ECLI:NL:RBNHO:2023:8931

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/15/337348 / HA ZA 23-131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over onrechtmatige hinder door dakramen en gebruik van het dak

In deze burenrechtszaak, die zich afspeelt in Haarlem, hebben de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de plaatsing van dakramen door de gedaagde binnen twee meter van de erfgrens. De eisers stellen dat deze dakramen onrechtmatige hinder veroorzaken en in strijd zijn met artikel 5:50 BW, dat het hebben van vensters binnen deze afstand verbiedt, tenzij toestemming is gegeven door de eigenaar van het naburige erf. De rechtbank oordeelt dat de dakramen inderdaad in strijd zijn met dit artikel en dat de gedaagde verplicht is om deze ramen vast te zetten en ondoorzichtig te maken. In reconventie vordert de gedaagde de verwijdering van een dakhuisje van de eisers, maar deze vordering wordt afgewezen omdat onvoldoende bewijs is geleverd van onrechtmatige hinder. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagde af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toestemming bij het aanbrengen van vensters nabij de erfgrens en de bescherming van privacy in burenrelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/337348 / HA ZA 23-131
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.N. Heeringa te [plaats 1],
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2], Zwitserland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.Th. Kleine te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Eiser sub 1 zal afzonderlijk [eiser 1] genoemd worden en eiseres sub 2 zal [eiser 2] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen zijn buren. Zij discussiëren over de vraag of de door [gedaagde] aangebrachte dakramen binnen twee meter van de erfgrens onrechtmatige hinder veroorzaken en/of deze ramen in strijd zijn met artikel 5:50 BW en om die reden verwijderd, dan wel vastgemaakt en ondoorzichtig, moeten worden. In reconventie speelt de vraag of het dakhuisje van [eiser 1] c.s. verwijderd dient te worden en hen verboden kan worden het dak te betreden en aldaar te verblijven.
1.2.
De rechtbank oordeelt in conventie dat de betreffende dakramen in strijd met artikel 5:50 BW zijn en daarom vastgemaakt en ondoorzichtig moeten worden. In reconventie oordeelt de rechtbank dat van onrechtmatige hinder onvoldoende is gebleken zodat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 14 december 2022 van de rechtbank [plaats 1] waarin een plaatsopneming is bevolen,
  • het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 17 februari 2013 bij de rechtbank [plaats 1],
  • de namens [eiser 1] c.s. ingediende producties 11 tot en met 14, waarbij productie 10 bij vergissing ontbreekt,
  • de namens [gedaagde] ingediende producties 13 en 14,
  • de mondelinge behandeling van 20 juni 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van [eiser 1] c.s.,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde].
2.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- [eiser 1] en [eiser 2], bijgestaan door mr. Heeringa voornoemd,
- [gedaagde], bijgestaan door mr. Kleine voornoemd.
2.3.
Deze zaak is aanvankelijk aanhangig gemaakt bij de rechtbank [plaats 1]. Vanwege voorzienbare betrokkenheid van een rechter die werkzaam is bij dat gerecht, achtte de rechtbank [plaats 1] het aangewezen de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank om elke schijn van vooringenomenheid te vermijden. Bij vonnis van 22 februari 2023 heeft de rechtbank [plaats 1] de zaak – in de stand waarin deze zich toen bevond – doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] c.s. zijn sinds juli 2021 eigenaar van de maisonnette gelegen op de bovenste twee verdiepingen van het pand aan de [adres 3] te [plaats 1] (hierna ook: “[adres 3]”).
3.2.
[gedaagde] is sinds 10 maart 2020 eigenaar van het pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] (hierna ook: “[adres 2]”).
3.3.
Op 2 oktober 2020 heeft [gedaagde] een officiële aanvraag voor een
omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente [plaats 1]. De vergunning, die ziet op de bouwkundige splitsing van het pand in vier zelfstandige woningen, is uiteindelijk op 24 februari 2021 verleend. Zowel de aanvraag als het besluit zijn gepubliceerd in het Gemeenteblad.
3.4.
De aan [gedaagde] verleende omgevingsvergunning vermeldt onder het kopje ‘nadere aanwijzingen’:
Buren en bouwen
In het Burgerlijk Wetboek (boek 5, titel 4) zijn regels opgenomen over de rechten en plichten van buren. Als niet aan deze regels wordt voldaan kan uw project mogelijk niet of slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd. Het is verstandig om vooraf met uw buren over de (ver)bouwplannen te overleggen. Daarmee kunt u problemen voorkomen.”
3.5.
Ten tijde van de aankoop van de maisonnette door [eiser 1] c.s. werd het pand van [gedaagde] verbouwd. [gedaagde] heeft de door hem gerealiseerde appartementen inmiddels verhuurd.
3.6.
De woning van [eiser 1] c.s. bestaat uit twee verdiepingen die zijn verbonden door een trap die doorloopt naar het platte dak en daar uitkomt in een dakhuisje. Een dakhuisje is daar al decennia lang aanwezig. Het bevindt zich schuin tegenover de dakkapel in het zadeldak van [gedaagde]. De vorige eigenaar van [adres 3] heeft het dakhuisje in verband met lekkage in 2012 vervangen. [eiser 1] c.s. maken op dagelijkse basis gebruik van het dak.
3.7.
Voor de aanwezigheid van het dakhuisje op het dak van [adres 4] is door de gemeente [plaats 1] geen vergunning verleend.
3.8.
In de tweede helft van december 2021, terwijl [eiser 1] c.s. in het buitenland verbleven, heeft [gedaagde] twee dakramen laten plaatsen in het zadeldak van [adres 2] aan de zijde van de woning van [eiser 1] c.s. [eiser 1] c.s. hebben bij thuiskomst telefonisch contact gezocht met [gedaagde] om over de geplaatste ramen te spreken. Zij vreesden – onder meer – voor inbreuk op hun privacy op het dak.
3.9.
De kamers die [gedaagde] heeft gerealiseerd op de bovenste verdieping van zijn pand (en die grenzen aan het dak van [adres 4]) zijn twee slaapkamers. Deze kamers beschikken tevens over ramen aan de andere zijde van het pand.
3.10.
Op 10 januari 2022 hebben [eiser 1] c.s. en [gedaagde] met elkaar gesproken over de dakramen. Dat gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
3.11.
Na het gesprek hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over de dakramen. [eiser 1] c.s. menen van [gedaagde] te kunnen verlangen dat ofwel de oude toestand wordt teruggebracht ofwel dat de ramen ondoorzichtig worden gemaakt en worden vastgezet. [gedaagde] is van mening dat het [eiser 1] c.s. überhaupt niet is toegestaan het dak te betreden waardoor zij niet van hem kunnen verlangen dat hij de dakramen verwijderd dan wel ondoorzichtig maakt en vastzet.
3.12.
[eiser 1] c.s. hebben een advocaat ingeschakeld en die heeft [gedaagde] bij brief van 7 februari 2022 gesommeerd binnen veertien dagen de ramen vast te zetten en ondoorzichtig
te maken. [gedaagde] heeft daar geen gehoor aan gegeven.
3.13.
De advocaat van [gedaagde] heeft op 26 augustus 2022 een verzoek tot handhaving bij de gemeente [plaats 1] ingediend met betrekking tot het dakhuisje van [eiser 1] c.s.
3.14.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de gemeente [plaats 1] [eiser 1] c.s. bij besluit van 29 december 2022 gesommeerd om het dakhuisje binnen 16 weken na dagtekening van het besluit te verwijderen op straffe van een dwangsom. Het dakhuisje – in het besluit opleggen last onder dwangsom dakopbouw genoemd – vormt volgens het college een aantasting van het daklandschap. In dit besluit in tevens opgenomen:
“Een dakterras – waarop overigens niet wordt aangeschreven – op een deel van de achterste helft van de hoofdbebouwing is denkbaar, echter moet deze dan zodanig gepositioneerd worden dat deze niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. (…)”
3.15.
[eiser 1] c.s. hebben tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Het bezwaar van [eiser 1] c.s. is door de gemeente ongegrond verklaard. Ter zitting hebben [eiser 1] c.s. aangegeven beroep te zullen instellen tegen het besluit.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser 1] c.s. vorderen uitvoerbaar bij voorraad:
primair:[gedaagde] te veroordelen om de twee in 2021 aangebrachte dakramen van het pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] aan de zijde van het pand gelegen aan de [adres 4] te verwijderen en het dak te herstellen in de oude staat binnen 28 dagen na dagtekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
subsidiair:[gedaagde] te veroordelen om de twee in 2021 aangebrachte dakramen van het pand gelegen aan
de [adres 2] te [plaats 1] aan de zijde van het pand gelegen aan de [adres 4] zodanig vast te doen zetten dat zij niet meer geopend kunnen worden en te doen voorzien van melkglas dan wel melkfolie binnen 28 dagen na dagtekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
primair en subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten ten
bedrage van € 131,- zonder betekening van het in deze te wijzen vonnis, vermeerderd met € 68,- in geval van betekening.
4.2.
[eiser 1] c.s. leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Zij stellen door plaatsing van de dakramen door [gedaagde] onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW te ondervinden. Daarnaast stellen zij dat het – tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven – op grond van artikel 5:50 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voorzover deze op dit erf uitzicht geven.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] c.s., althans niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] c.s. in conventie, met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de kosten van het geding in conventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser 1] c.s. in reconventie te veroordelen om de dakopbouw op de vijfde, althans bovenste etage van het pand aan de [adres 4], inclusief trapconstructie, binnen 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat [eiser 1] c.s. daarmee in gebreke blijven;
2. [eiser 1] c.s. in reconventie te verbieden om, anders dan voor onderhoud c.q. noodsituaties, gebruik te maken van het platte dak op de vijfde etage van het pand aan de [adres 4], een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor elke dag dat [eiser 1] c.s. daarmee in gebreke blijven, te rekenen vanaf de vijfde dag nadat het vonnis is betekend;
3. [eiser 1] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding.
4.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [eiser 1] c.s.
onrechtmatig handelen jegens [gedaagde] door zonder enige rechtsgrond gebruik te
maken van het dak van het pand aan de [adres 4] te [plaats 1], hetgeen overlast veroorzaakt voor de huurders van [gedaagde].
4.7.
[eiser 1] c.s. voeren verweer met als conclusie dat de vorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen, en hem te veroordelen in de proceskosten in reconventie.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

bevoegdheid rechter en toepasselijke recht

5.1.
Omdat gedaagde in Zwitserland woont, is dit een internationale zaak. Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank is het Verdrag betreffende de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2010 (het Verdrag van Lugano) van toepassing.
5.2.
Artikel 22 van het Verdrag van Lugano bepaalt:
“Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:1. voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de door dit verdrag gebonden staat waar het onroerend goed gelegen is.”
5.3.
Het burenrecht valt – als uitvloeisel van het recht van eigendom op onroerende zaken – onder de reikwijdte van deze bepaling. De rechtbank Amsterdam is – omdat het geschil tussen partijen betrekking heeft op in [plaats 1] gelegen onroerende zaken – exclusief bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. De rechtbank Amsterdam heeft de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem verwezen (zie punt 2.3).
5.4.
Het Nederlandse recht is van toepassing op het geschil tussen partijen. Op grond van artikel 10:127 lid 1 BW wordt namelijk het goederenrechtelijke regime van (roerende en onroerende) zaken beheerst door het recht van de plaats van ligging van de zaak.
in conventie
5.5.
[eiser 1] c.s. stellen dat de door [gedaagde] gerealiseerde dakramen rechtstreeks zicht bieden hun platte dak en dat zij zelf rechtstreeks in de slaapkamers kunnen kijken die [gedaagde] in de kapverdieping van [adres 2] heeft gerealiseerd en inmiddels heeft verhuurd. Zij ervaren dat als onaangenaam. [eiser 1] c.s. maken, net zoals hun rechtsvoorgangers, veelvuldig gebruik van het platte dak. [eiser 1] rookt diverse malen per dag een sigaret op het dak, [eiser 2] drinkt graag in het weekend bij mooi weer koffie op het dak en ook hun dochter verblijft graag met haar vriendinnen op het dak. Voor deze activiteiten is – volgens [eiser 1] c.s. – geen omgevingsvergunning vereist. Die is enkel vereist indien het dak als dakterras wordt ingericht, en dat is niet het geval.
Ook geven de nieuw aangebrachte ramen een rechtstreekse en eenvoudige toegang tot het platte dak van [adres 3]. Hoewel het de huurders van [gedaagde] niet is toegestaan dit dak te betreden, is het volgens [eiser 1] c.s. nog maar de vraag of ze bij warm weer (en in het bijzonder bij afwezigheid van [eiser 1] c.s.) de verleiding steeds zullen kunnen weerstaan dat toch te doen, nu de door [gedaagde] verhuurde appartementen niet over een buitenruimte beschikken. [eiser 1] c.s. gebruiken het dak naar eigen zeggen met instemming van de VvE van [adres 4]. Het is volgens hen niet aan [gedaagde] daar iets over te zeggen of van te vinden.
5.6.
[eiser 1] c.s. leggen aan hun primaire vordering tot verwijdering van de dakramen hinder in de zin van artikel 5:37 BW ten grondslag. Voorts zijn de door [gedaagde] aangebrachte dakramen volgens [eiser 1] c.s. in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW omdat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van een erf vensters te hebben indien deze uitzicht op het erf geven. Dat [gedaagde] publiekrechtelijk toestemming heeft gekregen voor het aanbrengen van de dakramen, doet niets af aan de toepasselijkheid van artikel 5:50 lid 1 BW (zie 3.4), aldus [eiser 1] c.s.
5.7.
[gedaagde] betwist dat met de plaatsing van de dakramen enig recht van [eiser 1] c.s. is geschonden. Hij stelt zich op het standpunt dat artikel 5:50 BW toepassing mist omdat er geen sprake is van enige schending van privacy. In het geval van uitzicht op een muur geldt dat op grond van artikel 5:50 lid 2 BW ramen binnen twee meter van de erfgrens wel zijn toegestaan. De gedachte daarachter is dat in dat geval geen sprake is van enige schending van privacy. Volgens [gedaagde] komt die situatie overeen met de situatie van het platte dak van [adres 3]. [eiser 1] c.s. hebben namelijk geen recht om gebruik te maken van het dak, aldus [gedaagde]. Het dak behoort toe aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) van [adres 3] en de VvE heeft geen toestemming gegeven voor het gebruik van het dak van [adres 4]. Van een schending van privacy kan daarom volgens [gedaagde] geen sprake zijn. Dat geldt temeer nu het dakhuisje en de trap naar het dakhuisje niet zijn opgenomen in de splitsingstekening van [adres 4]. Er is door de gemeente geen vergunning afgegeven voor het plaatsen van het dakhuisje.
5.8.
[gedaagde] voert tevens aan dat [eiser 1] c.s. niet beschikken over een vergunning voor het gebruik van het platte dak van [adres 3] als dakterras. Daarbij was (en is) het dak ook niet als dakterras ingericht, waardoor er voor [gedaagde] geen reden was om aan te nemen dat op hij op enigerlei wijze inbreuk maakte op rechten van de betreffende bewoners. Bovendien beschikt het pand van [eiser 1] c.s. al over een dakterras op de derde verdieping, grenzend aan de slaapkamer en de badkamer.
[eiser 1] c.s. zijn op de hoogte van het feit dat er geen vergunning is afgegeven voor het dakhuisje: zij zijn er in de koopovereenkomst expliciet op gewezen dat het dakhuisje in 2012 is vervangen, maar dat daarvoor geen vergunning is aangevraagd (er is überhaupt geen vergunning voor het huisje). Over het gebruik van het platte dak als dakterras vermeldt de koopovereenkomst verder niets. De verkoopfolder van [adres 3] maakte evenmin melding van de mogelijkheid tot gebruik van het platte dak. Daaruit volgt volgens [gedaagde] dat het simpelweg niet de bedoeling is dat het platte dak boven de bovenste woonlaag van [adres 4] als dakterras gebruikt wordt.
5.9.
De aan [gedaagde] op 24 februari 2021 verleende vergunning ziet naast de bouwkundige splitsing van zijn pand in vier zelfstandige woningen ook op de plaatsing van de betreffende dakvensters. Voorafgaand aan de vergunningverlening is met de afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente uitgebreid gesproken over de precieze locatie van de dakramen. Er is rekening gehouden met mogelijke inkijk. Ten tijde van de aanvraag zijn er door belanghebbenden geen zienswijzen ingediend. Evenmin is er bezwaar gemaakt tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, aldus [gedaagde].
5.10.
[gedaagde] heeft voorts nog aangevoerd dat in het schuine dak van [adres 2] al sinds jaar en dag een dakkapel aanwezig is die ook uitzicht biedt op het dak van [adres 3]. Volgens [gedaagde] is met de plaatsing van de dakramen in feite sprake van voortzetting van een situatie die al eeuwen, dan wel decennia, voortduurt. Van onrechtmatigheid kan daarom geen sprake zijn, aldus [gedaagde].
5.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. De primaire vordering van [eiser 1] c.s. tot verwijdering van de dakramen zal worden afgewezen, omdat dit te ver gaat. [eiser 1] c.s. stellen dat ook door onzichtbaar gemaakte ramen geluid doordringt en elkaars aanwezigheid wordt gevoeld. De rechtbank is het niet met [eiser 1] c.s. op dit punt eens. De subsidiaire vordering van [eiser 1] c.s. om de betreffende dakramen vast te (doen) zetten zodat zij niet meer geopend kunnen worden en te (doen) voorzien van melkglas dan wel melkfolie, zal de rechtbank toewijzen en daarmee zijn de privacybelangen van [eiser 1] c.s. in voldoende mate beschermd. De rechtbank legt deze af- en toewijzing hierna verder uit.
5.12.
Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de grenslijn van een naburig erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Dit artikel strekt ertoe de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. Krachtens deze bepaling zijn vensters die zich binnen de genoemde afstand van twee meter bevinden alleen toegestaan als deze zijn vastgezet (en dus niet kunnen worden geopend) en ondoorzichtig zijn gemaakt.
5.13.
Het dak van [eiser 1] c.s. dient te worden aangemerkt als erf. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de dakramen zich binnen twee meter van de grenslijn met het erf van [eiser 1] c.s. bevinden en dat deze ramen, wanneer men daarachter staat en kijkt in de richting van het erf van [eiser 1] c.s., uitzicht geven op dat erf, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. In beginsel is de aanwezigheid van de ramen dan ook onrechtmatig, tenzij [eiser 1] c.s. daartoe toestemming hebben gegeven. Vast staat dat [eiser 1] c.s. geen toestemming hebben gegeven voor plaatsing van de dakramen.
5.14.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat het aanbrengen van de twee ramen is toegestaan, omdat er al een dakkapel aanwezig is, die uitkijkt op het erf van [eiser 1] c.s. Die redenering slaagt niet omdat de aanwezigheid van deze dakkapel [eiser 1] c.s. niet beperkt in hun rechten op te komen tegen het plaatsen van twee extra dakramen. Dit geldt te meer omdat de dakkapel, anders dan de twee dakramen, slechts voor een klein deel uitzicht geeft op het dak omdat deze deels ter hoogte van het dakhuisje staat en uitkomt op een gang en niet op een verblijfsruimte (de dakramen zijn in de slaapkamers aangebracht).
5.15.
[gedaagde] voert voorts aan dat de uitzondering van artikel 5:50 lid 2 BW op de onderhavige situatie van toepassing is: “
een nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige openingen of werken, (…) indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de opening of het werk zich bevindende muur”. Uit deze bepaling volgt volgens [gedaagde] dat openingen geoorloofd kunnen zijn indien er geen sprake is van een privacy schending (zoals het geval is bij uitzicht op een blinde muur). [eiser 1] c.s. worden volgens [gedaagde] niet in hun privacy geschonden omdat zij niet van het dak gebruik mogen maken. Daarbij kon [gedaagde] naar eigen zeggen niet weten dat [eiser 1] c.s. van het dak gebruik maken omdat het dak niet als dakterras is ingericht.
Het betoog van [gedaagde] faalt. Dat [eiser 1] c.s. gebruik maken van het dak, had [gedaagde] kunnen en moeten weten vanwege de evidente toegangsmogelijkheid tot het dak in de vorm van het aanwezige dakhuisje. Met de stelling dat [eiser 1] c.s. niet van het dak gebruik mogen maken omdat zij niet over een vergunning beschikken en geen toestemming van de VvE hebben, ziet [gedaagde] eraan voorbij dat [eiser 1] c.s. het dak niet als dakterras hebben ingericht en zelf aangeven het dak wel degelijk met instemming van de VvE te gebruiken. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweren nader te onderbouwen.
Voorts heeft [gedaagde] niet betwist dat de wijze waarop [eiser 1] c.s. van het dak gebruik maken is toegestaan. Hoewel er een reële kans bestaat dat [eiser 1] c.s. (in verband met de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure) het dakhuisje zullen moeten verwijderen, hebben zij ter zitting reeds aangegeven in dat geval een luik te zullen aanbrengen waardoor zij de toegang tot het dak kunnen continueren.
Het voorgaande in ogenschouw nemende is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van het dak door [eiser 1] c.s. gelet op het bepaalde in artikel 5:50 BW gerespecteerd dient te worden.
5.16.
[eiser 1] c.s. stellen verder nog dat [gedaagde] hen onrechtmatige hinder toebrengt doordat hij de betreffende dakramen heeft aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat – voorzover sprake is van hinder – aan de (privacy-)belangen van [eiser 1] c.s. voldoende tegemoet wordt gekomen door toewijzing van hun subsidiaire vordering (het vastzetten van de ramen en het aanbrengen van melkglas of melkfolie). Verwijdering van de dakramen acht de rechtbank, gelet op het eveneens aanwezige belang van [gedaagde] bij voldoende lichtinval in de slaapkamers van zijn huurders, te verstrekkend.
5.17.
De door [eiser 1] c.s. gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, waarbij die wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 50.000,-.
5.18.
[gedaagde] zal als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.196,00(2 punt × tarief € 598,00)
Totaal € 1.635,03
5.19.
[eiser 1] c.s. vorderen tevens veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
in reconventie
5.20.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen in reconventie ten grondslag dat [eiser 1] c.s.
onrechtmatig jegens hem handelen door zonder enige rechtsgrond gebruik te
maken van het dak van [adres 4]. [eiser 1] c.s. mogen volgens [gedaagde] geen gebruik maken van het dak omdat door de gemeente geen omgevingsvergunning is verleend voor dat gebruik, het dakhuisje illegaal is en door de VvE van [adres 4] ook geen toestemming is gegeven voor het gebruik van het dak door [eiser 1] c.s.
5.21.
In conventie is door de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] niet in deze stellingen wordt gevolgd: [eiser 1] c.s. mogen gebruik maken van het dak en als het dakhuisje zou moeten worden afgebroken omdat een daarvoor benodigde vergunning ontbreekt, dan zullen [eiser 1] c.s. de toegang tot het dak kunnen realiseren met een dakluik. Kennelijk wordt het gebruik van het dak voor de VvE van [adres 4] toegestaan, althans [gedaagde] heeft niet aangetoond dat dit anders is. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij zij zonder enige rechtsgrond gebruiken maken van het dak.
5.22.
Voorts vordert [gedaagde] [eiser 1] c.s. te verbieden om gebruik te maken van het dak vanwege de onrechtmatige hinder die zijn huurders hierdoor ervaren. Ook deze vordering zal de rechtbank afwijzen. De stelling van [gedaagde] dat zijn huurders overlast ondervinden van de aanwezigheid van [eiser 1] c.s. op het dak is onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Het summiere emailbericht van één van zijn huurders waar [gedaagde] in deze procedure naar heeft verwezen is daartoe in ieder geval ontoereikend.
5.23.
Wat betreft de vordering tot verwijdering van het dakhuisje geldt het volgende. Deze vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. Met deze vordering wil [gedaagde] voorkomen dat [eiser 1] c.s. gebruik kunnen maken van het dak. Maar of er nu een dakhuisje staat of een dakluik aanwezig is: [eiser 1] c.s. zullen gebruik blijven maken van het dak. De dakkapel heeft uitzicht op het platte dak en wordt daarin voor een gedeelte gehinderd door het dakhuisje. De rechtbank is echter van oordeel dat deze hinder niet onredelijk is omdat de dakkapel uitkomt op een gang en het dakhuisje slechts voor een deel het uitzicht ontneemt. Daarom slaagt het beroep van [gedaagde] op artikel 5:50 lid 4 BW niet (nog daargelaten de vraag of sprake is van verjaring en hem een beroep op dit artikel toekomt).
5.24.
[gedaagde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
299,00(1 punt × factor 0,5 × tarief € 598,00)
Totaal € 299,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de twee in 2021 aangebrachte dakramen van het pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] aan de zijde van het pand gelegen aan de [adres 4] zodanig vast te doen zetten dat zij niet meer geopend kunnen worden en te doen voorzien van melkglas dan wel melkfolie binnen 28 dagen na dagtekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft en tot een maximum van € 50.000,-,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.635,03,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 299,00,
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1422