ECLI:NL:RBNHO:2023:8692

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6025
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan fiscale eenheid voor omzetbelasting en recht op proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn. De rechtbank heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboetes. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 12.500 en de verzuimboetes van € 375 en € 68, die waren opgelegd wegens het niet betalen van de belasting en het niet indienen van de aangifte. Eiseres had op 29 augustus 2022 bezwaar ingediend en op dezelfde dag alsnog aangifte gedaan, maar de naheffingsaanslag werd ambtshalve verminderd naar € 9.254. Eiseres stelde dat zij niet tijdig aangifte had kunnen doen omdat zij geen herinneringsmail van de Belastingdienst had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de verzuimboetes te laten vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, maar handhaafde de verzuimboetes, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij alle redelijke zorg had betracht om tijdig aangifte te doen. De rechtbank oordeelde ook dat het beroep op het 'ne bis in idem'-beginsel faalde, omdat de boetes waren opgelegd voor verschillende gedragingen. Eiseres kreeg wel een proceskostenvergoeding van € 19,64 toegewezen voor de reiskosten naar de zitting, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand, omdat de directeur van eiseres zelf de proceshandelingen had verricht. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar en verlaagde de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete tot respectievelijk € 5.813 en € 174.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/6025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 27 augustus 2022 aan eiseres over het tijdvak 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 (tweede kwartaal 2022) een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd naar een geschat bedrag van € 12.500, alsmede bij beschikkingen een verzuimboete ter hoogte van € 375 wegens niet betalen (de betaalverzuimboete) en een verzuimboete ter hoogte van € 68 wegens het niet doen van aangifte (de aangifteverzuimboete).
Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen op 29 augustus 2022 digitaal bezwaar ingediend.
Eiseres heeft daarnaast eveneens op 29 augustus 2022 alsnog digitaal aangifte gedaan over het tweede kwartaal 2022. De volgens deze aangifte verschuldigde omzetbelasting van € 9.254 is op dezelfde dag voldaan door eiseres.
Naar aanleiding van de alsnog ingediende aangifte heeft verweerder met dagtekening 16 september 2022 de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd, waarbij het na te heffen bedrag aan omzetbelasting is vastgesteld op € 9.254 en de betaalverzuimboete is verminderd naar € 277.
Eiseres heeft een aanvulling op haar eerder ingediende bezwaarschrift ingediend, waarin zij aangeeft dat de op aangifte verschuldigde omzetbelasting bij nader inzien € 5.813 bedraagt.
Op 24 oktober 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Bij beslissing met dagtekening 25 oktober 2020
[de rechtbank begrijpt: 25 oktober 2022]heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 4 november 2022 aan eiseres aangegeven niet aan haar bezwaar tegemoet te komen en de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete (zoals deze luiden na de vermindering van 16 september 2022) te handhaven. Daarnaast heeft verweerder in een afzonderlijk geschrift het bezwaar van eiseres tegen de aangifteverzuimboete afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar en tegen de beslissing tot afwijzing van haar verzoek om een kostenvergoeding beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft in reactie op het verweerschrift een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] (directeur van [eiseres] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] .
Op de dag van de zitting heeft eiseres een ingevuld ‘Formulier Proceskosten’ met bijlagen afgegeven bij de centrale balie van de rechtbank. Pas na afloop van de zitting heeft de rechter kennis kunnen nemen van deze stukken. Voor de rechtbank is niet meer te achterhalen of eiseres deze stukken voorafgaand aan dan wel pas na afloop van het onderzoek ter zitting heeft afgegeven. In het ‘Formulier Proceskosten’ heeft eiseres verzocht om reis- en verblijfkosten. Tijdens het onderzoek ter zitting is enkel de eerder door eiseres geclaimde vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan de orde geweest en heeft eiseres niet aangegeven dat zij daarnaast of in plaats daarvan verzoekt om vergoeding van reis- en verletkosten. Hierdoor is verweerder niet in de gelegenheid geweest om daarop te reageren. De rechtbank heeft hierin in het onderhavige geval geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen, omdat de rechtbank geen informatie van verweerder nodig heeft om op dit verzoek te kunnen beslissen. De rechtbank heeft de stukken daarom geaccepteerd en tot de gedingstukken gerekend.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting en bestaat uit twee rechtspersonen, te weten [eiseres] en [eiseres] is enig aandeelhouder en algemeen directeur van [eiseres] [naam 1] is enig aandeelhouder en algemeen directeur van [eiseres]
2. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder van 22 januari 2010, gericht aan [eiseres] In deze brief is aangegeven dat [eiseres] en [eiseres] met ingang van 29 december 2009 voor de heffing van omzetbelasting tezamen zijn aan te merken als fiscale eenheid, en dat het aangiftetijdvak een kwartaal is.
3. Tot de stukken van het dossier behoort een zogenoemde “Aangiftebrief Omzetbelasting 2022” van verweerder met dagtekening 31 maart 2022, waarin aan eiseres is meegedeeld dat zij voor het onderhavige tijdvak uiterlijk op 31 juli 2022 aangifte moet doen. Voorts is in deze brief aangegeven dat indien de aangifte niet of te laat wordt ingediend of het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting niet of te laat wordt betaald, eiseres een boete kan krijgen.
4. Voor het tweede kwartaal 2022 is door de Belastingdienst tijdig een aangifte klaargezet in het persoonlijk domein van eiseres. Eiseres heeft deze aangifte niet ingediend en de door haar verschuldigde omzetbelasting niet voldaan.

Geschil5. In geschil is of de boetes terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Voorts is in geschil of recht bestaat op een proceskostenvergoeding.

Beoordeling van het geschil
Vooraf
6. Partijen zijn het erover eens dat de naheffingsaanslag dient te worden verlaagd naar € 5.813, en dat de betaalverzuimboete daarom in ieder geval moet worden verlaagd tot € 174. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen en zal het beroep daarom gegrond verklaren, en de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete in ieder geval verminderen tot de hiervoor genoemde bedragen. In de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding is om de boetes te vernietigen dan wel (verder) te verminderen.
Boetes
7. In artikel 67b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is bepaald dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 van de AWR bedoelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 136 kan opleggen. Op grond van het bepaalde in paragraaf 22, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur in geval van een aangifteverzuim niet betreffende loonbelasting een boete op van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR.
8. Bij te late voldoening van verschuldigde omzetbelasting kan de inspecteur, op grond van artikel 67c, eerste lid van de AWR een boete van maximaal € 5.514 opleggen. Op grond van paragraaf 23, derde lid van het BBBB, wordt in geval van een betalingsverzuim als hier aan de orde een verzuimboete van 3% van de niet binnen de termijn betaalde belasting opgelegd.
9. Bij het opleggen van een verzuimboete is de mate van schuld of nalatigheid niet van belang nu het bij het opleggen van een verzuimboete slechts gaat om de vraag of de gedraging zich heeft voorgedaan, ongeacht de intentie daarbij. Enkel indien sprake is van afwezigheid van
alle schuld(avas) wordt geen verzuimboete opgelegd.
10. Eiseres kan met vrucht een beroep doen op avas indien zij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan respectievelijk dat de verschuldigde omzetbelasting tijdig zou worden voldaan (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).
11. Vaststaat dat eiseres niet tijdig aangifte heeft gedaan van de door haar verschuldigde omzetbelasting en die ook niet tijdig heeft voldaan. Eiseres heeft aangevoerd dat de oorzaak voor dit verzuim is gelegen in de omstandigheid dat zij geen e-mail van de Belastingdienst heeft ontvangen waarin zij erop geattendeerd werd dat zij uiterlijk op 31 juli 2022 aangifte moest doen. Daardoor ontbrak bij eiseres het signaal dat zij aangifte moest doen. Eiseres ging ervan uit dat zij voor het verstrijken van de termijn voor het doen van aangifte een dergelijke e-mail van de Belastingdienst zou ontvangen omdat dit de voorgaande 65 kwartalen wel telkens is gebeurd. Op basis hiervan mocht eiseres er dan ook op vertrouwen dat zij een e-mail van de Belastingdienst zou ontvangen, en mocht zij haar verwerkingsproces hierop afstemmen, aldus eiseres.
12. Zoals hiervoor overwogen onder 9 dient in het geval dat sprake is van avas de boete achterwege te worden gelaten. De door eiseres genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende om te concluderen dat hiervan sprake is. Op grond van de wet dient eiseres de door haar verschuldigde omzetbelasting op aangifte te voldoen binnen één maand na het einde van het tijdvak waarover zij de omzetbelasting verschuldigd is geworden (vgl. artikel 13 en 14 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 en artikel 19, eerste lid, van de AWR). Eiseres is er op grond van de wet verantwoordelijk voor dat de aangifte en betaling van de door haar verschuldigde omzetbelasting tijdig geschieden en dient hieraan uit eigen beweging te voldoen. Dat de Belastingdienst uit het oogpunt van service ongeveer een week voor het einde van de termijn waarop de verschuldigde omzetbelasting op aangifte dient te zijn voldaan een e-mail verstuurt waarin belastingplichtigen eraan worden herinnerd dat de aangifte uiterlijk op de laatste dag van die maand moet zijn ingediend, doet hier niet aan af. De keuze van eiseres om haar verwerkingsproces zo in te richten dat zij pas aangifte doet en de door haar verschuldigde omzetbelasting betaalt nadat zij een herinneringsmail van de Belastingdienst heeft ontvangen, dient voor haar risico te komen. Dit geldt te meer nu eiseres zich er gelet op de inhoud van beroepschrift ook van bewust is dat, in het bijzonder bij een dergelijk geautomatiseerd massaal proces, een fout kan optreden bij de verzending van een e-mail. Door er desalniettemin voor te kiezen om het moment van het doen van aangifte en de betaling van het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting enkel en alleen afhankelijk te stellen van de ontvangst van een herinneringsmail van de Belastingdienst, kan niet worden gezegd dat eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan en de verschuldigde omzetbelasting tijdig zou worden voldaan. De omstandigheid dat dit in het verleden jarenlang altijd goed is gegaan, maakt dit niet anders. Nu slechts het constateren van een aangifte- respectievelijk betaalverzuim voldoende is om de boetes op te leggen, was verweerder niet gehouden om onderzoek te doen naar de aanleiding voor het mogelijk niet verzonden zijn van de herinneringsmail. De rechtbank acht het opleggen van die boetes, mede gezien het doel daarvan om het aangifte- en betaalgedrag in te scherpen, ook in het onderhavige geval geboden.
13. Eiseres heeft gesteld dat door het opleggen van zowel een aangifteverzuimboete als een betaalverzuimboete in strijd is gehandeld met het “ne bis in idem”-beginsel. De rechtbank kan de stelling van eiseres niet volgen omdat de boetes zijn opgelegd in verband met twee verschillende gedragingen, namelijk het niet doen van aangifte van de verschuldigde omzetbelasting en het niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting (vgl. HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BD3160). Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van het twee keer bestraffen van hetzelfde feit. Niet in geschil is dat het mogelijk is om aangifte te doen van de verschuldigde omzetbelasting zonder dit bedrag te betalen. Verweerder heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat het ook mogelijk is om de verschuldigde omzetbelasting te betalen alvorens een aangifte in te dienen. Dat het betaalde bedrag mogelijk wordt teruggestort als niet binnen een afzienbare tijd alsnog aangifte wordt ontvangen waarop het betaalde bedrag kan worden afgeboekt, laat onverlet dat de boetes zijn opgelegd voor twee afzonderlijke gedragingen. Het beroep van eiseres op het “ne bis in idem”-beginsel faalt derhalve.
14. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat de boetes niet in verhouding staan tot de verzuimen die zij heeft begaan, waarbij zij erop heeft gewezen dat zij in 13 jaar tijd slechts eenmaal door het niet ontvangen van een e-mail niet tijdig aangifte heeft gedaan, en het rijden van 160 km per uur op de snelweg met slechts € 240 wordt beboet. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Gezien de hoogte van het te laat betaalde bedrag van € 5.813 acht de rechtbank een betaalboete van 3% daarvan, ofwel € 174, in dit geval passend. De boete van € 68 in verband met het aangifteverzuim is in absolute zin niet erg hoog en acht de rechtbank ook passend. Het feit dat een ander bestuursorgaan er volgens eiseres voor heeft gekozen om voor een overtreding van een (naar het oordeel van eiseres) zwaardere aard een boete op te leggen die in het onderhavige geval qua bedrag nagenoeg gelijk is aan de verzuimboetes die aan eiseres zijn opgelegd tezamen, doet hier niet aan af. De omstandigheid dat eiseres normaal altijd aan haar verplichtingen voldoet is geen bijzondere omstandigheid die matiging van de boetes rechtvaardigt, nu dit de norm is. Dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die matiging van de boetes rechtvaardigen, is gesteld noch gebleken.
15. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6 dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van het verzoek om vergoeding van immateriële schade omdat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu de rechtbank een jaar na indiening van het bezwaarschrift uitspraak doet.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank deze kosten vast op € 19,64, zijnde de reiskosten voor het bijwonen van de zitting op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.
18. Eiseres komt niet in aanmerking voor de door haar verzochte vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De stukken zijn ingediend door de heer [naam 1] , (middellijk) enig aandeelhouder en algemeen directeur van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat. De heer [naam 1] is eveneens namens eiseres ter zitting verschenen en is namens eiseres (telefonisch) gehoord in de bezwaarfase. Een werknemer die rechtsbijstand aan zijn werkgever verleent, kan daarbij ten opzichte van die werkgever in de regel niet worden aangemerkt als een derde in de zin van artikel 1, onderdeel a, van het Bpb (vgl. HR 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1319). In dit geval bestaat geen aanleiding om van die hoofdregel af te wijken. Voorts merkt de rechtbank in dit kader op dat nu de heer [naam 1] (middellijk) algemeen directeur en enig aandeelhouder is van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat, hij naar het oordeel van de rechtbank zijn eigen belangen heeft behartigd, zodat ook daarom geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand (vgl. ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771).
Eiseres komt evenmin in aanmerking voor vergoeding van verletkosten, nu het optreden van de heer [naam 1] moet worden geacht te behoren tot zijn normale werkzaamheden als (middellijk) algemeen directeur van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat, en eiseres in dat verband geen bijzondere kosten heeft gemaakt (vgl. ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.813;
- vermindert de betaalverzuimboete tot een bedrag van € 174;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 19,64;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).