3.3.In artikel 2a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (voornoemde amvb) is onder meer bepaald dat de cliënt een schriftelijke overeenkomst sluit met iedere derde die hij ten laste van zijn pgb maatschappelijke ondersteuning laat verlenen.
Het tweede lid van dit artikel luidt als volgt:
Overeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, zijnde een arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of overeenkomst van vervoer, worden opgesteld volgens de meest recente door de SVB vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van die overeenkomst, en bevatten bovendien ten minste:
een weergave van de wijze waarop de derde zal voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt;
de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 2b, vierde lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;
een beding, inhoudende dat de gemeente een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget maatschappelijke ondersteuning levert, indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;
indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.
In het derde lid is bepaald dat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de goedkeuring behoeft van het college en de SVB.
In het vierde lid is bepaald dat het college de goedkeuring slechts kan geven indien de overeenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid.
In het vijfde lid is bepaald dat de SVB haar goedkeuring slechts kan onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het pgb van eiser bestemd voor zorgverlener [naam 1] per 1 januari 2016 is geëindigd omdat het college ten behoeve van haar inzet geen indicatie meer heeft verstrekt. Verweerder heeft begin 2016 verzuimd mee te delen dat deze zorgverlener vanaf 1 januari 2016 dus geen recht meer heeft op betalingen vanuit het pgb, nu er geen recht meer was op pgb. De zorgovereenkomst uit 2015 behorende bij het beëindigde pgb-budget over 2015 van [naam 1] had in het systeem van de SVB moeten worden beëindigd. Dit om te voorkomen dat deze zorgovereenkomst in het systeem van de SVB automatisch betalingen zou toestaan uit een toekomstig nieuw pgb-budget, zoals in 2021 weer was toegekend door de gemeente. Daarbij heeft verweerder gewezen op de afkeuring van de zorgovereenkomst uit 2021 voor [naam 1] en de daarover nog lopende procedure. (In bezwaar na terugwijzing door de rechtbank in vervolg op de uitspraak van 6 april 2023 (HAA 21/6164).
Verweerder is met het bestreden besluit volledig tegemoetgekomen aan de wens van eiser om de pgb-zorgovereenkomst van de zorgverlener te laten doorlopen tot de datum van voornoemde afkeuring en het resterende budget op grond van deze zorgovereenkomst van de zorgverlener uit te betalen.
Gelet op voornoemde afkeuring is er ook geen grondslag om aan zorgverlener [naam 1] betalingen te doen uit het pgb-budget voor 2021.