ECLI:NL:RBNHO:2023:789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
10238864
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet ingetrokken met instemming werknemer; geen grond om te vernietigen; doorbetaling loon; geen immateriële schadevergoeding; geen vergoeding volledige advocaatkosten

In deze zaak gaat het om een ontslag op staande voet dat door de werknemer is aangevochten. De werknemer, werkzaam als supervisor en tegelzetter, werd op 27 oktober 2022 ontslagen via een Whatsapp-bericht, waarbij agressief gedrag en het niet afmaken van werk als redenen werden opgegeven. Na indiening van een verzoekschrift om het ontslag te vernietigen, hebben partijen op 22 december 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin werd afgesproken dat het ontslag geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat er geen grond is om het ontslag te vernietigen, aangezien het ontslag op staande voet is ingetrokken en de arbeidsovereenkomst voortduurt. De werknemer heeft recht op betaling van achterstallig loon, maar niet op immateriële schadevergoeding of volledige vergoeding van advocaatkosten. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer tot schadevergoeding en vergoeding van advocaatkosten af, omdat het ontslag niet rechtsgeldig was en de werknemer geen schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechter veroordeelt de werkgever tot betaling van het achterstallige loon en het verstrekken van loonspecificaties zonder inhoudingen voor pensioenpremies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10238864 \ AO VERZ 22-31 (rvk)
Uitspraakdatum: 3 februari 2023
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. M.M. van Til
tegen
de vennootschap onder firma
[verweerster 1] V.O.F.
gevestigd te [vestigingsplaats]
[verweerder]
vennoot van [verweerster 1]
[verweerster 2]
vennoot van [verweerster 1]
verwerende partijen
verder gezamenlijk te noemen: [verweerders]
gemachtigde: mr. L.N. Hermes
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet dat naderhand is ingetrokken met instemming van de werknemer. Vanwege die intrekking is er geen grond om de vernietiging van het ontslag op staande voet uit te spreken. De werknemer heeft wel recht op betaling van achterstallig loon, maar niet op een immateriële schadevergoeding. Ook heeft de werknemer geen recht op vergoeding van de volledige advocaatkosten.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, primair om een ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair om toekenning van onder meer een billijke vergoeding. Ook is een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. [verweerders] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 13 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij brieven van 5, 11 en 12 januari 2023 nog stukken toegezonden. In die brieven heeft [verzoeker] telkens zijn verzoeken gewijzigd. [verweerders] heeft bij brief van 12 januari 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 30 juni 2021 in dienst bij [verweerders] . De functie van [verzoeker] is supervisor en tegelzetter met een loonvan € 4.480,- bruto per maand.
2.2.
Op 27 oktober 2022 is [verzoeker] via een Whatsapp-bericht op staande voet ontslagen. In het bericht wordt als reden opgegeven dat [verzoeker] met stemverheffing tegen de [verweerder] van [verweerders] heeft gesproken en hem heeft uitgescholden en ook dat het werk niet af was.
2.3.
In een brief van dezelfde dag heeft [verweerders] het ontslag op staande voet bevestigd en daarbij als redenen opgegeven: agressief gedrag van [verzoeker] , het weigeren om gereedschappen terug te brengen, de wens van [verzoeker] om te stoppen met werken en een eigen bedrijf op te richten en tot slot het niet op tijd afronden van werkzaamheden bij een klant van [verweerders] .
2.4.
In de periode daarna is (na indiening van het verzoekschrift) tussen de gemachtigden van partijen overleg geweest en [verweerders] heeft aangeboden het ontslag in te trekken. [verzoeker] is met die intrekking akkoord gegaan.
2.5.
Partijen hebben op 22 december 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst is afgesproken dat het ontslag geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden en dat [verzoeker] vanaf oktober 2022 recht heeft op zijn loon.
2.6.
Op 16 december 2022 heeft [verweerders] een bedrag van € 3.000,- netto aan [verzoeker] overgemaakt met als omschrijving ‘voorschot loon oktober en november en 2e voorschot volgt zsm’.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerders] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en doorbetaling van loon en hem weer toe te laten tot het werk op straffe van een dwangsom. [verzoeker] verzoekt daarbij ook dat juiste loonspecificaties verstrekt worden.
3.2.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] om een immateriële schadevergoeding toe te kennen en om vergoeding van de volledige advocaatkosten en de tolk. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake was van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Er was namelijk geen sprake van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigde. Ondanks dat het ontslag is ingetrokken en er een vaststellingsovereenkomst is gesloten,
heeft [verweerders] gehandeld in strijd met de verplichting zich te gedragen als goed werkgever. [verzoeker] heeft als gevolg van dit tekortschieten schade geleden en [verweerders] is gehouden deze schade te vergoeden. De schade kan begroot worden op € 5.000,- wegens geleden immateriële schade, een bedrag van € 9.461,78 aan advocaatkosten en een bedrag van € 756,25 voor de kosten van de ingeschakelde tolk.

4.Het verweer

4.1.
[verweerders] verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Door de vaststellingsovereenkomst wordt het ontslag op staande voet geacht niet te zijn gegeven. Het ontslag hoeft dus ook niet vernietigd te worden. [verweerders] zal [verzoeker] weer tewerkstellen zodra hij daartoe in staat is. [verzoeker] is op dit moment arbeidsongeschikt en de verwachting is dat nog twee tot drie maanden gaat duren. Het verzoek tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom dient dus te worden afgewezen omdat dit prematuur is.
4.3.
Het loon over de maanden oktober en november 2022 is voor een deel voldaan, namelijk € 3.000,- netto. [verweerders] is bevoegd het overgrote deel van de loonvordering van [verzoeker] te verrekenen met ten onrechte niet afgedragen pensioenpremies. Na die verrekening resteert een verschuldigd loonbedrag aan [verzoeker] van € 33,36.
De wettelijke verhoging is niet verschuldigd, althans dient gematigd te worden omdat geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.
4.4.
De gevorderde immateriële schadevergoeding en de schadevergoeding (advocaatkosten en tolk) dienen afgewezen te worden omdat partijen zijn overeengekomen dat het ontslag op staande voet geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden. Buiten dat is er geen sprake van immateriële schade bij [verzoeker] en is er geen plaats voor vergoeding van advocaatkosten die uitstijgen boven het gebruikelijke liquidatietarief omdat [verweerders] niet onrechtmatig heeft gehandeld.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verweerders] moet worden veroordeeld tot (door)betaling van (achterstallig) loon en of aan [verzoeker] een schadevergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen grond om het ontslag op staande voet te vernietigen. Daarover wordt het volgende overwogen. [verweerders] heeft aangeboden het ontslag op staande voet in te trekken en [verzoeker] is daar, bij monde van zijn gemachtigde, mee akkoord gegaan. Partijen hebben die overeenstemming daarnaast nog opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 22 december 2022. Ook bij die overeenkomst werd [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde. Gelet hierop wordt het ontslag op staande voet geacht te zijn ingetrokken en dus nooit te hebben bestaan. Dat betekent dat het ontslag niet vernietigd kan worden. Met de omstandigheid dat [verweerders] op enig moment zal kunnen trachten de vaststellingsovereenkomst ‘open te breken’ zoals [verzoeker] op de zitting heeft aangevoerd, kan geen rekening gehouden worden gelet op de wettelijke regeling over de vaststellingsovereenkomst die het aan het ontbinden of vernietigen daarvan strenge eisen stelt. De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet heeft plaatsgevonden en dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt.
5.3.
Omdat is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt heeft [verzoeker] in beginsel recht op loon. [verweerders] betwist op zich niet dat het loon over de maanden oktober, november en december 2022 op een bedrag van € 3.000,- na onbetaald is gelaten. [verweerders] stelt zich echter op het standpunt dat zij bevoegd is dat openstaande bedrag te verrekenen met een vordering die zij op [verzoeker] heeft, want zo stelt zij, over de periode 1 juli 2022 tot en met september 2022 is ten onrechte geen pensioenpremie ingehouden op het loon van [verzoeker] . [verweerders] is er achter gekomen dat de werkzaamheden onder de reikwijdte van de cao van Schilders vallen, waarmee een verplichting is ontstaan om aan Pensioenfonds Schilders premies af te dragen. Als deze premies alsnog in mindering worden gebracht (door verrekening) blijft er nog een restant over van € 33,36 dat [verweerders] nog moet voldoen. [verzoeker] heeft de verschuldigdheid van pensioenpremies gemotiveerd betwist.
5.4.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 6:136 BW kan de rechter een beroep op verrekening passeren als de vordering die daaraan ten grondslag ligt, niet eenvoudig is vast te stellen. Deze vordering van [verweerders] is naar het oordeel van de kantonrechter niet eenvoudig vast te stellen. [verzoeker] heeft de gehoudenheid tot afdracht van pensioenpremies gemotiveerd betwist. [verzoeker] betwist dat de werkzaamheden onder de reikwijdte van de cao Schilders en Stucadoors vallen. Op grond van zijn arbeidsovereenkomst is immers de cao Architectuur van toepassing. Verder wijst hij eroo dat hem nooit eerder iets is verteld over een (ander) pensioenfonds en de afdracht van premies. Tegen deze gemotiveerde betwisting heeft [verweerders] geen (recente) stukken kunnen overleggen waaruit volgt dat zij verplicht is pensioenpremies af te dragen aan Pensioenfonds Schilders. Bovendien is het nog maar de vraag of het van goed werkgeverschap getuigt om die pensioenpremies in één keer te verrekenen.
5.5.
Dit betekent dat het beroep van [verweerders] op verrekening niet slaagt. Als [verweerders] van mening is dat nog bijdragen pensioenpremie moeten worden ingehouden dan kan [verweerders] dat in een later stadium mogelijk alsnog rechttrekken wanneer er voldoende duidelijkheid is over de omvang en de gehoudenheid daartoe bestaat.
5.6.
Het voorgaande leidt er toe dat de loonvordering van [verzoeker] over de maanden oktober, november en december 2022 onder aftrek van een in mindering strekkende betaling van € 3.000,- netto wordt toegewezen, welk bedrag als voorschot op het loon is voldaan. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerders] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10%.
5.7.
[verweerders] zal ook veroordeeld worden het loon vanaf de maand januari 2023 te voldoen.
5.8.
[verzoeker] heeft ook verzocht alsnog juiste salarisspecificaties vanaf de maand september 2022 te verstrekken. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verrekening van de pensioenpremies correct is toegepast in de reeds verstrekte salarisspecificaties zal het verzoek om juiste salarisspecificaties te verstrekken worden toegewezen. [verweerders] dient dus in beginsel specificaties vanaf de maand september 2022 te verstrekken zonder dat daarin een aftrek wegens afdracht van pensioenpremies is opgenomen. Als [verweerders] van mening is dat pensioenpremies moeten worden ingehouden, dan kan [verweerders] in een later stadium, als daarover meer duidelijkheid is, alsnog tot correctie van de salarisspecificaties overgaan.
5.9.
De gevraagde wedertewerkstelling zal worden toegewezen. Reden daarvoor is dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt en [verzoeker] in beginsel recht heeft om tewerkgesteld te worden – zodra hij daartoe weer in staat is. [verweerders] heeft op de zitting ook toegezegd [verzoeker] weer te werk te stellen zodra hij arbeidsgeschikt is. Anders dan [verweerders] is de kantonrechter van oordeel dat die toezegging er niet aan in de weg staat het verzoek toe te wijzen. Wel ziet de kantonrechter hierin aanleiding af te zien van het opleggen van een dwangsom omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [verweerders] zich niet aan deze toezegging zal houden.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen. Het ontslag op staande voet is immers ingetrokken en wordt op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst als niet gegeven beschouwd. Hieruit vloeit voort dat er ook geen vorderingen op grond van onrechtmatige daad of schending van goed werkgeverschap kunnen worden ingesteld. Voor zover [verzoeker] stelt dat de uitlatingen van [verweerders] op de dag van het ontslag tegenover een klant van [verweerders] reden vormen een immateriële schadevergoeding toe te kennen, dan nog leidt dat niet tot een ander oordeel. Voor zover de gestelde uitlatingen waar zijn - [verweerders] heeft ze betwist - dan nog is niet aannemelijk geworden dat [verzoeker] als gevolg daarvan zodanig psychisch leed heeft ondervonden dat daarvoor een immateriële schadevergoeding moet worden toegekend.
5.11.
Het voorgaande leidt er ook toe dat er geen grondslag is voor toekenning van de volledige advocaatkosten. [verzoeker] noemt als grondslag voor toekenning daarvan het onterecht gegeven ontslag op staande voet waarmee [verweerders] zich heeft gedragen in strijd met het goed werkgeverschap. Echter, zoals reeds overwogen, wordt dit ontslag geacht niet te hebben plaatsgevonden zodat op die grond de gevraagde advocaatkosten niet toegekend kunnen worden. Er is evenmin gebleken van misbruik van procesrecht zodat de advocaatkosten geacht worden te zijn inbegrepen in een eventueel toe te kennen proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief (salaris gemachtigde).
5.12.
Om dezelfde redenen als hiervoor zullen de kosten van de tolk niet worden toegewezen omdat ook die geacht worden te zijn inbegrepen in het liquidatietarief.
5.13.
Aangezien in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerders] omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 747,-. [verzoeker] verzoekt daarnaast dat [verweerders] veroordeeld wordt de nakosten te betalen. Volgens vaste rechtspraak [1] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten – die worden begroot op € 124,- en, als betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van de beschikking – een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verweerders] tot betaling aan [verzoeker] van het loon van
€ 4.480,- bruto per maand over de maanden oktober, november en december 2022 onder aftrek van een bedrag van € 3.000,- netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover vanaf de dag van opeisbaarheid van de respectieve loonbedragen met een maximum van 10%, tot aan de dag van de gehele betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] te betalen het loon van € 4.480,- bruto per maand te vermeerderen met de vakantiebijslag vanaf januari 2023 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
6.3.
veroordeelt [verweerders] om aan [verzoeker] loonspecificaties te verstrekken zonder daarin opgenomen inhoudingen vanwege pensioenpremies vanaf september 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
6.4.
veroordeelt [verweerders] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.440,-, te weten:
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 747,00
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Woerdman, kantonrechter en op 3 februari 2023
in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Merkus, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.