ECLI:NL:RBNHO:2023:7299

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
22-5913
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en de toepassing van de Amber-termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 25 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiser, geboren in 1981, had in december 2021 een aanvraag ingediend, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of eiser kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wajong, waarbij de relevante bepalingen van de wet worden besproken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de Wajong. De rechtbank stelt vast dat de toename van eisers klachten niet binnen de vijf jaar na zijn 18de verjaardag valt, en dat er geen nieuwe ziekteoorzaak is die de aanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak en de wetsgeschiedenis om te onderbouwen dat de Amber-termijn niet opnieuw kan aanvangen voor dezelfde ziekteoorzaak. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn laattijdige aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981. Hij is op [geboortedatum] 1999 18 jaar geworden. Op
1 september 2010 heeft hij de studie [studie] afgerond. In
december 2021 heeft hij een (laattijdige) aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Op het aanvraagformulier geeft eiser aan dat hij door psychische en daaruit voortvloeiende lichamelijke problematiek niet in staat is om te werken, en dat hij al klachten ervaart sinds de basisschool.
2.2.
Verweerder baseert de afwijzing van de aanvraag op een arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige beoordeling, die verweerder heeft laten verrichten. De arbeidsdeskundige heeft onderzocht of eiser arbeidsvermogen heeft. In het rapport van
22 maart 2022 schrijft de arbeidsdeskundige dat die vraag niet kan worden beantwoord, omdat eiser op 1 augustus 2014 niet verzekerd is voor de Wajong. De arbeidsdeskundige verwijst daarvoor naar de bevindingen van de verzekeringsarts, die ook op 22 maart 2022 heeft gerapporteerd.
De verzekeringsarts heeft onder andere onderzocht of bij eiser op zijn 18de verjaardag of tijdens studie sprake was van aaneengesloten verlies aan arbeidsvermogen. De verzekeringsarts concludeert dat zonder medisch onderzoek met redelijke zekerheid kan worden vastgesteld dat eiser niet over arbeidsvermogen beschikt. Ook concludeert de verzekeringsarts dat niet meer is vast te stellen of eiser op 31 juli 2014 arbeidsvermogen had. Eiser heeft gewerkt tot medio 2014, totdat zijn dienstverband eindigde. Het is voor de verzekeringsarts wel duidelijk dat eiser vóór 1 augustus 2014 arbeidsvermogen had, omdat hij toen werkzaam was. Volgens de verzekeringsarts is eiser op 1 augustus 2014 niet verzekerd voor de Wajong en heeft het kiezen voor een latere datum geen invloed op de uitkomst van de beoordeling.
Wat staat er in het bestreden besluit?
3. Verweerder blijft bij de afwijzing van de aanvraag. Verweerder wijst erop dat de toename van eisers klachten per 1 mei 2015 niet valt binnen een periode van 5 jaar na zijn 18e verjaardag. Verder baseert verweerder zich op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in het rapport van
9 september 2022 voorop dat er geen medische informatie is over de situatie vóór 2014. Daaraan voegt hij het volgende toe: Op de datum van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts en op de datum van de aanvraag heeft eiser geen arbeidsvermogen. Eiser kampt met ernstige psychische klachten. De situatie dat hij geen arbeidsvermogen heeft, is waarschijnlijk ontstaan in 2015. De oudste aanwezige medische informatie dateert van mei 2015. Het is niet zeker maar wel plausibel, dat hij vanaf mei 2015 (aaneengesloten) geen arbeidsvermogen meer had. Het is ook plausibel dat hij in de maanden daarvoor toenemende psychische klachten is gaan ontwikkelen. Over de periode daarvóór kan de situatie in medisch opzicht niet objectief vastgesteld worden. Gelet op de aanwezige informatie is het wel plausibel dat eiser klachten en mogelijk beperkingen had. De toename per 1 mei 2015 naar de situatie van geen arbeidsvermogen vloeit voort uit dezelfde persoonlijkheids-stoornis. De situatie dat de aanwezigheid van beperkingen plausibel is maar niet duidelijk was welke, was al aanwezig op eisers 18de verjaardag, zijn 23ste verjaardag en aan het einde van zijn studie aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Beoordeling door de rechtbank

4. Dit beroep gaat over de vraag of eiser kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wajong. Jonggehandicapte in de zin van de Wajong is een natuurlijk persoon zoals bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong [1] .
Definitie jonggehandicapte hoofdstuk 1 van de Wajong
5.1.
In artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong staat: “Jonggehandicapte (…) is de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt (…) duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.” Dit moet het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.
5.2.
In artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong staat: “Jonggehandicapte (…) is de ingezetene die na de in onderdeel a bedoelde dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was. Ook in dit geval gaat het om het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.
5.3.
Ingezetene in de zin van de Wajong en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. [2]
Regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber)
6. De Wajong bevat ook een regeling voor ingezetenen die op de dag als bedoeld onder a of b wel beperkingen ondervinden als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van artikel 1:a1 eerste lid niet aangemerkt worden als jonggehandicapte. Die ingezetene wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1 van de Wajong (en de daarop berustende bepalingen), indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (de Amber-termijn), indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in artikel 1:a1 eerste lid, onderdeel a of b. [3]
Waarover verschillen partijen van mening?
7.1.
Eiser bepleit dat de Wajong twee verzekerde risico’s kent, te weten: één die gerelateerd is aan de 18de verjaardag (artikel 1:a:1, eerste lid onder a) en één die ziet op studerenden (artikel 1:a:1, eerste lid onder b). De daarbij horende Amber-termijnen staan los van elkaar, net zoals onderdelen a en b in de Wajong los van elkaar staan. Eiser is afgestudeerd op 23 juni 2010 en toen is de voor hem relevante Amber-termijn aangevangen. Daarbij wijst eiser erop dat hij niet is gaan studeren met de bedoeling om in de Wajong te komen. Hij was per 1 mei 2015 wel verzekerd, omdat deze datum is gelegen binnen 5 jaar na het einde van zijn studie. Volgens eiser is het niet relevant dat zijn verlies van arbeidsvermogen het gevolg is van een ziekte die ook al aanwezig was op zijn 18de verjaardag. Hij stelt dat uit artikel 1:a:1, eerste lid onder b van de Wajong niet volgt dat sprake moet zijn van een nieuwe ziekteoorzaak, die nog niet aanwezig was op de 18de verjaardag.
7.2.
Verweerder betoogt dat op goede gronden is gekeken naar het 18de levensjaar voor de start van de vijfjaarstermijn. Eiser had al vanaf zijn 18de verjaardag beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. In dat geval kan als hij als jonggehandicapte worden aangemerkt als hij voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:a1, lid 1 onder a, lid 2 of 3. Concreet betekent dit dat eiser aangemerkt wordt als jonggehandicapte als hij op zijn 18de verjaardag, of binnen vijf jaar daarna, duurzaam geen arbeidsvermogen heeft als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Voldoet hij daar niet aan omdat er geen sprake van is dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft én ontbreekt het arbeidsvermogen vanaf dat moment gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar, dan wordt hij na tien jaar op grond van het derde lid als jonggehandicapte aangemerkt. Volgens verweerder is artikel 1:a1, lid 1 onder b niet van toepassing op eiser, omdat uit de rapportages niet blijkt dat eiser beperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek ontstaan na zijn 18de verjaardag (bijvoorbeeld als gevolg van een andere ziekteoorzaak). Onder verwijzing naar rechtspraak betoogt verweerder dat alleen sprake kan zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid als sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak Op [datum] 2015 en op [geboortedatum] 1999 (de 18de verjaardag) is sprake van dezelfde ziekteoorzaak. Dit betekent dat de periode van vijf jaar uit lid 2 niet op een later moment start dan op zijn 18de verjaardag, aldus verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong twee keer de tekst ‘a of b’ voorkomt. Het artikel luidt namelijk: “De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in
onderdeel a of b.” [cursivering rechtbank]
9.1.
Het standpunt van verweerder komt erop neer dat in het laatste deel van deze bepaling alleen ‘b’ wordt bedoeld, dat ziet op studerenden. Eiser betoogt dat deze redenering consequent zou moeten worden gevolgd, wat betekent dat in het eerste deel van de bepaling dan ook alleen maar ‘b’ wordt bedoeld. Ook stelt hij dat in het artikel had moeten staan ‘a en b’, als het inderdaad zo is dat er maar één Amber-termijn kan gelden. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiser niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
9.2.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een zaak over hoofdstuk 2 van de Wajong [4] . Die uitspraak ging over een vergelijkbare Amber-termijn in hoofdstuk 2 van de Wajong, en de rechtbank gaat er daarom van uit dat die rechtspraak ook geldt voor de termijn onder hoofdstuk 1a van de Wajong.
In de procedure die leidde tot genoemde uitspraak lichtte het UWV het standpunt over de aanvang van de Amber-termijn als volgt toe [5] :
“(…)
Naar aanleiding van uw vraagstelling d.d. 13 april 2017 zij wij op basis van voortschrijdend inzicht tot de conclusie gekomen dat in casu alleen de zgn. ‘‘amber termijn’’ op basis van artikel 2:3 lid 1 sub a jo. lid 2 van de Wet Wajong aan de orde kan zijn. Deze termijn start 52 weken na de 17e verjaardag en eindigt 5 jaar daarna. (…)
Deze enigszins aangepaste motivering voor het nog immer afwijzende standpunt op de Wajong aanvraag lichten wij aan de hand van de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wajong (kamerstukken tweede kamer (vergaderjaar
2008-2009) 31780, nr 3, pagina 5 als volgt toe:
‘Het wetsvoorstel wijzigt niet de doelgroep van de Wajong. Deze blijft bestaan uit jonggehandicapten, dat wil zeggen jongeren die arbeidsbeperkingen hebben als gevolg van een ziekte. Dat kan een aangeboren of een erfelijke ziekte zijn, maar ook een ziekte die is ontstaan op jonge leeftijd (voor de 17e verjaardag) of later tijdens studie.’
Uit de formulering ‘die isontstaanop jonge leeftijdoflater tijdens studie’ valt af te leiden, dat de ziekte moet zijn ontstaan op één van deze momenten. Het is dus niet zo, dat een ziekte welke is ontstaan voor het 17e jaar, nog steeds bestaat tijdens studie binnen vijf jaar na afloop van de studie alsnog kan leiden tot de vaststelling, dat betrokkene jonggehandicapte is. De telling start bij einde wachttijd (= 52 weken volgend op de 1e arbeidsongeschiktheidsdag).
Voor het bovenstaande standpunt zien wij ook een bevestiging in de artikelsgewijze toelichting op de pagina’s 40 en 41 van de MvT. Hierin is ondermeer opgenomen dat de doelgroep niet wijzigt en wanneer een studerende als jonggehandicapte kan worden beschouwd. (Let op: Artikel 5.1.3 is omgenummerd tot artikel 2:3, hoofdstuk 1A is omgenummerd tot hoofdstuk 2 en waar hier hoofdstuk 2 staat, wordt bedoeld het huidige hoofdstuk 3, de oude Wajong):
Artikel 5.1.3 Begrip jonggehandicapte
(In de artikel is neergelegd, ----)
Om op grond van het eerste lid, onderdeel b, als jonggehandicapte beschouwd te kunnen worden, dient men studerende te zijn. In artikel 5, eerste lid (nieuw) is geregeld wie als studerende wordt beschouwd. In artikel 5.1.3, eerste lid, onderdeel b, is geregeld dat de ingezetene in het jaar voorafgaand aan de dag waarop hij ziek werd ten minste zes maanden studerende moet zijn geweest. Derhalve wordt de ingezetene die bij aanvang van de studie al een gebrek of ziekte had, of waarbij dit gebrek of die ziekte, in de eerste zes maanden van de studie ontstaat, niet als jonggehandicapte beschouwd. Op deze manier wordt, net als in de huidige regeling, voorkomen dat een ingezetene die niet als jonggehandicapte kan worden beschouwd, gaat studeren met als doel na zijn achttiende levensjaar alsnog onder de doelgroep van deze wet te komen. Opgemerkt wordt dat een ingezetene die studerende is en al op de dag waarop hij 18 jaar wordt niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, onder onderdeel a van het eerste lid valt.
Tweede lid
In het tweede lid is geregeld dat de ingezetene die geen jonggehandicapte in de zin van het eerste lid is, alsnog jonggehandicapte wordt wanneer hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden uit het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, derhalve op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. Daarbij geldt wel als eis dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde ziekte die al aanwezig was na afloop van de 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b.’
In de MvT bij het wetsvoorstel Invoeringsrecht wet werken naar vermogen (resulterend in de Invoeringswet Participatiewet), Kamerstuk (vergaderjaar 2011-2012) 33161, nr 3, wordt m.b.t. de jonggehandicapte in artikel 1a:1, leden 1 en 2 eenzelfde onderscheid gemaakt.
(…)
Naar ons onderdeel moet hieruit worden afgeleid dat een gebrek of ziekte slechts op één moment kan ontstaan. Of er is sprake van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor/vanaf het 17e jaar waarna de wachttijd wordt volgemaakt op grond van artikel 2:3 lid 1 sub a Wet Wajong. Hierna kan op grond van artikel 2:3 lid 2 Wajong een ‘‘amber termijn’’ gaan lopen van vijf jaar vanaf einde wachttijd; feitelijk het 18e jaar, waarbinnen de ingezetene alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Of er is sprake van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag rond de studieperiode, waarbij een ingezetene na afloop van de dan geldende wachttijd alsnog jonggehandicapte kan worden. Als na 52 weken ondanks de ingetreden beperkingen nog steeds sprake is van een situatie waarin meer dan 75% van het maatmaninkomen kan worden verdiend, geldt een ‘‘amber termijn’’ van vijf jaar vanaf het dan geldende einde wachttijd moment. Er kan geen sprake zijn van twee momenten van het ontstaan van arbeidsongeschiktheid t.a.v. voor aanvang 17e jaar en voor aanvang studie bestaande klachten. Dit zou slechts anders zijn als er sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak.
(…)
Nu niet is gebleken is van een tijdens de verzekerde studieperiode ingetreden andere ziekteoorzaak met een nieuwe wachttijd, is de ‘‘amber termijn’’ van 2:3 lid 2 jo. Artikel 2:3 lid 1 sub b Wet Wajong niet aan de orde en zien wij geen wettelijke mogelijkheid om appellant alsnog per een datum in 2013 als jonggehandicapte aan te merken.”
De CRvB heeft, zo is overwogen in de genoemde uitspraak, geen aanknopingspunten gezien om met deze aan de hand van de wet en de wetsgeschiedenis gegeven reactie en de conclusies niet in te stemmen.
9.3.
Uit het voorgaande blijkt dat de CRvB het in die zaak eens is met het standpunt van het UWV in de redenering dat het onder de Wajong niet zo kan zijn dat de arbeidsongeschiktheid op twee momenten kan ontstaan, als het gaat om al bestaande klachten. Dat zou alleen anders kunnen zijn als sprake is van een geheel andere ziekteoorzaak.
9.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Dat de uitspraak van de CRvB een vergissing is, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank niet. Uitgangspunt is dat in artikel 1:a1, tweede lid, van de Wajong twee keer het woord ‘of’ staat. Het woord ‘of’ wordt gebruikt om twee mogelijkheden te geven die elkaar uitsluiten. Daarom leidt de rechtbank uit de letterlijke tekst van dit artikel af dat bij eenzelfde ziekteoorzaak de Amber-termijn kan aanvangen of op de 18de verjaardag of tijdens studie, waarbij het is uitgesloten dat in één en hetzelfde geval (dat wil zeggen bij dezelfde persoon met dezelfde ziekteoorzaak) voor een tweede keer een Amber-termijn aanvangt.
Dat artikel 1:a:1, eerste lid onder b niet naar artikel 1:a:1, eerste lid onder a verwijst en ook niet naar het tweede lid van dat artikel, en dus het vereiste van dezelfde ziekteoorzaak niet kan worden gerelateerd aan de situatie onder a, als de beoordeling een situatie bedoeld onder b betreft, brengt daarin, anders dan eiser betoogt, geen verandering. Eiser gaat daarmee eraan voorbij dat als uitgangspunt slechts één moment van ontstaan van de ziekte (met daaraan gerelateerde oorzaak) geldt. Als in de vijf jaar na zijn 18e verjaardag geen sprake is van een situatie dat de ingezetene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, gaat niet opnieuw een termijn van vijf jaar in als die ingezetene (minimaal 6 maanden) studeert en binnen vijf jaar na aanvang van de studie als gevolg van dezelfde (toegenomen) beperkingen, waarvan ook al sprake was op zijn 18e verjaardag, alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
9.5.
De stelling van eiser dat daarmee mogelijk een grote groep studerenden wordt uitgesloten van de Wajong, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het hiervoor weergegeven uitgangspunt onjuist zou zijn. Zoals eiser zelf ook naar voren heeft gebracht, en ook blijkt uit de eerder genoemde uitspraak van de CRvB, is in de wetsgeschiedenis ook een aanknopingspunt te vinden voor de uitleg zoals verweerder die toepast. De wetgever heeft willen voorkomen dat een ingezetene die niet als jonggehandicapte kan worden beschouwd, gaat studeren met als doel om na zijn 18e verjaardag alsnog onder de doelgroep van de Wajong te komen.
9.6.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat de wetgever zich niet gerealiseerd heeft dat het studiecriterium een variant is op de uitsluitingsgrond van ongeschiktheid bij aanvang. Daarom is het volgens eiser niet juist wat er in de Memorie van Toelichting [6] staat, bij de ‘Wijziging van verschillende wetten in verband met harmonisatie en vereenvoudiging van deze wetten ten behoeve van de uitvoering van die wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving)’. Concreet doelt eiser op bladzijde 6 en de daarop vermelde voetnoot. Daarin staat het volgende:

Op grond van artikel 44 ZW is het UWV bevoegd om het ziekengeld in de
volgende twee gevallen (gedeeltelijk of geheel, tijdelijk of blijvend) te
weigeren:
– Als de arbeidsongeschiktheid bestond op de dag dat de verzekering
aanving;
– Als de arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar daarna intreedt, terwijl dit kennelijk kon worden verwacht gelet op de gezondheidstoestand bij aanvang van de verzekering.
Het doel van deze bepaling is om misbruik te voorkomen, namelijk in het
geval dat iemand louter en alleen een dienstverband aangaat om kort
daarna een uitkering te kunnen claimen.
De Wet WIA kent een vergelijkbare regeling, met dien verstande dat deze
dwingend is voor de uitvoering.
Op dit punt in de tekst wordt verwezen naar een voetnoot, waarin staat:

Ook de WAZ, de WAO en de Wet Wajong (hoofdstuk 3) kennen een vergelijkbare
regeling. Daar wordt verder niet op ingegaan, omdat die regeling in die wetten niet meer kan worden toegepast aangezien er geen nieuwe instroom meer plaatsvindt. En de regeling
komt in hoofdstuk 2 van de Wajong niet voor.
9.7
De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanknopingspunten dat het onjuist is wat in de Memorie van Toelichting staat. Dat de tekst van de Memorie van Toelichting niet aansluit op eisers standpunt, betekent nog niet dat de visie van de wetgever verkeerd verwoord zou zijn in de Memorie van Toelichting.

Conclusie en gevolgen

10. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1:1, eerste lid aanhef en onder d van de Wajong.
2.Dit staat in artikel 1:2, eerste lid van de Wajong.
3.Dit staat in artikel 1:a1, tweede lid van de Wajong.
5.Zie overweging 3.6 van de uitspraak.
6.Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 421, nr. 3