ECLI:NL:RBNHO:2023:7463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
HAA 23_1299
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
  • P.C. van der Vlugt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verlenging begunstigingstermijn last onder dwangsom

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.M. Rensing, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, dat de begunstigingstermijn voor het verwijderen van een berging op het perceel in [plaats] heeft verlengd tot 15 april 2023. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat de oorspronkelijke begunstigingstermijn van zes weken niet onredelijk was en dat de bevoegdheid van verweerder om deze termijn te verlengen niet in strijd is met deze uitspraak. Verzoekers vrezen dat verweerder de termijn keer op keer zal verlengen zonder dat de situatie wordt aangepakt, maar de voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor deze vrees. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit is en het spoedeisend belang ontbreekt. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier mr. P.C. van der Vlugt, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1299

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] en anderen, uit [plaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. R.M. Rensing),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats].

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit). Bij dit besluit is de begunstigingstermijn van de aan derde-partij opgelegde last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van de op het perceel [adres] in [plaats] gerealiseerde berging verlengd tot 15 april 2023. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
5.
Bij uitspraak van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3871) heeft de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) de besluitvorming van verweerder die strekt tot weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een berging op het perceel [adres] in [plaats] en waarbij derde-partij onder oplegging van een dwangsom is gelast de berging te verwijderen en verwijderd te houden, in stand gelaten. De Afdeling heeft daarbij geoordeeld dat een termijn van zes weken om een schuur met fundering af te breken en te verwijderen niet onredelijk kort is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van derde-partij om de begunstigingstermijn te verlengen ingewilligd.
6. Verzoekers vinden het bestreden besluit onrechtmatig omdat de Afdeling al heeft bepaald dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn van zes weken niet onredelijk kort is. Verzoekers vrezen dat verweerder zonder ingrijpen van de voorzieningenrechter nu keer op keer de begunstigingstermijn zal verlengen, onder het telkens afwijzen van het verzoek van verzoekers om in te stemmen met rechtstreeks beroep, wat tot gevolg zal hebben dat de situatie permanent wordt gedoogd. Nu de onrechtmatigheid van het bestreden besluit een gegeven is, is daarmee het spoedeisend belang gegeven, aldus verzoekers. Zij vragen de voorzieningenrechter daarom, op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te bepalen dat nu verweerder niet voldoet aan de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt aan verzoekers van € 5.000,- per dag of althans een bedrag dat de voorzieningenrechter redelijk voorkomt, voor elke dag dat verweerder niet voldoet aan de uitspraak van de Afdeling.
7. In reactie op het verzoek heeft verweerder aangegeven dat het de bevoegdheid tot het verlengen van de begunstigingstermijn los staat van de uitspraak van de Afdeling van
21 december 2022. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het uitgangspunt gehanteerd dat de begunstigingstermijn niet langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen. In de stelling van verzoekers dat een permanente gedoogsituatie ontstaat, kan verweerder zich niet vinden. Hij heeft derde-partij er in het bestreden besluit immers op gewezen dat het bouwwerk na afloop van de verlengde begunstigingstermijn ook daadwerkelijk dient te zijn verwijderd.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenechter ontbeert het verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang. Op grond van de uitspraak van de Afdeling verliep de begunstigingtermijn zes weken na 21 december 2022, te weten op 1 februari 2023. Verweerder heeft de begunstigingstermijn voor afloop van deze termijn verlengd. Dat de Afdeling de initieel verbonden begunstigingstermijn niet onredelijk achtte, laat de bevoegdheid van verweerder om deze te verlengen onverlet. Van een evident onrechtmatig besluit dat maakt dat reeds daarom sprake is van een spoedeisend belang is daarom geen sprake. Het spoedeisend belang kan ook niet worden gevonden in de vrees van verzoekers dat verweerder derde-partij aan deze termijn niet zal houden. De duur van de verlenging en de inhoud van het besluit, waarbij verweerder derde-partij er extra op heeft gewezen dat het bouwwerk na 15 april 2023 ook daadwerkelijk moet zijn verwijderd, geeft daarvoor geen aanknopingspunten.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond omdat een spoedeisend belang ontbreekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.