ECLI:NL:RBNHO:2023:8136

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
10392740 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens parkeren buiten parkeervak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene voor het parkeren buiten een parkeervak. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zitting vond plaats op 12 mei 2023, waarbij de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van betrokkene niet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging, namelijk het parkeren buiten een parkeervak, voldoende was komen vast te staan. Betrokkene voerde aan dat er geen E9-bord aanwezig was en dat de verbalisant niet bevoegd was om de boete op te leggen. De vertegenwoordiger van de officier van justitie erkende dat de hoorplicht was geschonden, maar verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de hoorplicht was geschonden, er geen aanleiding was om de boete te matigen. De kantonrechter concludeerde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, terecht was vastgesteld en dat de boete niet gematigd hoefde te worden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 10392740 \ WM VERZ 23-177
CJIB-nummer : 249945493
Uitspraakdatum : 26 mei 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : Zaakrecht (R. de Nekker).

1.Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

1.1.
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 mei 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

2.1.
De gedraging
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 van de bijlage I van het RVV 1990.
2.2.
Het verweer tegen de opgelegde boete
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en namens betrokkene wordt aangevoerd dat er geen E9 bord aanwezig is, zodat de gedraging niet is verricht. Er is ook sprake van willekeur. Daarnaast voert gemachtigde van betrokkene aan dat de verbalisant niet bevoegd is om in deze de boete op te leggen en heeft de officier van justitie de hoorplicht geschonden.
2.3.
Het standpunt van de vertegenwoordiger van de officier van justitie
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld dat de hoorplicht inderdaad is geschonden. Dit leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, maar niet tot matiging van 25 procent, zoals gemachtigde aangeeft. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie een uitspraak van de rechtbank Rotterdam overgelegd. Voor het overige heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
2.4.
De beoordeling van het verweer met betrekking tot schending van de fysieke hoorplicht
De gemachtigde van betrokkene heeft gesteld dat de boete moet worden verlaagd met 25%, omdat betrokkene in het administratief beroep bij de officier van justitie niet is gehoord. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [1] In die uitspraak heeft het hof geoordeeld dat bij betrokkenen die zonder hulp van een (professioneel) gemachtigde in beroep gaan, de officier van justitie structureel het recht schendt om te worden gehoord. Het hof heeft daarom de boete met 25% verlaagd, mede omdat er geen concreet zicht bestaat op een oplossing daarvoor.
De gemachtigde van betrokkene heeft op zichzelf gelijk dat de officier van justitie ook in dit geval de hoorplicht heeft geschonden. De gemachtigde en betrokkene zijn namelijk niet ‘fysiek’ gehoord door de officier van justitie. Er is ook geen toestemming gegeven om daarvan af te zien. Het beroep is daarom gegrond en de beslissing van de officier van justitie zal worden vernietigd wegens een schending van de hoorplicht.
De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om de boete met 25% te verlagen. De schending van de hoorplicht die hier aan de orde is, kan niet gelijk worden gesteld met de schending waarover het hof oordeelde. In dit geval gaat het niet om een betrokkene die zonder professioneel gemachtigde in beroep is gegaan, maar werd betrokkene bijgestaan door een gemachtigde. Bovendien is die gemachtigde door de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om het beroep schriftelijk toe te lichten en is daarvan ook gebruik gemaakt. Er is dus geen sprake van het geheel achterwege laten van iedere vorm van horen van een betrokkene zonder gemachtigde. Overigens is het de kantonrechter ambtshalve bekend dat professioneel gemachtigden maar zeer zelden betrokkenen meenemen naar een (hoor)zitting, zodat de schending van de hoorplicht in dit soort gevallen ook in zoverre een ander karakter en gevolg heeft dan in de uitspraak van het hof.
2.5.
De beoordeling van het verweer met betrekking tot de bevoegdheid van de verbalisant
De kantonrechter stelt voorop dat het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar het uitgangspunt is [2] . Dit is slechts anders indien hetgeen wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan over de bevoegdheid van de ambtenaar. Daarvan is in dit geval geen sprake. De enkele stelling dat er de verbalisant niet bevoegd zou zijn om de boete op te leggen, doet een dergelijke twijfel niet ontstaan. Het verweer faalt.
2.6.
De beoordeling van de gedraging waarvoor de boete is opgelegd
In artikel 24, vierde lid, van het RVV 1990 is het volgende opgenomen:
"Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E4 tot en met E10, E12 of E13 van bijlage I, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd."
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de verklaring van de verbalisant, ondersteund met foto’s – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Uit de bestrating en het ontbreken van belijning kon worden afgeleid dat de betreffende plek geen parkeervak was. Dat parkeren ter plaatse feitelijk mogelijk is, doet daaraan niet af. Het uitgangspunt is dat de verbalisant de plaatsing van de bebording heeft gecontroleerd, en daarmee ook de gelding van de borden voor het voertuig heeft beoordeeld. De gronden die namens betrokkene zijn aangevoerd, doen de kantonrechter niet twijfelen aan de vaststelling van verbalisant dat het voertuig van betrokkene binnen de vergunninghouders zone (bord E9) stond. Een beperkt aanbod van parkeerplaatsen vormt geen deugdelijke grond om het voertuig ter plaatse te parkeren. Ook het verweer dat het voertuig niet hinderlijk stond geparkeerd treft geen doel, nu dit niet afdoet aan het verboden karakter van de gedraging. Nu het voertuig niet in een parkeervak geparkeerd stond, was betrokkene in overtreding en is er terecht een boete opgelegd. De kantonrechter ziet in hetgeen namens betrokkene is aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
2.7.
Proceskosten
De kantonrechter zal het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [3]
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D.M. Hazeu, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:GHARL:2022:9934.
2.vgl. het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2019, te vinden op rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2019:10797.
3.Vgl. uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2020:3336.