeling in de hoofdzaak als zodanig moeten worden gekwalificeerd - niet steeds in een proces-verbaal pleegt te worden opgenomen, juist omdat het slechts een voorlopig oordeel betreft en de definitieve beslissing in het vonnis zal worden neergelegd. Aan de weergave in het proces-verbaal kunnen dan ook niet de door verzoekers gestelde conclusies worden verbonden. De wrakingskamer treedt verder niet in de inhoud van het proces-verbaal.
4.5.
De rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. De algemene suggestie van verzoekers dat de rechter een relatie zou hebben (gehad) met een van de betrokkenen bij de hoofdzaak is door verzoekers op geen enkele wijze onderbouwd en naar het oordeel van de wrakingskamer, gehoord de rechter ter zitting, is daarvan ook niet gebleken.
4.6.
Het verwijt betreffende het (ook) toelaten van de aktes van verzoekster in de hoofdzaak betreft een ter zake door de rechter genomen procesbeslissing. Hetzelfde geldt voor het buiten beschouwing laten van de tegeneisen van verzoekers. De rechter heeft daarbij toegelicht dat hij deze tegeneisen niet heeft toegelaten, omdat die niet thuishoren in een verzoekschriftprocedure als aan de orde in de hoofdzaak.
Dergelijke procesbeslissingen zijn voorbehouden aan de behandelend rechter en staan niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Een wrakingsverzoek is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo’n procesbeslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als voor zodanige beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit hetgeen door verzoekers is aangevoerd en overigens is gebleken kan iets dergelijks niet worden afgeleid.
4.7.
Een tijdens de zitting door de rechter gegeven voorlopig oordeel over het geschil kan in beginsel ook geen grond voor wraking vormen. Voorop wordt gesteld dat het een rechter, zeker tijdens een mondelinge behandeling, vrij moet staan om partijen voor te houden wat hij tot dan toe uit de processtukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid. Ook als een rechter een bepaald standpunt niet goed weergeeft of niet benoemt, betekent dat niet dat hij niet onpartijdig of vooringenomen is. Partijen hebben er belang bij te vernemen hoe de rechter tegen de zaak aankijkt en wat zijn opvattingen zijn, zoals bijvoorbeeld over het in de hoofdzaak besproken MJOP, zodat zij voordat vonnis wordt gewezen nog eventuele misvattingen kunnen corrigeren en/of hun argumenten kunnen aanscherpen en/of hun proceskansen kunnen inschatten ten behoeve van eventuele schikkingsonderhandelingen. Deze behandelwijze geeft blijk van een onderzoekende en transparante houding van de rechter en dient hoor en wederhoor.
4.8.
Dit kan anders zijn indien een voorlopig oordeel tot stand is gekomen zonder dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld de gedingstukken nader toe te lichten en/of onvoldoende ruimte hebben gekregen op een voorlopig oordeel te reageren. Uit het
proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak blijkt, en ook overigens is niet in geschil, dat partijen voorafgaand aan een eventueel gegeven voorlopig oordeel door de rechter in de gelegenheid zijn gesteld in aanvulling op de processtukken nog punten naar voren te brengen en dat beide partijen hiervan gebruik hebben gemaakt.
4.9.
De inhoud van een voorlopig oordeel kan naar zijn aard geen grond voor wraking opleveren. Het middel van wraking kan niet worden benut om de juistheid van een (voorlopig) oordeel inhoudelijk aan de orde te stellen. Daartegen kan desgewenst in een hoger beroep worden opgekomen.
4.10.
Verzoekers verwijten de rechter tot slot een volstrekte onbalans in de behandeling van partijen op zitting.
4.11.
De wrakingskamer overweegt dat verzoekers in de hoofdzaak zijn aangemerkt als belanghebbenden en derhalve niet als ‘verweerders’. Dat onderscheid betekent niet dat de rechter de belangen van verzoekers of hun rol in de vereniging van eigenaars heeft miskend. Voor zover sprake is geweest van een reprimande aan het adres van verzoekers en niet ook aan hun wederpartij in de hoofdzaak, levert dat gegeven, ook in onderlinge samenhang met hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, geen grond op voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig is. Hetzelfde geldt voor de eventuele omstandigheid dat de rechter de mogelijke consequenties van toewijzing van de verzoeken van de verzoekster in de hoofdzaak voor verzoekers op zitting niet zou hebben benoemd. Ten slotte heeft de rechter te kennen gegeven dat hij zich in de hoofdzaak wel degelijk grondig heeft voorbereid en goed kennis heeft genomen van de door de verzoekers ingediende stukken. Het is niet aan de wrakingskamer dit te beoordelen.
4.12.
De wrakingskamer kan uit hetgeen hierboven is besproken niet afleiden dat de rechter de belangen van verzoekers zou hebben miskend of dat op enige wijze sprake zou zijn geweest van een onbalans in de behandeling van partijen en belanghebbenden in de hoofdzaak.
Conclusie
4.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoekers ter onderbouwing van hun verzoek naar voren hebben gebracht, ook in onderlinge samenhang bezien, geen grond opleveren voor wraking. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en verzoekster in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J. Roos, voorzitter, mr. F. Kleefmann en mr. H. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.S. Brouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.