In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 april 2023 werd door de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat er verwarring bestond over de aanwezigheid van verbalisanten tijdens de controle, wat volgens hem de vernietiging van de boete rechtvaardigde. De vertegenwoordiger van de officier van justitie handhaafde de beslissing en stelde dat de overtreding correct was vastgesteld.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De gedraging was geconstateerd met een mobiel camerasysteem vanaf een viaduct. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie. De kantonrechter erkende deze schending, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de boete met 25% te verlagen, aangezien betrokkene werd bijgestaan door een gemachtigde die schriftelijk het beroep had toegelicht.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, vernietigde deze beslissing, maar verklaarde het beroep tegen de beschikking waarbij de boete was opgelegd ongegrond. De kantonrechter wees ook het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat betrokkene inhoudelijk ongelijk had gekregen.