4.2Douanestatuswisseling van fysiek gescheiden partijen
De in bijlage 03 ‘Berekening navordering biodiesel’ genoemde partijen T1 biodiesel werden geplaatst in het entrepot. In een aantal gevallen was reeds biodiesel (T1 en/of T2) in de tank aanwezig, maar in de meeste gevallen waren de tanks leeg. Vervolgens werden de gehele tankinhouden uitgeslagen als T2 goed. Dus de partijen T1 biodiesel werden onttrokken aan het douanetoezicht.
(…)
Uit de gedetailleerde zendingoverzichten blijkt dat het grootste deel van de T1 biodiesel binnen enkele weken fysiek is verscheept naar afnemers binnen de Europese Unie met als status T2.
Op papier (administratief volgens de douanedocumenten) zijn de ingeslagen zendingen biodiesel uit de Verenigde Staten (US), Argentinië (AR), Indonesië (ID) en Maleisië (MY) echter als biodiesel met T1 status uitgeslagen naar Noorwegen (NO), Egypte (EG) en Zuid-Korea (KR). Echter er is uiteindelijk geen druppel biodiesel van de in bijlage 03 ‘Berekening navordering biodiesel’ genoemde partijen wederuitgevoerd naar
Noorwegen (NO), Egypte (EG) en Zuid-Korea (KR), aangezien er geen fysieke relatie bestaat tussen de binnenkomende zendingen uit de Verenigde Staten (US), Argentinië (AR), Indonesië (ID) en Maleisië (MY) en de uitgaande zendingen naar Noorwegen (NO), Egypte (EG) en Zuid-Korea (KR).
Ondanks het feit dat de in bijlage 04 ‘Fysieke tankmutaties biodiesel per zending’ genoemde partijen T1 biodiesel (inslag uit Verenigde Staten, Argentinië, Indonesië en Maleisië) en T2 biodiesel (inslag uit de landen van de Europese Unie danwel vrijgemaakt) prima van elkaar te onderscheiden waren door fysiek gescheiden opslag in aparte tanks, vond in het entrepot van [eiseres] toch douanestatuswisseling plaats, zoals hieronder schematisch weergegeven voor een voorbeeld partij.
(…)
Veruit de meeste in bijlage 03 vermelde T1 status biodiesel zendingen uit de Verenigde Staten (US), Argentinië (AR), Indonesië en Maleisië (MY) zijn ingeslagen in lege tanks en zijn derhalve te allen tijde identificeerbaar als T1 status biodiesel. Alle in bijlage 03 vermelde T1 status biodiesel zendingen (inclusief eventueel al in de tank aanwezige hoeveelheden biodiesel) zijn volledig uitgeslagen als T2 status biodiesel.
Er was geen reden voor douanestatuswisseling, behoudens het niet hoeven te betalen van douanerechten, antidumpingrechten en compenserend recht. Er is derhalve sprake van een onttrekking aan het douanetoezicht als de goederen met onterechte T2 status het entrepot verlaten.
(…)”
32. Het Final Report van OLAF van 19 mei 2017 bevat de resultaten van een onderzoek naar meer dan 70 zendingen (tankers) biodiesel, waaronder de in de utb betrokken zending van de Discovery en er is onder meer - kort samengevat - in vermeld dat biodiesel met de oorsprong Argentinië, Indonesië en de Verenigde Staten met niet- communautair (T1) status aan het douanetoezicht is onttrokken omdat deze biodiesel vanuit (onder andere) het entrepot van eiseres in de Unie terecht is gekomen zonder dat de biodiesel is aangegeven voor het vrije verkeer. Daardoor zijn de rechten bij invoer en antidumpingrechten niet betaald.
33. Als annex 6.1 bij het Final Report is een overzicht gevoegd van de inslag en uitslagen van de Discovery (“partijgegevens inslag 37 Discovery (US)”). Daarin zijn de fysieke inslag en de fysieke uitslagen van tank T303 opgenomen en de uitslagen uit tanks T207, T301 en T302 die eiseres administratief heeft verantwoord als ware het de biodiesel uit de Discovery.
34. Bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2018 heeft verweerder het bezwaar tegen de utb afgewezen.
Geschil en standpunten van partijen
35.
In geschil is of de utb, die bij uitspraak op bezwaar is gehandhaafd, terecht is uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil of:
- verweerder heeft voldaan aan zijn substantiëringsplicht voor de bescheiden die hij op 12 mei 2023 op een usb-stick heeft overgelegd;
- de heer [naam 6] ter zitting aanwezig mocht zijn en het woord mocht voeren;
- de navorderingstermijn is overschreden;
- het verdedigingsbeginsel is geschonden;
- verschillende soorten biodiesel gezamenlijk mochten worden opgeslagen;
- eiseres een plasadministratie mocht voeren;
- een douaneschuld door onttrekking is ontstaan;
- er een voorliggende douaneschuld is ontstaan;
- de grondslag van de utb nietig is; en
- eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.
36. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de overwegingen hierna en naar de stukken van het geding.
37. Op 12 mei 2023 heeft verweerder bij de rechtbank een usb-stick laten bezorgen waarop vele bestanden van aanzienlijke omvang staan (excelbestanden en gescande bescheiden). Daarbij heeft verweerder niet aangegeven ter toelichting of staving van welke stelling deze gegevens zijn bedoeld en welk onderdeel van de gegevens daartoe van belang is. Bij brief van 15 mei 2023 heeft de rechtbank verweerder gewezen op de substantiëringsplicht van artikel 8:32a van de Awb en verzocht om substantiëring. De rechtbank heeft erop gewezen dat zij stukken buiten beschouwing kan laten als verweerder niet aan de substantiëringsplicht voldoet.
Bij brief van 16 mei 2023 heeft verweerder op dit verzoek gereageerd. In deze reactie heeft verweerder een aanduiding gegeven welke bestanden op de usb-stick staan, waaronder ruwe bestanden uit de tankadministratie van eiseres, geautomatiseerde periodieke aangiften met in een ander bestand dezelfde bestanden met toegevoegde kolommen en draaitabellen, accijnsaangiften van eiseres met bijbehorende naheffingen/navorderingen, totaaloverzichten van alle tankmutaties in de periode 2013 tot en met 2016 met de originele bestanden die van eiseres zijn ontvangen inzake tanks waarvan de eigenaar van de biodiesel gebruik maakt en logistieke bestanden per zending. Een deel van de informatie maakte al deel uit van het dossier (waaronder de versie van 21 december 2016 van de tankmutaties en bijlage 04 van de utb). Verweerder licht daarbij toe dat met de overgelegde gegevens per zending (verweerder noemt 33 zendingen en Discovery, de rechtbank begrijpt: 30 zendingen en Discovery) de beweging van de goederen kan worden gevolgd, waarbij bijlage 03 bij de utb (33 zendingen) in samenhang kan worden gelezen met de logistieke bescheiden per schip/lichter.
38. Eiseres betoogt (in haar brief van brief van 16 mei 2023 en ter zitting) dat verweerder niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. In dat kader stelt eiseres dat verweerder bij usb-stick van 12 mei 2023 een groot aantal documenten heeft overgelegd met daarbij een uitnodiging aan eiseres en de rechtbank om op basis daarvan de gestelde belastbare feiten te construeren, zonder zelf voor elke afzonderlijke partij biodiesel duidelijk te maken welk belastbaar feit zich op welke datum voor welke hoeveelheid biodiesel van welke origine voordeed. Ter zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat de documenten uit haar administratie weliswaar niet nieuw zijn voor haar, maar dat het gaat om de uitleg door verweerder van deze documenten. Voorts stelt eiseres dat zij kan niet vaststellen of dezelfde spreadsheets zijn overgelegd als die zijn overgelegd in de heffingsfase. Dit omdat zij de spreadsheets niet kan aansluiten op haar administratie waardoor het overzicht niet verifieerbaar is.
39. Verweerder voert aan dat hij heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. In dat kader voert verweerder aan dat in het verweerschrift twee zendingen zijn uitgewerkt en de overige zendingen middels de gegevens op de usb-stick - die op 12 mei 2023 is overgelegd - op gelijke wijze kunnen worden gevolgd. Aan de hand van de bijlagen bij de utb kan de rechtbank in de bescheiden van 12 mei 2023 nagaan bij welke zending welk inslagdocument van toepassing is.
40. De rechtbank overweegt over de substantiëringsplicht als volgt.
41. Op grond van artikel 8:32a van de Awb kan de bestuursrechter door partijen verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing laten indien zij op zijn verzoek niet aangeven ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens en bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Het doel van deze substantiëringsplicht is dat voorkomen moet worden dat de bestuursrechter gehouden zou zijn talloze stukken of verwijzingen te doorzoeken op relevantie voor de zaak in het kader waarvan zij zijn meegezonden (artikelsgewijze toelichting I onderdeel G (artikel 8:32a), kamerstukken II 2014/15, 34059, nr. 3, p. 105). De indiener moet op duidelijke wijze concretiseren welk deel of welke gedeelten van het ingediende materiaal relevant is voor de zaak. Dit geldt voor papieren en voor digitale bescheiden.
42. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nagelaten toe te lichten welk deel van het ingediende materiaal dient ter toelichting of onderbouwing van welke stellingen. In de utb is voor de zending biodiesel die op 21 augustus 2013 met de Discovery is aangekomen bij het entrepot van eiseres, aangegeven welke hoeveelheid biodiesel met welke status uit welke tank werd ingeslagen en uit welke tank werd uitgeslagen (zie overweging 28). Uit het ruwe materiaal dat verweerder op 12 mei 2023 heeft overgelegd kan mogelijk, zoals verweerder stelt, nader (in aanvulling op de stukken die al in het dossier zijn opgenomen, zie bijlage 3 tot en met 11 bij het verweerschrift, waarin stukken met betrekking tot in- en uitslag van goederen van de zending met de Discovery zijn opgenomen) voor de Discovery worden afgeleid welke hoeveelheid niet- communautaire (T1) biodiesel is binnengebracht en waar deze fysiek is opgeslagen, wanneer en uit welke tanks de betrokken biodiesel administratief is uitgeslagen als communautaire (T2) biodiesel, hoe communautaire (T2) biodiesel administratief is omgeboekt naar biodiesel met niet-communautaire (T1) status en wanneer en met welk schip deze biodiesel als T1 is uitgeslagen, maar hoe dit dan moet heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt. Een globale aanduiding van de bestanden die op de usb-stick staan (per map) en een verwijzing naar de systematiek van de uitwerkingen van de twee zendingen Everhard Schulte en Matrix is te algemeen. De rechtbank is niet gehouden de bestanden op de usb-stick te doorzoeken en informatie uit die bestanden te combineren. De rechtbank betrekt daarbij de grote omvang van de stukken en de gebrekkige toegankelijkheid ervan (digitale bestanden, deels in niet toegelichte excel-bestanden, deels in bestanden met een grote hoeveelheid ingescande documenten).
43. Hoewel niet licht tot toepassing van artikel 8:32a van de Awb moet worden besloten, ziet de rechtbank gelet op de tekortschietende substantiëring aanleiding om het materiaal op de usb-stick buiten beschouwing te laten. Dat de stukken voor eiseres niet nieuw zijn, zoals verweerder ter zitting aanvoerde, maakt voorgaande niet anders. De substantiëringsplicht bestaat niet alleen ten behoeve van de wederpartij, maar ook ten behoeve van de rechtbank (zie het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0201, rechtsoverweging 3.5). Voor de rechtbank zijn de stukken voor het overgrote deel wel nieuw. De rechtbank zal de gegevens op de usb-stick dus niet in haar beoordeling betrekken. Aanwezigheid ter zitting van de heer [naam 6]
44. Ter zitting heeft eiseres zich verzet tegen de aanwezigheid van de heer [naam 6] , die met gemachtigden van verweerder naar zitting was meegekomen. Eiseres heeft gesteld dat de heer [naam 6] als deskundige wordt gehoord en dat het horen van een deskundige tevoren moet worden aangekondigd. Verweerder heeft dit niet gedaan. Als zij had geweten dat verweerder een deskundige zou meebrengen dan had zij zelf ook een deskundige willen meenemen.
45. Verweerder heeft aangevoerd dat de heer [naam 6] ter zitting wel het woord kan voeren voor verweerder. De heer [naam 6] is scheikundige en werkzaam bij het douanelaboratorium. Hij is deskundig op het gebied van de biodiesel.
46. De rechtbank heeft het bezwaar van eiseres ter zitting afgewezen. Verweerder heeft geen verzoek gedaan om de heer [naam 6] als (onafhankelijk) deskundige te horen. De heer [naam 6] is ook geen (onafhankelijke) deskundige in de onderhavige zaak. Hij is als collega van de gemachtigden van verweerder ter bijstand meegekomen. In die hoedanigheid kan de heer [naam 6] het partijstandpunt van verweerder onderbouwen. De rechtbank heeft hem ter zitting het woord gegeven om een toelichting te geven op het standpunt van verweerder. Artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, dat de procedure regelt voor het oproepen van deskundigen, verzet zich hier niet tegen.
Overschrijding navorderingstermijn
47. Ter zitting heeft eiseres verklaard zich niet langer op het standpunt te stellen dat de navorderingstermijn is overschreden, nu het Hof van Justitie op 3 juni 2021 in het arrest Jumbocarry, nr. C- 39/20, heeft geoordeeld dat artikel 103, derde lid, onder b, en artikel 124, eerste lid, onder a, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) van toepassing zijn op douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 mei 2016 en op die datum nog niet zijn verjaard.
Schending verdedigingsbeginsel?48. Eiseres betoogt dat verweerder het verdedigingsbeginsel heeft geschonden.
49. Eiseres stelt dat in de voorprocedure ten onrechte niet het OLAF-rapport en de bijlagen die ten grondslag liggen aan het voornemen tot het uitreiken van een utb (hierna: het voornemen) aan haar ter inzage zijn verstrekt. Bovendien heeft verweerder pas op 13 september 2016 de aan het voornemen ten grondslag gelegde correspondentie met OLAF en spreadsheets waaruit de gestelde onttrekkingen zouden moeten blijken overgelegd. Eiseres betoogt dat zij geen gelegenheid heeft gekregen op deze gegevens te reageren omdat verweerder vervolgens al op 15 september 2016 de utb uitreikte.
50. Verweerder voert aan dat het recht op verdediging niet is geschonden. In het voornemen en in de utb zijn de wettelijke grondslagen en de berekening van de douaneschuld vermeld. Eiseres heeft op 25 juli 2016 inzage gehad in het dossier. Op 28 juli, 13 september en 14 september 2016 zijn gegevens verstrekt aan eiseres. Verweerder voert aan dat het definitieve OLAF-rapport nog niet beschikbaar was ten tijde van het voornemen. Voorts voert verweerder aan dat eiseres op 7 juli 2016 op de hoogte is gesteld van het voornemen en dat de elementen waarop dat voornemen is gebaseerd bekend zijn gemaakt. Van een schending van artikel 22, zesde lid, van het DWU in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Gedelegeerde Verordening DWU (hierna: GVo) is geen sprake nu eiseres meer dan 30 dagen na het voornemen de tijd heeft gehad te reageren. Na het verstrekken van stukken begint deze termijn niet opnieuw te lopen, aldus verweerder. Eiseres heeft bovendien niets ingebracht waardoor het besluitvormingsproces een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Tot slot voert verweerder aan dat in de utb is vermeld dat de reactie van eiseres geen reden was om het standpunt aan te passen en dat verweerder niet is gehouden in te gaan op hetgeen eiseres als reactie op het voornemen naar voren heeft gebracht.
51. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder niet een algemene verplichting rust om al voorafgaand aan de uitreiking van een utb eiseres ambtshalve volledige toegang te geven tot het dossier waarover hij beschikt, laat staan om dat dossier ambtshalve integraal te verstrekken aan de belanghebbende. Het ligt op de weg van eiseres om, indien zij dat wenst, toegang tot het (volledige) dossier te vragen. De daadwerkelijke eerbiediging van de rechten van de verdediging vereist het bestaan van een reële mogelijkheid van toegang tot die documenten en informatie (zie arrest van het HvJ van 9 november 2017, Ispas, C-298/16, ECLI:EU:C:2017:843, punten 32 tot en met 34). In het onderhavige geval heeft verweerder aan eiseres de mogelijkheid geboden tot inzage en eiseres heeft op 25 juli 2016 ook daarvan gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verweerder bij e-mails van 28 juli 2016, 13 september 2016 en 14 september 2016 (zie overweging 20) stukken aan eiseres verstrekt. Verweerder heeft voorts nadat hij de beschikking heeft gekregen over het OLAF-rapport, dit rapport aan eiseres verstrekt. Het Final Report van OLAF is gedateerd 19 mei 2017 (zie overweging 32). Niet is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het uitreiken van het voornemen reeds de beschikking had over het OLAF-rapport. Het verdedigingsbeginsel eist niet dat verweerder de betrokkene inlicht over documenten en informatie waarover hij (nog) niet beschikt (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:384, rechtsoverweging 2.2.3). 52. Verweerder heeft eiseres bij brief van 7 juli 2016 op de hoogte gesteld van het voornemen de onderhavige utb uit te reiken. Daarbij heeft verweerder de elementen waarop dat voornemen is gebaseerd voorafgaand aan het uitreiken van de utb aan eiseres kenbaar gemaakt. In het voornemen zijn de feitelijke omstandigheden ten aanzien van de onderhavige zending biodiesel uiteengezet en ook is de grondslag voor het uitreiken van een utb opgenomen. Het voornemen is gebaseerd op een controle bij eiseres en op gegevens uit de administratie van eiseres en de eigenaar van de biodiesel. Het voornemen is aldus mede gebaseerd op documenten van eiseres zelf waarmee zij - zoals zij ter zitting ook heeft bevestigd - bekend is.
53. Gelet op het voorgaande heeft verweerder met toepassing van artikel 22, zesde lid, van het DWU en artikel 8 van de Uitvoeringsverordening DWU (hierna: UVo DWU) aan eiseres op 7 juli 2016 het voornemen op correcte wijze kenbaar gemaakt. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder a, van de UVo DWU heeft verweerder bij dat voornemen verwezen naar de documenten en de informatie waarop het voornemen is gebaseerd. Het voornemen voldoet voorts ook aan de eis van artikel 22, zesde lid, van het DWU ter zake van de gronden. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de GVo bedraagt de termijn waarbinnen de aanvrager zijn standpunt kenbaar kan maken voordat een ongunstige beschikking wordt gegeven, 30 dagen. De termijn waarbinnen eiseres kan reageren vangt aan op de datum waarop zij die mededeling heeft ontvangen dan wel geacht te hebben ontvangen (artikel 22, zesde lid, tweede zin, van het DWU). Nu eiseres bij brief van 7 juli 2016 op correcte wijze op de hoogte is gesteld van het voornemen een utb uit te reiken, is de reactietermijn met die brief gestart. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres de brief op 8 juli 2016 heeft ontvangen. De termijn eindigt in beginsel dan zaterdag 6 augustus 2016. Op grond van artikel 3, vierde lid, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 wordt de termijn verlengd tot en met maandag 8 augustus 2016.
54. Dat eiseres na de ontvangst van de laatste stukken twee dagen de tijd heeft gehad om te reageren voordat de utb aan haar werd uitgereikt, vormt in het onderhavige geval niet een schending van het verdedigingsbeginsel. Op grond van artikel 22, zesde lid, van het DWU in samenhang met artikel 8, eerste lid, onder b, van de UVo DWU wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken binnen een specifieke termijn, die aanvangt op de datum waarop hij die mededeling ontvangt of wordt geacht die te hebben ontvangen. Uit voornoemde bepalingen van het DWU en de UVo DWU volgt niet dat deze termijn opnieuw aanvangt na gebruikmaking van het recht op inzage dan wel het ontvangen van stukken door eiseres. Dat verweerder bij e-mails van 28 juli 2016, 13 september 2016 en 14 september 2016 stukken heeft verzonden aan eiseres heeft niet tot gevolg dat de termijn van 30 dagen op elk van die dagen opnieuw is aangevangen.
55. Gelet op wat onder 48 tot en met 54 is overwogen, is geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel.
56. In overweging 5 is beschreven dat er verschillende soorten biodiesel zijn (PME, SME, RME, FAME en UCOME). Standaardpraktijk was dat verschillende soorten biodiesel bij elkaar in één tank werden opgeslagen, en dat dit ook biodiesel met niet-communautaire (T1) en met communautaire status (T2) betreft. Ter zitting heeft verweerder zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat eiseres met deze gezamenlijke opslag per tank in de zin van artikel 534, tweede lid, van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: het TCDW) de voorwaarden van haar vergunning niet heeft geschonden in de zin van artikel 204 van het CDW.
57. De rechtbank acht dit standpunt in overeenstemming met het standpunt van eiseres dat de verschillende biodiesels voldoen aan de voorwaarden voor gezamenlijke opslag en dat zij onderling verwisselbaar zijn. De standpunten van eiseres en verweerder sluiten bovendien aan bij de conclusie van de Commissie in de definitieve antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika over de onderlinge vergelijkbaarheid van de verschillende biodiesels:
“Bij het onderzoek bleek dat alle soorten biodiesel (…) waarop dit onderzoek betrekking heeft, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. De mogelijke variaties van het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen, noch aan het beeld dat de verschillende partijen ervan hebben.”
58. In de Verordening tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika heeft de Commissie het volgende vastgesteld:
“wat de koudevloei-eigenschappen betreft, moet worden verduidelijkt dat deze betrekking hebben op het troebelingspunt (CFPP): de temperatuur waarbij het brandstoffilter verstopt raakt omdat componenten van de brandstof gaan kristalliseren of vlokken. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat het CFPP van het soortgelijke product uit de Gemeenschap lager is dan dat van de uit de VS afkomstige biodiesel. Maar dit verschil is minimaal en kan gemakkelijk worden gecompenseerd door verschillende soorten biodiesel met elkaar te mengen of door additieven in zuivere biodiesel te gebruiken, vooral ’s winters. Het verschil in CFPP speelt bij de meeste op de communautaire markt verkochte mengsels nauwelijks een rol;”
“(…) Vaak worden verschillende soorten biodiesel gemengd om een homogener product te verkrijgen.”
59. Gelet op bovenstaande zal de rechtbank eiseres en verweerder volgen in hun standpunt en voor de verdere beoordeling van het geschil ervan uitgaan dat de verschillende biodiesels gezamenlijk mochten worden opgeslagen in de zin van artikel 534, tweede lid, van het TCDW.
Gezamenlijke opslag en plasadministratie
60. In geschil is of eiseres de betrokken zendingen biodiesel in haar gehele douane-entrepot mag beschouwen als waren die gezamenlijk opgeslagen. De administratie van de biodiesel kan dan over de verschillende tanks heen worden gevoerd (de zogenaamde plasadministratie) en de biodiesel in verschillende tanks opgeslagen biodiesel is dan uitwisselbaar.
61. Eiseres betoogt dat de faciliteit van de gezamenlijke opslag in haar entrepotvergunning (type E) in combinatie met de voorwaarde bij die vergunning dat de biodiesel administratief te volgen moet zijn, betekent dat zij de biodiesel in haar gehele douane-entrepot type E mag beschouwen als ware die gezamenlijk opgeslagen. Dit houdt volgens haar in dat zij vrij is in haar keuze om biodiesel als communautair (T2) dan wel als niet-communautair (T1) uit haar entrepot uit te slaan, zolang zij in totaal (over alle tanks heen) net zoveel niet- communautaire (T1) biodiesel respectievelijk communautaire (T2) biodiesel uitslaat als dat zij heeft ingeslagen. Zij wijst erop dat verweerder geen specifieke methoden en middelen voor de identificatie van de goederen in het douane-entrepot heeft voorgeschreven (artikel 534, eerste lid, van het TCDW). Bovendien is haar nooit gemeld dat de wijze van gebruik en administratie van de gezamenlijke opslag niet in overeenstemming met de wet zou zijn. In haar vergunning staat niet dat gezamenlijke opslag slechts per tank kan plaatsvinden. Ook stelt zij dat de opgeslagen partijen biodiesel met communautaire status en met niet-communautaire status als zodanig niet afzonderlijk fysiek identificeerbaar waren.
62. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gezamenlijke opslag in de zin van artikel 534, tweede lid, van het TCDW, slechts per opslagtank kan plaatsvinden en niet over de verschillende tanks heen. Dit betekent dat met toepassing van 534, derde lid, laatste volzin, van het TCDW, eiseres per tank net zoveel communautaire (T2) respectievelijk niet-communautaire (T1) biodiesel uit een tank moet uitslaan als zij in de betreffende tank heeft opgeslagen. Biodiesel die als communautair uit een tank wordt uitgeslagen terwijl er geen corresponderende hoeveelheid communautaire biodiesel in die tank zit, is onttrokken.
63. De rechtbank oordeelt over gezamenlijke opslag als volgt.
64. Op grond van artikel 534, tweede lid, van het TCDW kunnen de douaneautoriteiten gezamenlijke opslag toestaan wanneer het niet mogelijk is de douanestatus van elke soort goederen te allen tijde vast te stellen. Deze faciliteit voor gezamenlijke opslag is naar het oordeel van de rechtbank van toepassing op goederen die ook daadwerkelijk - fysiek met elkaar - gezamenlijk zijn opgeslagen. Goederen die fysiek gescheiden van elkaar zijn opgeslagen, bijvoorbeeld in verschillende tanks, kunnen niet worden geacht gezamenlijk met elkaar te zijn opgeslagen. Dat in de vergunning staat dat de biodiesel administratief te volgen moet zijn maakt dit niet anders. De voorraadadministratie behelst de administratieve vastlegging van de fysieke in- op- en uitslag van de biodiesel en dient om administratief te kunnen volgen waar de biodiesel zich fysiek in het douane-entrepot bevindt. Het betoog van eiseres dat opgeslagen partijen biodiesel als zodanig niet afzonderlijk fysiek identificeerbaar waren, is feitelijk onjuist. De administratie van eiseres bevat de gegevens over fysieke inslag van zendingen in specifieke tanks. Dit wordt bevestigd in het onder 22 tot en met 26 aangehaalde rapport van BDO, waarin uiteen wordt gezet hoe de fysieke voorraad per tank te volgen is.
65. Het feit dat een type E douane-entrepot niet vereist dat de goederen altijd in een als douane-entrepot goedgekeurde plaats behoeven te worden opgeslagen (artikel 525, tweede lid, aanhef en onder b, van het TCDW), betekent niet dat goederen die op een bepaalde plaats, zoals een fysiek tankpark, zijn opgeslagen, zonder meer als gezamenlijk opgeslagen kunnen worden beschouwd. Het administratieve aspect van de type E vergunning ziet erop, zoals ter zitting nader is toegelicht, dat biodiesel die zich in een schip bevindt, en die direct verder wordt vervoerd, niet eerst fysiek op de wal in een tank behoeft te worden ingeslagen. Dit is in overeenstemming met de doelstelling van de regeling douane-entrepot, die beoogt te voorzien in een economisch efficiënte voorziening van opslag en overslag, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de Unie bij het rechtmatig innen van rechten bij invoer (zie ook de laatste overweging in de preambule van het CDW). Het is niet efficiënt om de entrepothouder te verplichten overbodige fysieke verplaatsingen te verrichten alleen om aan administratieve verplichtingen te voldoen.
66. Het betoog van eiseres dat zij voor de gehele voorraad biodiesel van de eigenaar van de biodiesel vrij is bij de uitslag ervan de douanestatus te kiezen zonder acht te hoeven slaan op de status van de desbetreffende biodiesel, zolang zich in de gehele voorraad van het tankpark voldoende biodiesel met die status bevindt, vindt dus geen steun in het recht. Dat in de vergunning niet is gespecificeerd dat de gezamenlijke opslag beperkt is tot de opslag per tank (dat wil zeggen tot de goederen die daadwerkelijk fysiek gezamenlijk met elkaar zijn opgeslagen) doet hieraan niet af. Reeds uit artikel 534, derde lid, tweede alinea, van het TCDW en de daarin opgenomen verwijzing naar artikel 534, derde lid, eerste alinea, van het TCDW volgt dat de faciliteit voor de gezamenlijke opslag uitsluitend kan worden toegepast op die goederen die ook daadwerkelijk gezamenlijk met elkaar zijn opgeslagen. Waar goederen fysiek afzonderlijk zijn opgeslagen, is het namelijk wel mogelijk om de douanestatus van de afzonderlijk opgeslagen goederen vast te stellen. Anders dan eiseres kennelijk betoogt, is artikel 534, derde lid, van het TCDW niet een zelfstandige bepaling, maar geeft het een grens weer van de gezamenlijke opslag in de zin van het tweede lid van hetzelfde artikel. Het derde lid bepaalt dat gezamenlijk opgeslagen goederen (…), wanneer zij voor een douanebestemming worden aangegeven, als communautaire of als niet-communautaire goederen worden beschouwd. Deze keuzevrijheid geldt niet voor goederen die niet fysiek gezamenlijk zijn opgeslagen.
67. Verweerder was niet gehouden om specifieke voorwaarden voor identificatie van goederen te verbinden aan zijn toestemming voor gezamenlijke opslag. Biodiesel in aparte tanks is niet gezamenlijk opgeslagen, en waar niet- communautaire (T1) en communautaire (T2) biodiesel gezamenlijk in één tank is opgeslagen, is verweerder uitgegaan van toegestane gezamenlijke opslag.
68. Verweerder heeft de maandaangiften van eiseres gecontroleerd. Daarbij heeft verweerder niet aan eiseres gemeld dat de wijze van gebruik en administratie van de gezamenlijke opslag in strijd zijn met het CDW. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat in de geautomatiseerde opgave voor het voorraadverloop (GPA) niet het voorraadverloop per tank werd aangegeven, maar dat dit valt wel af te leiden uit de achterliggende administratie waarin per tank is aangegeven op welk moment wat in de tank lag en dat verweerder daar dus weet van had. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de enkele controle van de maandaangifte niet een eventuele strijdigheid van de handelingen van eiseres met de bepalingen over gezamenlijke opslag aan het licht kan brengen, daar is immers de achterliggende administratie voor nodig. Uit het gegeven dat verweerder bij de controle van de maandaangiften geen opmerkingen heeft geplaatst bij de wijze van gebruik en administratie van de gezamenlijke opslag door eiseres, kan eiseres niet afleiden dat de gezamenlijke opslag zoals zij die administratief verantwoordde, dús toelaatbaar was. Het betoog dat verweerder heeft verzuimd om onjuiste toepassing van de faciliteit voor gezamenlijke opslag aan eiseres te melden en eiseres dus geen verwijt treft, slaagt niet.
69. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat altijd resten biodiesel in de tanks (in de hiel) en in de leidingen aanwezig zijn, zodat alleen al daarom altijd sprake is van gezamenlijke opslag. Ook dit doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. Hieruit volgt namelijk niet dat alle biodiesel uit alle verschillende tanks per definitie gezamenlijk met elkaar is opgeslagen, maar hooguit dat de biodiesel per tank gezamenlijk is opgeslagen met deze resten in de hiel en de leidingen. Bovendien constateert het BDO rapport bij tank T303 voorafgaand aan de lossing van de Discovery een beginstand van 0 (nul), zodat de stelling van eiseres dat er altijd resten biodiesel in een tank aanwezig zijn, niet door de door haar aangevoerde feiten wordt ondersteund.
Conclusie gezamenlijke opslag
70. Gezamenlijke opslag ziet op goederen die ook daadwerkelijk – fysiek met elkaar –samen zijn opgeslagen. De biodiesel die in het douane-entrepot van eiseres is opgeslagen, is gezamenlijk opgeslagen voor zover deze biodiesel in dezelfde tank is opgeslagen. Biodiesel die fysiek gescheiden van elkaar in verschillende tanks is opgeslagen, is afzonderlijk identificeerbaar en dus niet gezamenlijk opgeslagen. Het stond eiseres niet vrij om de betrokken biodiesel, opgeslagen in haar gehele douane-entrepot, te beschouwen als ware al die biodiesel gezamenlijk opgeslagen.
Ontstaan van de douaneschuld
71. De rechtbank is van oordeel dat ingeval meer communautaire (T2) biodiesel uit een tank werd uitgeslagen dan zich op dat moment feitelijk communautaire (T2) biodiesel in die tank bevond, deze biodiesel is onttrokken aan het douanetoezicht (wanneer de biodiesel niet is aangegeven voor een opvolgende douaneregeling). Er ontstaat dan een douaneschuld op grond van artikel 203 van het CDW.
72. In overweging 11 is beschreven dat eiseres de biodiesel van de zending met de Discovery heeft opgeslagen in tank T303. In overweging 12 is beschreven hoe eiseres de uitslag van deze biodiesel uit haar entrepot in haar maandaangifte heeft opgenomen: alle biodiesel van de zending is volgens deze aangifte naar Noorwegen uitgeslagen. Deze uitslag is echter geweest uit andere tanks dan tank T303. Weliswaar hebben er administratieve tankmutaties plaatsgevonden tussen tank T303 en de tanks waaruit de biodiesel volgens de maandaangifte is uitgeslagen, maar de biodiesel van de Discovery uit tank T303 heeft deze administratieve mutaties niet fysiek gevolgd. In overweging 13 staat beschreven dat de biodiesel die feitelijk in tank T303 zat, als communautaire (T2) biodiesel is uitgeslagen. Zodoende is deze biodiesel aan het douanetoezicht onttrokken.
Voorafgaande onttrekking?73. Het betoog van eiseres dat sprake is van een voorafgaande onttrekking aan het douanetoezicht omdat de onderhavige partij afkomstig uit een douane-entrepot in Nederland ziet niet op het verwijt dat verweerder maakt, namelijk onttrekking aan het douanetoezicht bij uitslag van de zendingen biodiesel in Nederland. De door eiseres gestelde voorafgaande onttrekking lijkt te duiden op ongeoorloofde gezamenlijke opslag omdat verschillende soorten biodiesel gemengd worden opgeslagen. Dit is niet aan de orde, zoals de rechtbank in overweging 59 heeft geoordeeld. De onderhavige biodiesel was eerder opgeslagen in een douane-entrepot in Nederland en is onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer (T1-vervoer) vervoerd naar het entrepot van eiseres, zodat deze biodiesel niet-communautaire (T1) biodiesel is. De algemene stelling van eiseres dat alle entrepots in Nederland gebruik maakten van gezamenlijke opslag is niet voldoende om een eerdere douaneschuld aan te nemen. Verweerder was niet gehouden daar nader onderzoek naar te doen in het kader van de aan eiseres uitgereikte utb.
Conclusie onttrekking74. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de in overweging 10 tot en met 15 opgenomen feiten, aannemelijk gemaakt dat eiseres de niet-communautaire biodiesel van de Discovery aan het douanetoezicht heeft onttrokken, door deze uit haar entrepot uit te slaan als ware het communautaire (T2) biodiesel, terwijl zich daarvoor in tank T303 onvoldoende communautaire biodiesel bevond. Zij heeft daardoor de begrenzing van de gezamenlijke opslag van artikel 534, derde lid, gelezen in combinatie met artikel 534, tweede lid, van het TCDW, overschreden.
Ongeldigheid antidumpingverordening en antisubsidieverordening75. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de antidumpingrechten van Verordening 599/2009 cumuleren met de compenserende rechten van Verordening 598/2009, hetgeen in strijd is met artikel 14, eerste lid, van de Basisverordening antidumping en met artikel 24, eerste lid, van de Basisverordening antisubsidie. Meer specifiek heeft eiseres zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de Amerikaanse blender’s credit een uitvoersubsidie is. Ook heeft geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde plaatsgevonden. Hierdoor berust de utb op een ongeldige grondslag waardoor deze niet in stand kan blijven.
Dubbele belasting vanwege de blender’s credit?76. De blender’s credit is een Amerikaanse federale subsidie die is bedoeld om de biodieselindustrie in de Verenigde Staten te steunen en wordt als belastingfaciliteit van
$ 1/gallon biodiesel verleend op het moment dat die biodiesel wordt vermengd met minerale diesel. De biodieselmarkt in de VS is zeer transparant; marktdeelnemers weten dat biodieselmengers een belastingvoordeel van $ 1/gallon ontvangen. Pure biodiesel is
$ 1/gallon duurder dan gemengde biodiesel, omdat het toekomstige belastingvoordeel met de pure biodiesel wordt meeverkocht. Dit gebeurt in de vorm van een Certificate for Biodiesel waarin de producent van de biodiesel verklaart geen aanspraak te hebben gemaakt op de blender’s credit. De blender’s credit wordt ook verleend als het mengen uiteindelijk buiten de Verenigde Staten plaatsvindt door een onderneming met een dochteronderneming in de Verenigde Staten.
77. De basisverordening antidumpingluidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 14
Algemene bepalingen
1. (…) Op geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan”
(…)
De basisverordening antisubsidieluidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 24
Algemene bepalingen
1. (…) Van geen enkel product kunnen met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven.”
(…)
In de voorlopige antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerikaoverweegt de Commissie over de blender’s credit onder meer het volgende:
“3. DUMPING