ECLI:NL:RBNHO:2023:7622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/333907 / HA RK 22-192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag bestuurder stichting wegens financieel wanbeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin verzoeker, [verzoeker], verzocht om zijn ontslag als bestuurder van de Stichting Linh Son Tempel te vernietigen. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de betrokken bestuurder, [verweerder 1], financieel wanbeheer had gepleegd en dat hij vrijwillig was afgetreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor financieel wanbeheer en dat [verweerder 1] niet vrijwillig was afgetreden. De overige bestuurders, [verweerder 2] en [verweerder 3], zijn rechtsgeldig benoemd. Het verzoek tot vernietiging van het ontslagbesluit van verzoeker is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat verzoeker niet was gehoord tijdens de bestuursvergadering, niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, aangezien hij ervoor had gekozen niet aanwezig te zijn. De rechtbank heeft alle verzoeken van verzoeker afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/333907 / HA RK 22-192
Beschikking van 24 juli 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
voorheen advocaat: mr. R.W.L. Russell te Amsterdam
thans advocaat: mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] , Canada,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de stichting
STICHTING LINH SON TEMPEL,
gevestigd te Oudendijk,
verweerders,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Hoorn Nh.
Verzoeker wordt hierna “ [verzoeker] ” genoemd. Verweerders worden hierna gezamenlijk “verweerders” genoemd en afzonderlijk “ [verweerder 1] ”, “ [verweerder 2] ”, “ [verweerder 3] ” en “de Stichting” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 22 december 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de herstelbeschikking van 2 februari 2023,
  • het aanvullend verweerschrift met bijlagen 33 en 34.
1.2.
Op 6 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden waarbij [verzoeker] vertegenwoordigd door [naam] en bijgestaan door mr. Doornbos voornoemd, [verweerder 1] , [verweerder 3] , [verweerder 2] , bijgestaan door mr. Keuchenius voornoemd, zijn verschenen. [verweerder 3] heeft [verweerder 1] als tolk bijgestaan. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Ten slotte is de beschikking bepaald.

2.Feiten

2.1.
De Stichting heeft tot doel het verspreiden en onderwijzen van het Mahayana Boeddhisme en de Mahayana Boeddhistische leer. De Stichting richt zich op de Vietnamese Boeddhistische gemeenschap in Nederland en heeft een eigen boeddhistische tempel in eigendom, genaamd Linh Son Tempel (hierna: de Tempel). De Stichting heeft geen winstoogmerk en verwerft haar vermogen met name door donaties en giften van de bezoekers van de Tempel.
2.2.
Met de oprichting van de Stichting in 2015 is [verweerder 1] , een monnik met hoog aangeschreven reputatie binnen de Vietnamese Boeddhistische gemeenschap, aangesteld als hoofd van de Tempel. [verweerder 1] is op dat moment bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven als voorzitter en bestuurder van de Stichting.
2.3.
[verzoeker] is sinds de oprichting van de Stichting penningmeester. Sinds 2017 was hij een leerling van [verweerder 1] volgens de Mahayana Boeddhistische leer, zodat tussen hen een leerling-meester verhouding gold.
2.4.
Eind 2021 werd [verzoeker] verteld dat [verweerder 1] de Stichting financieel zou hebben benadeeld. Hem werd verteld dat er grote onduidelijkheden en onregelmatigheden waren in de financiële administratie van de Stichting. Dit bericht werd bekend in de gemeenschap.
2.5.
Eind maart 2022 heeft in de Tempel een bijeenkomst plaatsgevonden. Er is vervolgens een discussie ontstaan of [verweerder 1] tijdens die bijeenkomst kenbaar heeft gemaakt te zullen aftreden als bestuurder.
2.6.
[verzoeker] heeft [verweerder 1] op 29 maart 2022 uitgeschreven als bestuurder bij de KvK.
2.7.
[verweerder 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving bij de KvK. De KvK heeft geoordeeld dat er sprake was van gerede twijfel over de juistheid van de gedane opgave. Als gevolg daarvan zijn de wijzigingen in de KvK op 9 augustus 2022 ongedaan gemaakt en staat [verweerder 1] weer ingeschreven als bestuurder van de Stichting.
2.8.
[verweerder 2] is in maart/april 2022 door het bestuur van de Stichting, waaronder [verweerder 1] en [verzoeker] , gevraagd de financiën van de Stichting te bestuderen en/of door een derde te laten controleren. Hij heeft daarvoor inzage gekregen in de financiële administratie van de Stichting.
2.9.
[verweerder 2] heeft medio april 2022 de administratie van de Stichting aan het boekhoudkantoor Boekhoudburo West-Friesland (hierna: BWF) afgegeven met als opdracht inzicht te verstrekken in de financiële administratie van de Stichting vanaf oprichting. BWF kwam in juni 2022 met haar bevindingen. In deze bevindingen is opgenomen: “
Gedurende de jaren 2015 tot en met 2020 is het eindsaldo van de bankrekeningen hoger dan verwacht mag worden volgens het kasstroomoverzicht. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat er in de betreffende jaren uiteindelijk meer baten zijn geweest dan dat er zijn verantwoord in de oorspronkelijk stukken van de stichting. Het verschil spitst zich vooral toe op 2015 tot en met 2017. Over 2018 tot en met 2020 zijn de verschillen verwaarloosbaar.De leningen zijn verder afgestemd.
2.10.
Op 13 juni 2022 is [verzoeker] uitgenodigd voor een bestuursvergadering om de bevindingen van BWF te bespreken. [verzoeker] is op de vergadering niet verschenen.
2.11.
Op 23 augustus 2022 heeft opnieuw een bestuursvergadering plaatsgevonden. [verzoeker] is daarvoor opgeroepen, waarbij vermeld is dat het ontslag van [verzoeker] geagendeerd was. [verzoeker] is daarbij niet aanwezig geweest. Tijdens deze bestuursvergadering is [verzoeker] ontslagen als bestuurder van de Stichting. [verweerder 2] en [verweerder 3] zijn tijdens deze vergadering als bestuurder benoemd.
2.12.
[verzoeker] heeft AccountAd onderzoek laten doen naar de financiën van de Stichting. AccountAd heeft een “rapport van feitelijke bevindingen” opgemaakt, gedateerd op 5 september 2022.
2.13.
In een vonnis van 10 oktober 2022 naar aanleiding van een kort-gedingprocedure tussen partijen heeft de rechtbank – kort weergegeven – [verzoeker] veroordeeld om het bestuur van de Stichting toegang tot de Tempel te verschaffen en de sleutels van het gebouw en de bestelbus af te geven. Ook heeft de rechtbank [verzoeker] verboden de Tempel en het terrein van de Tempel te betreden zonder toestemming van het bestuur. De rechtbank heeft daarbij aan [verzoeker] een dwangsom opgelegd voor deze veroordelingen van € 500,- per dag. [verzoeker] is in de kosten van het geding veroordeeld.
2.14.
Tijdens de behandeling van het kort geding tussen partijen bleek dat [verzoeker] in september 2022 € 63.000,- van de rekening van de Stichting op zijn privérekening had overgemaakt. De Stichting heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de rekening van [verzoeker] . [verzoeker] heeft daarop het geld terugbetaald. Bij (verstek)vonnis van 23 november 2022 is [verzoeker] veroordeeld om aan de Stichting € 63.000,- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is [verzoeker] veroordeeld in de beslag- en proceskosten.
2.15.
[verzoeker] heeft bezwaar gemaakt bij de KvK tegen de registratiewijziging naar aanleiding van zijn ontslag en de nieuwe bestuurssamenstelling per 23 augustus 2022. Dit bezwaar is door de KvK bij beslissing van 23 november 2022 afgewezen.
2.16.
Bij dagvaarding van 28 november 2022 vordert de Stichting – samengevat – dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot:
  • betaling van € 21.283,36 wegens onrechtmatige betalingen uit het vermogen van de Stichting dan wel onttrekkingen uit het vermogen van de Stichting in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 24.000,- wegens aan de Stichting toekomende inkomsten in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 5.000,- wegens van aan de Stichting toekomende donaties in de periode van 29 maart 2022 tot eind oktober 2022;
  • betaling van € 15.918,76 aan herstelkosten van een in de periode van april/mei 2022 onbevoegdelijk doorgevoerde verbouwing in het gebouw van de Stichting;
  • teruggave van een aantal aan de Stichting toebehorende zaken die door [verzoeker] dan wel onder zijn verantwoordelijkheid zijn verdwenen uit de Tempel, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, en
  • betaling van de proceskosten.
2.17.
[verzoeker] heeft in onderhavige procedure bij voorlopige voorziening verzocht om de bestuurders gedurende de procedure te schorsen. Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
2.18.
Naar aanleiding van de oproep daartoe in de beschikking van 22 december 2022 hebben partijen afgesproken dat zij op 11 januari 2023 in de Tempel met elkaar in gesprek zouden gaan. Daarbij hebben verweerders ingestemd met de aanwezigheid van drie met name door [verzoeker] genoemde personen. Het verzoek van [verzoeker] het gesprek te mogen opnemen hebben verweerders afgewezen. Op het afgesproken tijdstip verscheen [verzoeker] met acht personen, waarvan zes niet waren aangekondigd. Eén van hen is tegen de wil van de Stichting de Tempel binnengegaan. Een gesprek heeft niet plaatsgevonden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat [verweerder 1] op 27 maart 2022 is afgetreden als bestuurder van de Stichting;
II. het ontslagbesluit van 23 augustus 2022 waarbij [verzoeker] is ontslagen als bestuurder van de Stichting vernietigt;
III. voor zover [verweerder 1] nog bestuurder van de Stichting zou zijn, hem ontslaat als bestuurder;
IV. voor zover [verweerder 2] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem ontslaat als bestuurder;
V. voor zover [verweerder 3] rechtsgeldig zou zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting, hem ontslaat als bestuurder,
VI. ex artikel 2:299 BW drie door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke bestuurders benoemt als bestuurder van de Stichting, aan wie alle bevoegdheden toekomen die de wet en de statuten aan de bestuurder van de Stichting toekennen,
VII. verweerders veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoeker] legt het volgende ten grondslag aan zijn verzoek. Tijdens de bijeenkomst op 27 maart 2022 is [verweerder 1] de gelegenheid geboden om zich te verantwoorden en is hij vrijwillig afgetreden als bestuurder. Indien de rechtbank van oordeel is dat [verweerder 1] niet vrijwillig is afgetreden, dan zijn er redenen om hem te ontslaan als bestuurder. Er is namelijk sprake van financieel wanbeheer door [verweerder 1] in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2021, zoals blijkt uit het rapport van AccountAd. Daarnaast is het voortbestaan van de Stichting in gevaar omdat de gemeenschap geen vertrouwen meer heeft in het bestuur.
3.3.
Ten aanzien van de vernietiging van het ontslagbesluit, waarbij [verzoeker] is ontslagen als bestuurder van de Stichting, heeft [verzoeker] betoogd dat [verweerder 1] hem niet rechtsgeldig kon ontslaan omdat [verweerder 1] geen bestuurder was. Mocht de rechtbank van oordeel zijn, dat [verweerder 1] wel bestuurder was, dan geldt dat [verzoeker] niet behoorlijk is opgeroepen voor de vergadering van 23 augustus 2022 en dat hij niet is gehoord. Het ontslagbesluit is dan ook niet rechtsgeldig genomen, aldus [verzoeker] .
3.4.
[verzoeker] verzoekt verder de bestuursleden [verweerder 2] en [verweerder 3] te ontslaan, omdat zij niet optreden tegen het gestelde wanbeheer van [verweerder 1] . Hij doet dit verzoek voor het geval komt vast te staan dat zij rechtsgeldig zijn benoemd. Volgens [verzoeker] is dat niet het geval, omdat [verweerder 1] ten tijde van hun benoeming geen bestuurder meer was.
3.5.
Verweerders hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Belanghebbende

4.1.
Verweerders hebben betoogd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek omdat hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW kan worden aangemerkt. [verzoeker] is namelijk geen bestuurslid meer. Ook voor zover hij als leninggever van de Stichting moet worden beschouwd kan hij niet gezien worden als belanghebbende, aldus verweerders.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Wie in een concreet geval als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW kan worden aangemerkt, dient afgeleid te worden uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, zal een rol spelen in hoeverre deze persoon zo nauw betrokken is bij het onderwerp van de procedure dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen [1] .
4.3.
[verzoeker] was in de periode van 2015 tot (in ieder geval) 23 augustus 2022 penningmeester van de Stichting en, gezien die functie, verantwoordelijk voor de financiën. De grondslag van zijn verzoeken is met name gelegen in financieel wanbeheer door het (huidige) bestuur van de Stichting, in het bijzonder [verweerder 1] . De Stichting heeft in haar verweer mede de rol van [verzoeker] als penningmeester betrokken. [verzoeker] is dus nauw betrokken bij het onderwerp van onderhavige procedure. Overeenkomstig de beschikking van 22 december jl. is de rechtbank dan ook van oordeel dat [verzoeker] moet worden aangemerkt als belanghebbende. Hij is dus ontvankelijk in zijn verzoeken.
Aftreden bestuurder [verweerder 1]
4.4.
In zijn verzoek heeft [verzoeker] zich primair op het standpunt gesteld dat [verweerder 1] geen bestuurder van de Stichting meer is. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder 1] namelijk tijdens de bijeenkomst op 27 maart 2022 aan het bestuur en zijn volgelingen ondubbelzinnig verklaard dat hij vrijwillig aftreed.
4.5.
Allereerst hebben verweerders aangevoerd dat een verklaring voor recht niet in een verzoekschriftprocedure kan worden verzocht. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer en stelt voorop dat zowel in een dagvaardingsprocedure als in een verzoekschriftprocedure een verklaring voor recht kan worden uitgesproken. De verklaring voor recht dient binnen de grenzen van de betreffende wetsbepaling te blijven en zich te beperken tot de vaststelling van de rechtsverhouding in geschil tussen de verzoeker en de verweerder [2] . Dat is in casu het geval, dus de rechtbank zal inhoudelijk op het verzoek beslissen.
4.6.
In de statuten van de Stichting is in artikel 4 lid 5, aanhef en sub d bepaald dat een bestuurder zijn functie verliest door zijn vrijwillig aftreden. De rechtbank is van oordeel dat [verweerder 1] niet vrijwillig is afgetreden. Uit de twaalf schriftelijke verklaringen van vrijwilligers blijkt niet dat [verweerder 1] zijn ontslag heeft ingediend bij het bestuur van de Stichting. Dus ook al zou [verweerder 1] tijdens de bijeenkomst hebben gezegd dat hij vrijwillig zal aftreden, dan kan dat niet worden beschouwd als het indienen van zijn ontslag bij het bestuur van de Stichting.
4.7.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de verklaringen identiek zijn aan elkaar en in de Nederlandse taal zijn opgesteld. Veel vrijwilligers van de Stichting zijn de Nederlandse taal niet machtig. Het is dus de vraag of zij überhaupt kennis hebben genomen van de inhoud van de verklaring ten tijde van de ondertekening.
4.8.
De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Vernietiging ontslagbesluit [verzoeker]
4.9.
Verder verzoekt [verzoeker] vernietiging van het besluit van 23 augustus 2022, waarbij hij is ontslagen als bestuurder van de Stichting. Volgens [verzoeker] is het ontslag niet rechtsgeldig omdat [verweerder 1] geen rechtsgeldige bestuurshandelingen meer heeft kunnen verrichten na zijn vrijwillige aftreding als bestuurder. Mocht [verweerder 1] daartoe wel gerechtigd zijn geweest, dan geldt dat in de oproeping voor deze bestuursvergadering niet vermeld stond dat het voorgenomen ontslag op de agenda stond en dat [verzoeker] niet is gehoord over zijn ontslag. Het besluit is dus niet rechtsgeldig genomen, aldus [verzoeker] . Bovendien heeft [verzoeker] , nadat hij bij brief was opgeroepen voor deze vergadering, gevraagd de vergadering te verzetten omdat hij was verhinderd, zo stelt hij.
4.10.
Het betoog van [verzoeker] komt in wezen neer op een beroep op artikel 2:15 lid 1 BW, waarin is geregeld op welke gronden besluiten vernietigbaar zijn. Namens [verzoeker] heeft zijn advocaat, desgevraagd, ter zitting bevestigd dat, zoals [verweerder 1] stelt, in de oproeping voor de bestuursvergadering van 23 augustus 2022 wel was opgenomen dat het voorgenomen ontslag van [verzoeker] geagendeerd was. De stelling dat dit niet het geval was, komt dus aan het verzoek te ontvallen.
Verder heeft [verzoeker] , in reactie op de gemotiveerde betwisting van [verweerder 1] , niet onderbouwd dat hij verhinderd was en heeft gevraagd de vergadering te verzetten. Daarnaast maakt het enkele feit dat [verzoeker] niet gehoord is, in dit geval als gevolg van zijn eigen keuze niet bij de bestuursvergadering aanwezig te zijn, niet dat er sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. Los daarvan is ook niet aan de uit artikel 2:15 lid 3 BW voortvloeiende (processuele) voorschriften voor een geldig beroep op vernietiging voldaan. De rechtbank wijst het verzoek af.
Ontslag bestuurder [verweerder 1]
4.11.
[verzoeker] verzoekt [verweerder 1] , voor zover hij nog bestuurder van de Stichting zou zijn, te ontslaan als bestuurder.
4.12.
De mogelijkheid van ontslag van een bestuurder van een stichting is bij de rechter neergelegd bij gebreke van een toezichtmogelijkheid op het bestuur door een algemene vergadering van leden (zoals bij een vereniging) of aandeelhouders (zoals bij een besloten of naamloze vennootschap). Het huidige artikel 2:298 lid 1 BW (nieuw) bepaalt, voor zover hier relevant, dat een bestuurder kan worden ontslagen wegens:
verwaarlozing van zijn taak,
andere gewichtige redenen,
ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.
4.13.
Op grond van artikel 29 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat artikel 2:298 BW (geldend vanaf 1 juli 2021) van toepassing is op feiten die na het tijdstip van de inwerkingtreding zijn voorgevallen. Dit betekent dat het handelen of nalaten van de bestuurders dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepaling zoals die op het moment van handelen gold. Wat betreft [verweerder 1] ziet het verzoekschrift ook (en vooral) op bestuurshandelingen die voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet hebben plaatsgevonden. Die moeten worden beoordeeld aan de hand van het oude recht, toen de ontslaggronden (naast iets doen of nalaten in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten) voor zover hier relevant beperkt waren tot de situatie van ‘wanbeheer’.
Financieel wanbeheer
4.14.
[verzoeker] stelt dat het handelen van [verweerder 1] als bestuurder van de Stichting sinds 2015 kan worden aangemerkt als financieel wanbeheer in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW (oud). Volgens [verzoeker] bestaan de tekortkomingen er onder meer uit dat [verweerder 1] doelbewust giften aan de Stichting heeft verwerkt als door hem verstrekte leningen aan de Stichting, [verweerder 1] aan een vrijwilligster van de Stichting heeft verzocht haar lening van de Stichting op zijn privérekening af te lossen, [verweerder 1] de Stichting heeft geïnstrueerd om zonder deugdelijke grondslag bedragen van 15.000,- en 33.000,- te betalen aan een ander bestuurslid en [verweerder 1] deelgenoot is in een groot aantal leningsconstructies met de Stichting. [verzoeker] onderbouwt deze stellingen met het rapport van AccountAd. [verzoeker] concludeert uit een en ander dat [verweerder 1] gelden heeft weggesluisd naar zijn eigen bankrekening en de Stichting op die manier financieel heeft benadeeld
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en licht dit als volgt toe.
4.16.
Uit het rapport van AccountAd en de bevindingen van BWF blijkt dat aan de schriftelijke verantwoording van het financiële beleid van de Stichting gebreken kleven. Uit het rapport van AccountAd blijkt daarnaast dat er een aantal vragen is dat moet worden beantwoord. [verzoeker] stelt dat uit het rapport van AccountAd blijkt dat sprake is van wanbeheer. Of dat het geval is kan voor de beoordeling van de hoofdverzoeken in het midden blijven, gezien het volgende.
4.17.
Blijkens productie 33 bij het aanvullend verweerschrift heeft de Stichting inmiddels antwoord gegeven op de vragen in het rapport van AccountAd. De rechtbank stelt vast dat de Stichting verder de verschillende verwijten op financieel vlak gemotiveerd heeft betwist. Dat betreft onder meer de leningen, die de Stichting aan leden heeft verstrekt. De Stichting heeft per lening tekst en uitleg gegeven over de hoogte van de lening en of de lening is terugbetaald en concludeert dat er, ondanks onvolkomenheden in de administratie, niet is gebleken dat er gelden zijn verdwenen. Ook heeft de Stichting vragen aan [verzoeker] geformuleerd en verzocht om documenten van [verzoeker] .
4.18.
De uiteenzetting van productie 33 heeft de Stichting aan [verzoeker] gestuurd. Ondanks diverse verzoeken van de Stichting, heeft [verzoeker] niet inhoudelijk gereageerd. Het is aan [verzoeker] om zijn stelling inzake het financiële wanbeheer van de Stichting voldoende te onderbouwen en te bewijzen. Het had daarom op zijn weg gelegen om naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting van verweerders zijn stellingen aan te vullen en nader te onderbouwen. Hij heeft dit echter nagelaten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat er sprake is van financieel wanbeheer door de Stichting.
4.19.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat, gezien de inhoud van de betwisting door verweerders en anders dan waar [verzoeker] van uitgaat, verweerders zich niet beperken tot het formele verweer dat [verzoeker] in de desbetreffende periode penningmeester was en dus (mede) verantwoordelijk was voor de financiële gang van zaken bij de Stichting. Verweerders hebben namelijk ook - onbetwist gebleven - voorbeelden aangedragen van financiële beslissingen waarmee [verzoeker] zelf ook heeft ingestemd (zoals de lening aan mevrouw [naam] , waarmee onder meer [verzoeker] al zou hebben ingestemd, voordat toestemming aan [verweerder 1] werd gevraagd). Daarnaast hebben verweerders erop gewezen dat uit het in opdracht van [verzoeker] opgestelde rapport AccountAd blijkt dat AccountAd over stukken beschikt die verweerders niet hebben. Verweerders hebben onbetwist gesteld [verzoeker] verschillende malen afgifte van deze stukken te hebben gevraagd en deze stukken, ondanks toezegging daartoe van [verzoeker] , niet te hebben gekregen. Er is dus niet alleen formeel, maar ook inhoudelijk reden waarom [verzoeker] mede verantwoordelijk is voor het gevoerde financiële beleid.
Wat betreft de door [verzoeker] gestelde gezagsverhouding, waardoor [verzoeker] (ook) op financieel vlak alles wat [verweerder 1] wilde zonder meer moest uitvoeren, heeft [verzoeker] zich beperkt tot de enkele stelling op dat punt en heeft hij deze stelling, ondanks betwisting door de Stichting en [verweerder 1] , niet nader onderbouwd. Hieraan gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.20.
Aangezien het door [verzoeker] gestelde financiële wanbeheer niet is komen vast te staan, is op dit punt niet gebleken van een ontslaggrond als bedoeld artikel 2:298 BW oud en nieuw.
Voortbestaan Stichting in gevaar
4.21.
Verder heeft [verzoeker] betoogd dat het voortbestaan van de Stichting in gevaar is. Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld dit argument niet alleen ten grondslag te leggen aan de verzochte voorlopige voorziening, maar ook aan het verzoek tot ontslag van [verweerder 1] , oordeelt de rechtbank dat [verzoeker] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het doel van de Stichting is onder andere het verspreiden van het Mahayana boeddhisme en de Mahayana boeddhistische leer door het organiseren van gebeden, meditatie, dharmalessen en schriftstudie. Het is niet gebleken dat het huidige bestuur de doelen van de Stichting niet nakomt, dan wel niet kan nakomen.
4.22.
Zoals ook in de beschikking van 22 december 2022 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde foto’s en brieven onvoldoende onderbouwen dat de gemeenschap geen vertrouwen meer heeft in het huidige bestuur. Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling van 6 april 2023 heeft [verzoeker] geen nadere stukken in het geding gebracht dat tot een ander de rechtbank tot een ander oordeel kan leiden.
Grensoverschrijdend gedrag
4.23.
Ter zitting heeft [verzoeker] een nieuwe ontslaggrond aangevoerd, namelijk dat er aangifte zal worden gedaan van grensoverschrijdend gedrag door [verweerder 1] . De rechtbank acht het aanvoeren van een nieuwe ontslaggrond in deze fase van de procedure tardief en dus in strijd met de goede procesorde. Deze ontslaggrond wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Conclusie ontslag [verweerder 1]
4.24.
Dit alles leidt tot de conclusie dat er geen gronden zijn om [verweerder 1] als bestuurder te ontslaan. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
Ontslag [verweerder 2] en [verweerder 3]
4.25.
[verzoeker] heeft deze verzoeken ingesteld voor het geval geoordeeld wordt dat [verweerder 3] en [verweerder 2] rechtsgeldig zijn benoemd tot bestuurder van de Stichting. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is. Geoordeeld is immers dat [verweerder 1] niet vrijwillig zijn ontslag als bestuurder heeft ingediend.
4.26.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek tot ontslag ten grondslag dat [verweerder 3] en [verweerder 2] op de hoogte zijn van het financiële wanbeheer van de Stichting door [verweerder 1] en niet is gebleken dat zij sinds hun aanstelling enige actie hebben ondernomen om de onbehoorlijke taakvervulling door [verweerder 1] te stoppen. Op die manier is sprake van verwaarlozing van hun taak dan wel van andere gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 2:298 BW (nieuw).
4.27.
Hiervoor is echter al geoordeeld dat het gestelde financieel wanbeheer door [verweerder 1] niet is komen vast te staan (zie 4.18-4.20). Hiermee is de feitelijke grondslag aan de verzoeken tot ontslag van [verweerder 2] en [verweerder 3] komen te ontvallen, zodat deze zullen worden afgewezen.
Benoeming drie onafhankelijke bestuurders
4.28.
Ook het verzoek van [verzoeker] om drie onafhankelijke bestuurders te benoemen wordt afgewezen. Aangezien geoordeeld is dat [verweerder 1] nog altijd bestuurder is en de verzoeken tot ontslag van [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] worden afgewezen, heeft de Stichting immers thans een bestuur.
Proceskosten
4.29.
[verzoeker] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. In de beschikking van 22 december 2022 is [verzoeker] eveneens in de proceskosten veroordeeld, waaronder het door de Stichting betaalde griffierecht. Het griffierecht zal dus niet nogmaals voor zijn rekening komen. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de kant van de Stichting als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
€ 1.196,00 (2 punten x tarief € 598,00)
Totaal € 1.196,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de kant van de Stichting tot op heden begroot op € 1.196,00,
5.3.
verklaart de beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023. [3]

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900
2.ECLI:NL:HR:2000:AA5319, r.o. 3.2.2.
3.type: DdD