ECLI:NL:RBNHO:2023:8000

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
10350454 \ WM VERZ 23-155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens handelen in strijd met gesloten verklaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van het handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen. Betrokkene, vertegenwoordigd door gemachtigde R. de Nekker, had eerder beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zitting vond plaats op 4 april 2023, waar de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig was, maar de gemachtigde van betrokkene niet. De officier van justitie handhaafde zijn standpunt en verzocht de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren.

De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, niet correct was. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de betrokkene niet de bestuurder was, maar de bijrijder, en dat de ambtenaren de situatie niet correct hadden beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de boete ten onrechte aan betrokkene was opgelegd, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij de bestuurder was ten tijde van de gedraging. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en het beroep werd gegrond verklaard.

Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding toegewezen aan betrokkene, vastgesteld op een totaalbedrag van € 866,25. De kantonrechter bepaalde dat de officier van justitie dit bedrag aan betrokkene moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10350454 \ WM VERZ 23-155
CJIB-nummer : 249945715
Uitspraakdatum : 11 april 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
naam : [betrokkene]
(hierna te noemen: betrokkene)
gemachtigde : R. de Nekker, h.o.d.n. Zaakrecht te Heerenveen.

1.Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

1.1.
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 april 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
1.3.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
1.4.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

2.1.
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
2.2.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
2.3.
De gemachtigde van betrokkene stelt dat van meet af aan is aangevoerd dat degene aan wie de boete is opgelegd niet de bestuurder was, maar de bijrijder. De ambtenaren zijn het voertuig gaan volgen en het voertuig geruime tijd uit het zicht verloren. Na te zijn aangekomen bij het voertuig, en de bestuurder en bijrijder al lang waren uitgestapt, zijn de ambtenaren op betrokkene, de bijrijder, afgestapt en is daaraan de boete opgelegd. Gelet op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2022 [1] , had dat niet gemogen, aldus de gemachtigde.
2.4.
Met betrekking tot de staandehouding heeft de verbalisant in de toelichting van het zaakoverzicht het volgende verklaart:
“(…) Personalia conform: rijbewijs (…) De betrokkene is van het vrouwelijk geslacht (…) Verklaring betrokkene: Ik wist het niet. Ik zag het niet.“
2.5.
De officier van justitie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken door de verbalisant. In dit aanvullend proces-verbaal is onder andere het volgende vermeld:
“Op 29 mei 2022, op of omstreeks 19.55 uur, was ik samen met mijn collega aan het controleren op het Teakhout te Zaandam. Daar aangekomen zag ik het voertuig met het kenteken [kenteken] door een geslotenverklaring rijden, aangeduid middels bord C1. De foto’s van het voertuig en het bord zijn bijgevoegd. Ik heb geen foto’s van de gedraging kunnen maken omdat het voertuig rijdend was.”
2.6.
De gemachtigde stelt dat betrokkene niet de bestuurder van het voertuig is geweest.
Uit artikel 5 WAHV volgt dat de boete kan worden opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het voertuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, tenzij direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Dit betekent dat als zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van die bestuurder voordoet, de boete aan de bestuurder moet worden opgelegd en niet aan de kentekenhouder.
2.7.
Uit de verklaring van de verbalisant blijkt niet dat de verbalisant, nadat hij betrokkene had staandegehouden, heeft gevraagd of de betrokkene, als bestuurder, ook daadwerkelijk de gedraging had verricht. Nu op basis van de verklaring van de verbalisant niet kan worden vastgesteld dat betrokkene de bestuurder van het voertuig was, had de boete moeten worden opgelegd aan de kentekenhouder van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. De boete is ten onrechte opgelegd aan betrokkene. Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van officier van justitie zullen worden vernietigd.
Proceskostenvergoeding
2.8.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 866,25. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 447,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 597,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 418,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837,00).
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de
boete is opgelegd;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 866,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2022:4593.