Geschil5. In geschil is of de boetes terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Voorts is in geschil of recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
6. Partijen zijn het erover eens dat de naheffingsaanslag dient te worden verlaagd naar € 5.813, en dat de betaalverzuimboete daarom in ieder geval moet worden verlaagd tot € 174. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen en zal het beroep daarom gegrond verklaren, en de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete in ieder geval verminderen tot de hiervoor genoemde bedragen. In de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding is om de boetes te vernietigen dan wel (verder) te verminderen.
7. In artikel 67b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is bepaald dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 van de AWR bedoelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 136 kan opleggen. Op grond van het bepaalde in paragraaf 22, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur in geval van een aangifteverzuim niet betreffende loonbelasting een boete op van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR.
8. Bij te late voldoening van verschuldigde omzetbelasting kan de inspecteur, op grond van artikel 67c, eerste lid van de AWR een boete van maximaal € 5.514 opleggen. Op grond van paragraaf 23, derde lid van het BBBB, wordt in geval van een betalingsverzuim als hier aan de orde een verzuimboete van 3% van de niet binnen de termijn betaalde belasting opgelegd.
9. Bij het opleggen van een verzuimboete is de mate van schuld of nalatigheid niet van belang nu het bij het opleggen van een verzuimboete slechts gaat om de vraag of de gedraging zich heeft voorgedaan, ongeacht de intentie daarbij. Enkel indien sprake is van afwezigheid van
alle schuld(avas) wordt geen verzuimboete opgelegd.
10. Eiseres kan met vrucht een beroep doen op avas indien zij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan respectievelijk dat de verschuldigde omzetbelasting tijdig zou worden voldaan (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). 11. Vaststaat dat eiseres niet tijdig aangifte heeft gedaan van de door haar verschuldigde omzetbelasting en die ook niet tijdig heeft voldaan. Eiseres heeft aangevoerd dat de oorzaak voor dit verzuim is gelegen in de omstandigheid dat zij geen e-mail van de Belastingdienst heeft ontvangen waarin zij erop geattendeerd werd dat zij uiterlijk op 31 juli 2022 aangifte moest doen. Daardoor ontbrak bij eiseres het signaal dat zij aangifte moest doen. Eiseres ging ervan uit dat zij voor het verstrijken van de termijn voor het doen van aangifte een dergelijke e-mail van de Belastingdienst zou ontvangen omdat dit de voorgaande 65 kwartalen wel telkens is gebeurd. Op basis hiervan mocht eiseres er dan ook op vertrouwen dat zij een e-mail van de Belastingdienst zou ontvangen, en mocht zij haar verwerkingsproces hierop afstemmen, aldus eiseres.
12. Zoals hiervoor overwogen onder 9 dient in het geval dat sprake is van avas de boete achterwege te worden gelaten. De door eiseres genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende om te concluderen dat hiervan sprake is. Op grond van de wet dient eiseres de door haar verschuldigde omzetbelasting op aangifte te voldoen binnen één maand na het einde van het tijdvak waarover zij de omzetbelasting verschuldigd is geworden (vgl. artikel 13 en 14 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 en artikel 19, eerste lid, van de AWR). Eiseres is er op grond van de wet verantwoordelijk voor dat de aangifte en betaling van de door haar verschuldigde omzetbelasting tijdig geschieden en dient hieraan uit eigen beweging te voldoen. Dat de Belastingdienst uit het oogpunt van service ongeveer een week voor het einde van de termijn waarop de verschuldigde omzetbelasting op aangifte dient te zijn voldaan een e-mail verstuurt waarin belastingplichtigen eraan worden herinnerd dat de aangifte uiterlijk op de laatste dag van die maand moet zijn ingediend, doet hier niet aan af. De keuze van eiseres om haar verwerkingsproces zo in te richten dat zij pas aangifte doet en de door haar verschuldigde omzetbelasting betaalt nadat zij een herinneringsmail van de Belastingdienst heeft ontvangen, dient voor haar risico te komen. Dit geldt te meer nu eiseres zich er gelet op de inhoud van beroepschrift ook van bewust is dat, in het bijzonder bij een dergelijk geautomatiseerd massaal proces, een fout kan optreden bij de verzending van een e-mail. Door er desalniettemin voor te kiezen om het moment van het doen van aangifte en de betaling van het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting enkel en alleen afhankelijk te stellen van de ontvangst van een herinneringsmail van de Belastingdienst, kan niet worden gezegd dat eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan en de verschuldigde omzetbelasting tijdig zou worden voldaan. De omstandigheid dat dit in het verleden jarenlang altijd goed is gegaan, maakt dit niet anders. Nu slechts het constateren van een aangifte- respectievelijk betaalverzuim voldoende is om de boetes op te leggen, was verweerder niet gehouden om onderzoek te doen naar de aanleiding voor het mogelijk niet verzonden zijn van de herinneringsmail. De rechtbank acht het opleggen van die boetes, mede gezien het doel daarvan om het aangifte- en betaalgedrag in te scherpen, ook in het onderhavige geval geboden.
13. Eiseres heeft gesteld dat door het opleggen van zowel een aangifteverzuimboete als een betaalverzuimboete in strijd is gehandeld met het “ne bis in idem”-beginsel. De rechtbank kan de stelling van eiseres niet volgen omdat de boetes zijn opgelegd in verband met twee verschillende gedragingen, namelijk het niet doen van aangifte van de verschuldigde omzetbelasting en het niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting (vgl. HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BD3160). Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van het twee keer bestraffen van hetzelfde feit. Niet in geschil is dat het mogelijk is om aangifte te doen van de verschuldigde omzetbelasting zonder dit bedrag te betalen. Verweerder heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat het ook mogelijk is om de verschuldigde omzetbelasting te betalen alvorens een aangifte in te dienen. Dat het betaalde bedrag mogelijk wordt teruggestort als niet binnen een afzienbare tijd alsnog aangifte wordt ontvangen waarop het betaalde bedrag kan worden afgeboekt, laat onverlet dat de boetes zijn opgelegd voor twee afzonderlijke gedragingen. Het beroep van eiseres op het “ne bis in idem”-beginsel faalt derhalve. 14. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat de boetes niet in verhouding staan tot de verzuimen die zij heeft begaan, waarbij zij erop heeft gewezen dat zij in 13 jaar tijd slechts eenmaal door het niet ontvangen van een e-mail niet tijdig aangifte heeft gedaan, en het rijden van 160 km per uur op de snelweg met slechts € 240 wordt beboet. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Gezien de hoogte van het te laat betaalde bedrag van € 5.813 acht de rechtbank een betaalboete van 3% daarvan, ofwel € 174, in dit geval passend. De boete van € 68 in verband met het aangifteverzuim is in absolute zin niet erg hoog en acht de rechtbank ook passend. Het feit dat een ander bestuursorgaan er volgens eiseres voor heeft gekozen om voor een overtreding van een (naar het oordeel van eiseres) zwaardere aard een boete op te leggen die in het onderhavige geval qua bedrag nagenoeg gelijk is aan de verzuimboetes die aan eiseres zijn opgelegd tezamen, doet hier niet aan af. De omstandigheid dat eiseres normaal altijd aan haar verplichtingen voldoet is geen bijzondere omstandigheid die matiging van de boetes rechtvaardigt, nu dit de norm is. Dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die matiging van de boetes rechtvaardigen, is gesteld noch gebleken.
15. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6 dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van het verzoek om vergoeding van immateriële schade omdat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu de rechtbank een jaar na indiening van het bezwaarschrift uitspraak doet.
17. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank deze kosten vast op € 19,64, zijnde de reiskosten voor het bijwonen van de zitting op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.
18. Eiseres komt niet in aanmerking voor de door haar verzochte vergoeding voor kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De stukken zijn ingediend door de heer [naam 1] , (middellijk) enig aandeelhouder en algemeen directeur van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat. De heer [naam 1] is eveneens namens eiseres ter zitting verschenen en is namens eiseres (telefonisch) gehoord in de bezwaarfase. Een werknemer die rechtsbijstand aan zijn werkgever verleent, kan daarbij ten opzichte van die werkgever in de regel niet worden aangemerkt als een derde in de zin van artikel 1, onderdeel a, van het Bpb (vgl. HR 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1319). In dit geval bestaat geen aanleiding om van die hoofdregel af te wijken. Voorts merkt de rechtbank in dit kader op dat nu de heer [naam 1] (middellijk) algemeen directeur en enig aandeelhouder is van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat, hij naar het oordeel van de rechtbank zijn eigen belangen heeft behartigd, zodat ook daarom geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand (vgl. ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771). Eiseres komt evenmin in aanmerking voor vergoeding van verletkosten, nu het optreden van de heer [naam 1] moet worden geacht te behoren tot zijn normale werkzaamheden als (middellijk) algemeen directeur van de vennootschappen waaruit eiseres bestaat, en eiseres in dat verband geen bijzondere kosten heeft gemaakt (vgl. ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771).