ECLI:NL:RBNHO:2023:7369

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
22/3938
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot tweede woning en huurinkomsten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem beoordeeld. Het betreft een herziening, beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanwege een schending van de inlichtingenplicht. Eisers, die een uitkering ontvangen, hebben niet gemeld dat zij eigenaar zijn van een tweede woning en hebben geen opgave gedaan van de huurinkomsten uit deze woning. Na een anonieme melding is er een onderzoek gestart, waaruit bleek dat eisers in totaal € 141.217,70 aan bijstandsuitkering ten onrechte hebben ontvangen.

De rechtbank heeft op 19 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de tweede woning, de huurinkomsten en verschillende bankrekeningen. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben voldaan aan de verplichting om relevante informatie te verstrekken, wat heeft geleid tot een onterecht verstrekte bijstandsuitkering.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers ongegrond is en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst ook het verzoek van eisers om matiging van het terugvorderingsbedrag af, omdat de lengte van het onderzoek niet onredelijk was gezien de complexiteit van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3938

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R.C.F. de Vos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 13 december 2021 tot herziening, beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 juni 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvangen een uitkering op grond van de Pw. De uitkering is per besluit van 8 juli 2016 toegekend per 16 september 2014. Na een anonieme melding op 14 december 2018 is verweerder een onderzoek gestart. Naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek is geconcludeerd dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering wordt teruggevorderd tot een totaalbedrag van € 141.217,70. Dit bedrag betreft een brutobedrag van € 124.756,73 (over de periode 16 september 2014 t/m 31 december 2020 en een nettobedrag van
€ 16.460,97 (over 2021)).
3. Verweerder heeft aan de besluitvorming de volgende onderzoeksbevindingen ten grondslag gelegd:
  • Eisers hebben niet opgegeven dat zij eigenaar zijn van de woning in de [adres] te [plaats] [hierna; de tweede woning].
  • Eisers hebben geen opgave gedaan van de inkomsten uit verhuur van de tweede woning.
  • Eisers hebben geen opgave gedaan van vijf bankrekeningen en twee creditcards.
  • Eisers hebben geen opgave gedaan van bijschrijvingen en kasstortingen op drie bankrekeningen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot herziening, beëindiging, intrekking en terugvordering van de uitkering op grond van de Pw wegens schending van de inlichtingenplicht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten partijen
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De informatie was reeds bij verweerder bekend of had dat moeten zijn. Eisers stellen dat op het aanvraagformulier voor de bijstand van 16 september 2014 alle informatie aanwezig was en dat toen de uitkering werd toegekend in 2016 alle informatie bekend was. In oktober 2014 hadden eisers al voldaan aan hun inlichtingenplicht. Dit is door een medewerker van verweerder ook vermeld in de rapportage van 22 oktober 2014. Eisers hebben 21 werkbriefjes overlegd aan verweerder voor het toekenningsbesluit van 8 juli 2016. Daarna hebben eisers geen mutatieformulier meer van de gemeente ontvangen, omdat verweerder van alles al op de hoogte was. Ook heeft verweerder eisers niet één maand voorafgaand aan het toekenningsbelsuit van 8 juli 2016 voorgelicht of gewezen op hun rechten en plichten. Daarin is verweerder tekort geschoten.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen opgaaf hebben gedaan van het bezit van een tweede woning, inkomsten uit de verhuur van die woning en het aantal bankrekeningen. Het feit dat na 2016 geen mutatie formulieren zijn toegezonden ontsloeg hen niet van de inlichtingenplicht. Daarbij wordt gewezen op het feit dat eisers inkomsten uit verhuur van de tweede woning hebben ontvangen en dit niet aan verweerder hebben gemeld. Ook in de werkbriefjes is vermeld waarover inlichtingen verstrekt moeten worden.
Huurinkomsten
7. Het staat niet ter discussie dat artikel 17 van de Pw verlangt dat een uitkeringsaanvrager/gerechtigde onverwijld en uit eigen beweging alle benodigde inlichtingen verschaft. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eisers dat zij alle benodigde informatie in oktober 2014 al hebben verstrekt en alle informatie in 2016 bekend was, niet. Aan eisers is verzocht om gegevens over hun woning, hypotheek en schulden aan te leveren. Het enkel opgeven van een totale schuld van € 583.750,00 en/of woonlasten van € 1.802,00 bij de aanvraag is geen melding maken van het bezit van een tweede woning. Eisers dienen duidelijke en volledige inlichtingen te verstrekken. De stelling van eisers dat zij niet geïnformeerd zijn over de inlichtingenplicht door verweerder, slaagt ook niet. Eisers zijn in de toekenningsbeschikking van 8 juli 2016 gewezen op de inlichtingenplicht. Daarin staat onder meer vermeld “u geeft wijzigingen in uw persoonlijke, financiële of gezinssituatie door”. Na hun aanvraag om een bijstandsuitkering zijn eisers uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst over hun rechten en plichten en er is meerdere malen met hen gesproken door de klantmanager.
De verwijzing naar de WOZ-beschikkingen en de beslaglegging kan eisers evenmin baten. Naar het oordeel van de rechtbank ontslaat de omstandigheid dat een andere afdeling van de gemeente op de hoogte was van eisers beide woningen, eisers niet van de verplichting om deze woning en de inkomsten uit verhuur in het kader van de aan hen verleende bijstandsuitkering onverwijld uit eigen beweging aan verweerder te melden. Het is vaste rechtspraak [1] dat de inlichtingenverplichting moet worden nagekomen ten aanzien van de afdeling van de gemeente die de Pw uitvoert. Melding bij een andere afdeling ontslaat de betrokkene niet van zijn verplichting om bij de juiste uitvoeringsafdeling de voor de bijstand relevante feiten en omstandigheden te melden.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers erkennen dat zij huurinkomsten uit de tweede woning hebben genoten en dat niet is gebleken dat eisers op enig moment van die inkomsten melding hebben gemaakt bij verweerder. Dit geldt te meer nu is gebleken dat de hoogte van de huurinkomsten niet gelijk is geweest tijdens de periode van bijstandsverlening. Eisers hebben ter zitting vermeld dat de bedragen van de huurinkomsten gedurende de uitkeringsperiode hebben gewisseld. Uit de verklaringen van eisers – zoals opgenomen in de afzonderlijke processen verbaal van 30 november 2021 – volgt dat er gedurende de bijstandsperiode meerdere huurders zijn geweest en dat het huurbedrag niet over de periode gelijk is geweest. Dit wordt ook ondersteund door de in het dossier aanwezige verklaringen van huurders, waaruit ook volgt dat reeds in 2014 sprake was van huurinkomsten. Het feit dat de huurinkomsten wisselden, betekent dat sprake was van een wijziging van inkomen en dat hadden eisers op grond van de inlichtingenplicht moeten melden. Daarmee staat reeds vast dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
De rechtbank neemt nog in overweging dat eisers in de periode 2016 – 2020 negen aanvraagformulieren bijzondere bijstand hebben ingediend bij verweerder. In die formulieren is op de vraag of eisers inkomen hebben telkens ‘nee’ geantwoord, terwijl in de toelichting staat dat ook inkomen uit onderhuur, kamerverhuur of inkomsten uit bezittingen als inkomen wordt gezien. Ook wanneer specifiek en gericht gevraagd wordt naar inkomsten is hier door eisers geen melding van gemaakt.
Bankrekeningen en stortingen
9. Uit het onderzoek door de gemeente is ook naar voren gekomen dat geen melding is gemaakt van vijf bankrekeningen en twee creditcards. Bankrekeningen zijn gegevens die relevant zijn voor de voor het recht op bijstand. Er zijn bijschrijvingen en kasstortingen op rekeningen van eisers gedaan buiten de uitkering om, voor een totaalbedrag van
€ 183.084,65 op ABN AMRO rekeningen en een bedrag van € 26.436,00 op de ING rekeningen, waarover door eisers geen melding is gedaan.
10. Bijschrijvingen van derden en stortingen van contant geld op een bankrekening van een bijstandsontvanger en diens minderjarige inwonende kinderen worden in beginsel als voor de bijstand in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. De bijschrijvingen en stortingen hadden bij de bijstandsverlenende instantie moeten worden gemeld, zodat die instantie kan beoordelen of deze als inkomsten in mindering op de bijstand moeten worden gebracht. Mede gelet op de omvang van de stortingen en bijschrijvingen in dit geval, hadden eisers naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kunnen en moeten weten dat zij deze stortingen en bijschrijven moesten melden. Ook is verder niet aannemelijk gemaakt dat een deel van de bijschrijvingen op de rekeningen bestaan uit geldleningen die moeten worden terugbetaald.
11. De enkele stelling namens eisers ter zitting dat de hoogte van de bijschrijvingen en kasstortingen niet correct is, is niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoogte van de bedragen onjuist te achten. In het onderzoeksrapport is toegelicht waar het bedrag uit is opgebouwd en door eisers zijn geen nadere verklaringen over deze bedragen gegeven. Los daarvan staat niet ter discussie dat eisers geen melding van stortingen en enkele bankrekeningen hebben gedaan, waarmee de inlichtingenplicht is geschonden.
Tussenconclusie
12. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden, door het niet melden van de tweede woning, de huurinkomsten, de bankrekeningen en de bijschrijvingen en kasstortingen. Het gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting is dat verweerder over de periode in geding niet heeft kunnen vaststellen dat eisers recht hadden op bijstand en aldus te veel bijstand aan eiseres heeft toegekend en betaald. Gelet hierop was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eisers over de periode in geding te herzien, te beëindigen, in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eisers uitbetaalde bijstand terug te vorderen.
Matiging bedrag
13. Eisers stellen zich subsidiair op het standpunt dat het terugvorderingsbedrag gematigd moet worden wegens de lange tijdsduur die verweerder nodig heeft gehad om de onderzoeken uit te voeren.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot matiging over te gaan wegens de lengte van het onderzoek. Hoewel het onderzoek gelet op de doorlooptijd lang heeft geduurd, is de lengte van het onderzoek te verklaren gelet op de uitvoerigheid van het onderzoek. Het onderzoek heeft onder meer bestaan uit meerdere vorderingen tot informatie bij de banken van eisers. Daarnaast is het onderzoek wegens de mogelijkheid van een fraudevordering hoger dan € 50.000,00 overgedragen aan sociaal rechercheurs voor een strafrechtelijk onderzoek, welk onderzoek is afgewacht. Na afronding van dat onderzoek is op dezelfde dag het primaire besluit afgegeven.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. F.K. van Wijk, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 17 van de Pw staat de inlichtingenplicht: betrokkene moet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 31 lid 1
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de
alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32 lid 1
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
In artikel 54, derde lid, van de Pw staat dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, als de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen en dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Pw zegt dat het college de bijstandsuitkering terugvordert als bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3000 en 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3317.