In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond. De betrokkene had eerder beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 21 april 2023 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar de gemachtigde van de betrokkene was niet verschenen.
De kantonrechter heeft de gedraging beoordeeld en vastgesteld dat de verbalisant had verklaard dat het verkeerslicht twee seconden op rood stond. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er discrepanties waren in de verklaringen van de verbalisant en dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet fysiek was gehoord door de officier van justitie. De kantonrechter oordeelde dat de schending van de hoorplicht niet gelijkgesteld kon worden met eerdere uitspraken van het Gerechtshof, omdat de betrokkene bijgestaan werd door een gemachtigde die schriftelijk toelichting had kunnen geven.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigde deze, maar verklaarde het beroep tegen de beschikking waarbij de boete was opgelegd ongegrond. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.