Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [naam] , uit [vestigingsplaats] , eiser
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
Op 7 mei 2019 is aan eiser een exploitatievergunning verleend voor [naam] met een geldigheidsduur van twee jaar. Wegens herziening van de desbetreffende gemeentelijke regelgeving heeft eiser op 24 december 2019 een nieuwe aanvraag ingediend die hij eerst op 15 maart 2021 volledig heeft gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente [vestigingsplaats] , die op 1 januari 2022 is opgegaan in de gemeente Dijk en Waard, heeft in de verkregen informatie aanleiding gezien advies te vragen aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Dit advies (het Bibob-advies) is op 27 oktober 2021 ontvangen. Op 10 december 2021 is een voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgebracht. Daarop heeft eiser op 13 januari 2022 gereageerd met een zienswijze.
Beoordeling door de rechtbank
.Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De strafbare feiten vonden plaats vanaf begin 2014 tot en met begin 2017 en kwamen pas aan het licht na een boekenonderzoek in 2019. Ten tijde van het Bibob-advies had eiser een bedrag van minstens € 20.000,- aan naheffingsaanslagen en/of vergrijpboetes nog niet betaald. Dit is een dermate groot bedrag dat verweerder het tijdsverloop sinds het laatst gepleegde strafbare feit onvoldoende mocht achten voor het wegnemen van ernstig gevaar dat met de aangevraagde vergunning wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden benut.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet Bibob)
2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien: