ECLI:NL:RBNHO:2023:7381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/15/334954 / HA ZA 22-757
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij niet-notariële schenkingsovereenkomst en gevolgen voor de Stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de vraag centraal of de Stichting De Zeven Kastelen aanspraak kan maken op een schenking van € 750.000,- die niet notarieel was vastgelegd. De schenking was bedoeld voor de herbouw van kasteel Palmesteyn en was gedaan door mevrouw [naam 1], die op 8 oktober 2022 overleed. De eisende partij, de Stichting, stelt dat zij door een fout van de gedaagde partijen, waaronder de accountantskantoor NBC Eelman & Partners B.V. en een gedaagde die als fiscalist bij NBC werkte, de schenking niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de Stichting de gedaagde partijen niet aansprakelijk kan houden voor de misgelopen schenking, omdat de schenking op grond van de wet is komen te vervallen na het overlijden van de schenker. De rechtbank wijst de vorderingen van de Stichting af en legt de proceskosten bij de Stichting neer. De rechtbank concludeert dat er geen contractuele relatie bestond tussen de Stichting en NBC, en dat de gedaagde fiscalist niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De Stichting had niet voldoende onderbouwd waarom de gedaagde partijen aansprakelijk zouden zijn voor de misgelopen schenking, en de rechtbank vindt dat de gedaagde partijen niet onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334954 / HA ZA 22-757
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE ZEVEN KASTELEN,
die is gevestigd in West-Betuwe,
de eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. P.N. van Regteren Altena, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NBC EELMAN & PARTNERS B.V.,
die is gevestigd in Den Burg, Texel,
hierna te noemen: NBC,
advocaat: mr. M.A. van der Pool, kantoorhoudende te Amsterdam,
2.
[gedaagde],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: NBC c.s.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een schenkingsovereenkomst die niet in een notariële akte is vastgelegd. Omdat de schenker is overleden en de schenking nog niet was uitgevoerd, is de schenking op grond van de wet komen te vervallen. De eisende partij in deze zaak is de begiftigde en de gedaagde partijen zijn de bij de schenking betrokken adviseurs van de schenker. Eén van de gedaagde partijen is daarnaast bestuurslid geweest van de eisende partij. De eisende partij spreekt de gedaagde partijen aan voor de misgelopen schenking. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de eisende partij de gedaagde partijen daar niet aansprakelijk voor kan houden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 9 en 12 december 2022 met bijlagen 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord van NBC,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met bijlagen 1 en 2,
- het tussenvonnis van 15 maart 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 1 juni 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van de Stichting en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
NBC is een accountantskantoor. [gedaagde] is begin 2017 als fiscalist bij NBC in dienst getreden.
2.2.
Mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), geboren in 1923, was cliënt bij NBC. In 2018 werd [gedaagde] haar aanspreekpunt en adviseur bij NBC.
2.3.
[naam 1] gaf op enig moment aan [gedaagde] te kennen dat zij financieel wilde bijdragen aan de herbouw van kasteel Palmesteyn in Deil. Kasteel Palmesteyn werd op dat moment als commercieel nieuwbouwproject op erfpachtbasis op Funda te koop aangeboden door een vennootschap waarvan de heer [eigenaar] (hierna: [eigenaar] ) indirect eigenaar en bestuurder was.
2.4.
Vervolgens heeft [naam 1] op advies van [gedaagde] op 4 mei 2018 de Stichting opgericht. De Stichting is een ANBI-stichting met als doelstelling het bijdragen aan de herbouw van kasteel Palmesteyn. Het bestuur van de Stichting bestond bij oprichting uit [naam 1] (voorzitster), [eigenaar] (secretaris) en [gedaagde] (penningmeester).
2.5.
Op dezelfde dag dat de Stichting werd opgericht, heeft [naam 1] haar testament gewijzigd. Daarin heeft [naam 1] de Stichting tot haar enig erfgenaam benoemd.
2.6.
[gedaagde] heeft in opdracht van [naam 1] twee overeenkomsten opgesteld met [naam 1] en de Stichting als contractpartijen, die op 7 juni 2018 door beide partijen zijn ondertekend. De eerste overeenkomst betrof een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [naam 1] aan de Stichting, die op dat moment nog geen ANBI-status had, € 250.000,- heeft geleend (hierna: de leenovereenkomst). Daarbij werd afgesproken dat de hoofdsom wordt kwijtgescholden als [naam 1] voor het einde van de looptijd van vijf jaar zou overlijden. De tweede overeenkomst betrof een schenkingsovereenkomst (hierna ook: de schenking), waarin onder meer is bepaald:
“(…)
Artikel 1: Voorwerp van overeenkomst
1. De schenker[naam 1] , opmerking rechtbank]
en de begiftigde[de Stichting, opmerking rechtbank]
gaan bij deze een overeenkomst aan, op grond waarvan door de schenker aan de begiftigde zal worden geschonken een totaalbedrag van € 750.000 (…)
Artikel 2: Overige bepalingen
(…)
2. De schenker heeft bij de schenking bepaald dat hetgeen wordt geschonken alleen kan worden aangewend overeenkomst de doelstelling van de begiftigde, meer in het bijzonder de herbouw van kasteel Palmesteyn te Deil. De schenker zal de schenking in delen uitbetalen aan begiftigde op de wijze (hoogte bedragen, termijnen en data) zoals schenker zelf bepaalt.
3. Bij overlijden van de schenker zal de schenking, dan wel het restant daarvan, volledig toekomen aan de begiftigde.
4. Deze schenking is onherroepelijk.
(…)”
2.7.
In het najaar van 2018 ging de geestelijke en de lichamelijke gezondheid van [naam 1] achteruit. Op 28 juni 2019 is het vermogen van [naam 1] onder bewind gesteld; daarna was [naam 1] geen bestuurder van de Stichting meer. Kort daarna werd het testament van [naam 1] gewijzigd, waardoor de Stichting niet langer de erfgenaam van [naam 1] was.
2.8.
In het najaar van 2019 is [gedaagde] afgetreden als bestuurder van de Stichting.
2.9.
Eind 2019 is tussen de Stichting en (de bewindvoerder van) [naam 1] over de leenovereenkomst en de schenking een geschil ontstaan. Dat geschil is beëindigd met een vaststellingovereenkomst, waarin is bepaald dat de Stichting € 275.000,- ontvangt. Dat is inclusief het bedrag van € 250.000,- dat de Stichting op grond van de leenovereenkomst al had ontvangen.
2.10.
[naam 1] is op 8 oktober 2022 overleden.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert dat de rechtbank NBC c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 725.000,- te vermeerderen met rente en met veroordeling van NBC c.s. in de proceskosten.
3.2.
Daaraan legt de Stichting ten grondslag dat [naam 1] haar € 750.000,- heeft geschonken, maar dat zij door een fout van [gedaagde] € 725.000,- van deze schenking nooit zal ontvangen. De fout die [gedaagde] als fiscalist in dienst bij NBC volgens de Stichting heeft gemaakt, is dat hij de schenking niet notarieel heeft laten vastleggen, althans dat [gedaagde] [naam 1] niet indringend genoeg heeft geadviseerd om dit wel te doen. De Stichting stelt dat zij NBC voor deze fout van [gedaagde] aansprakelijk kan houden (primair) op grond van wanprestatie omdat de Stichting met [naam 1] is te vereenzelvigen en (subsidiair) op grond van onrechtmatige daad.
De aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de misgelopen schenking baseert de Stichting op (de interne) bestuurdersaansprakelijkheid [1] . Door de Stichting en de beoogd financier van de Stichting niet te vertellen dat de schenking niet notarieel was vastgelegd, heeft [gedaagde] volgens de Stichting ernstig verwijtbaar gehandeld.
3.3.
NBC c.s. vinden dat de vorderingen van de Stichting moeten worden afgewezen. NBC voert aan dat de Stichting haar niet op grond van wanprestatie kan aanspreken omdat NBC en de Stichting geen contractuele relatie hadden. De opdrachtgever van NBC was [naam 1] , met wie de Stichting volgens NBC niet is te vereenzelvigen. Verder bestrijdt NBC onder meer dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt en dat NBC onrechtmatig ten opzichte van de Stichting heeft gehandeld.
[gedaagde] betwist dat hij door de Stichting op grond van bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangesproken. Volgens [gedaagde] heeft hij tegenover de Stichting niet verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar, gehandeld. Daarnaast betwist [gedaagde] dat de Stichting door zijn vermeend verwijtbare handelen schade heeft geleden.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst de vordering jegens NBC en daarna de vordering jegens [gedaagde] beoordelen.
Vordering jegens NBC
4.2.
Niet in geschil is dat van de schenking geen notariële akte is opgemaakt. De consequentie daarvan is dat de schenking, voor zover deze bij leven van [naam 1] nog niet was uitgevoerd, is komen te vervallen [2] toen [naam 1] overleed.
4.3.
Als de rechtbank de Stichting gelijk zou geven dat NBC de schenking notarieel vast had moeten laten leggen of dat NBC [naam 1] indringender had moeten adviseren om dit wel te doen, dan heeft NBC mogelijk niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Dit zou echter slechts een tekortschieten van NBC opleveren ten opzichte van [naam 1] . Niet in geschil is immers dat de contractuele opdrachtrelatie bestond tussen NBC en [naam 1] . De Stichting was geen contractpartij, zodat de Stichting NBC voor de gestelde beroepsfout ook niet aansprakelijk kan houden.
4.4.
De rechtbank is het niet met de Stichting eens dat zij NBC voor de gestelde beroepsfout toch op grond van wanprestatie kan aanspreken omdat de Stichting met [naam 1] zou zijn te vereenzelvigen. Naar vaste rechtspraak kan van vereenzelviging namelijk slechts onder uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Het enige dat de Stichting ter onderbouwing van de vereenzelviging heeft gesteld is dat de Stichting door [naam 1] is opgericht en de, niet nader toegelichte, onderlinge verwevenheid tussen de Stichting en [naam 1] . Dit zijn geen uitzonderlijke feiten en omstandigheden die de conclusie tot vereenzelviging rechtvaardigen.
4.5.
De rechtbank vindt de vordering tegen NBC ook niet toewijsbaar op grond van onrechtmatige daad, omdat de Stichting niet gemotiveerd heeft gesteld dat NBC tegenover de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld. Hoe NBC met haar gestelde beroepsfout een onrechtmatige daad heeft gepleegd ten opzichte van de Stichting, heeft de Stichting niet toegelicht.
4.6.
De conclusie is dat de rechtbank de vordering tegen NBC zal afwijzen.
Vordering tegen [gedaagde]
4.7.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of [gedaagde] als (toenmalig) bestuurder van de Stichting op grond van artikel 2:9 BW tegenover de Stichting aansprakelijk is.
4.8.
Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Van aansprakelijkheid is sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld en de bestuurder daarbij een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of sprake is van een ernstig verwijt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.9.
De Stichting verwijt [gedaagde] dat hij als penningmeester van de Stichting de andere bestuursleden ( [naam 1] en [eigenaar] ) en de heer [naam 2] van het Nationaal Groenfonds (hierna: [naam 2] ), een beoogd financier van de Stichting, niet heeft verteld dat de schenking niet notarieel was vastgelegd en wat de consequentie daarvan is als [naam 1] zou komen te overlijden. Dit terwijl [gedaagde] het bij [eigenaar] wel zou hebben doen voorkomen dat de schenking onherroepelijk was. Als [gedaagde] [naam 1] en [eigenaar] daarover juist en volledig had geïnformeerd, dan zouden [naam 1] en [eigenaar] dit gebrek hebben willen helen, wat er volgens de Stichting toe zou hebben geleid dat de schenking alsnog notarieel was vastgelegd.
4.10.
[gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. [gedaagde] betoogt dat hij wel degelijk met [naam 1] heeft gesproken over het vastleggen van de schenking in een notariële akte. Volgens [gedaagde] vond [naam 1] notariële vastlegging niet nodig omdat zij een maand eerder, op dezelfde dag dat [naam 1] de Stichting oprichtte (op 4 mei 2018), haar testament had gewijzigd waarin zij de Stichting tot haar enige erfgenaam had benoemd. Daarnaast vond zij de kosten die de notariële vastlegging met zich zou brengen bezwaarlijk. Dat haar testament, kort na de onderbewindstelling van [naam 1] op 28 juni 2019, weer zou worden gewijzigd waardoor de Stichting niet langer erfgenaam van [naam 1] was, was volgens [gedaagde] niet te voorzien.
4.11.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] en omdat de Stichting geen bewijsaanbod heeft gedaan, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [naam 1] de schenking, toen [gedaagde] haar daarover adviseerde, niet notarieel wilde laten vastleggen. Dit vanwege de kosten en omdat [naam 1] dat niet nodig vond aangezien zij de Stichting al tot haar enige erfgenaam had benoemd. De rechtbank ziet dan ook niet hoe [gedaagde] als penningmeester ten opzichte van de Stichting ernstig verwijtbaar kan hebben gehandeld door zijn medebestuurslid [eigenaar] onvolledig of onjuist over de schenking te informeren (zoals de Stichting stelt en [gedaagde] betwist) en dat de Stichting daardoor schade heeft geleden. De Stichting heeft dit alles ook niet duidelijk gemaakt.
4.12.
De Stichting heeft niet gemotiveerd waarom [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door in zijn contacten met [naam 2] niet te melden dat de schenking niet notarieel was vastgelegd. Deze stelling kan daarom niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde] leiden. Dit geldt temeer omdat niet in geschil is dat [naam 2] in verband met een aan de Stichting te verstrekken financiering [naam 1] zelf wilde spreken om na te gaan of zij het eens was met die constructie (later is afgesproken dat notaris Hoogerheide dat zou doen). De financiering is niet doorgegaan omdat dat gesprek niet meer heeft kunnen plaatsvinden. Dit is door de Stichting op de zitting bevestigd. Dat [gedaagde] niet heeft verteld dat de schenking niet in een notariële akte is opgenomen, heeft op de beslissing van [naam 2] dus geen invloed gehad.
4.13.
Dit betekent dat de rechtbank ook de vordering tegen [gedaagde] zal afwijzen.
Proceskosten
4.14.
De Stichting is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal de Stichting daarom in de proceskosten veroordelen.
4.15.
De rechtbank stelt de proceskosten aan de kant van NBC tot aan dit vonnis vast op:
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat € 6.826,-punten × tarief VII)
totaal € 12.563,-.
4.16.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door NBC gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.17.
De proceskosten aan de kant van [gedaagde] tot aan dit vonnis stelt de rechtbank vast op:
- griffierecht € 2.277,-
- salaris advocaat € 6.826,-punten × tarief VII)
totaal € 9.103,-.
4.18.
Volgens vaste rechtspraak [3] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van de Stichting af,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de kant van NBC tot dit vonnis vastgesteld op € 12.563,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening en aan de kant van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op
€ 9.103,-,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.ex artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.op grond van artikel 7:177 lid 1 BW
3.zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853