De rechtbank is van oordeel dat eisers, met de door hen overgelegde contra-expertise, concrete aanknopingspunten naar voren hebben gebracht voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de adviezen waar verweerder zich in de besluitvorming op heeft gebaseerd.
Allereerst is in de contra-expertise uitgebreid beargumenteerd waarom de huidige achtergevel volgens de contra-expert geen bijzondere bouwhistorische, cultuurhistorische, architectonische en architectuurhistorische waarde vertegenwoordigt. De gemeentelijke stedenbouwkundige en architectuurhistoricus hebben in het eerste advies aan verweerder enkel gesteld dat het behouden van de oorspronkelijke achtergevel gewenst is, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere uitleg niet zonder meer te begrijpen is.
In het tweede advies staat dat het doortrekken van de uitbouw op de verdieping onaanvaardbare gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden van het pand. Dit wordt toegelicht met de stelling dat de oorspronkelijke achtergevel verdwijnt, waarmee bouwhistorische waarden verloren gaan. Anderzijds is in het daaropvolgende advies van 16 mei 2022 echter juist aangegeven dat bij dit pand geen sprake is van zodanige unieke bouwhistorische waarden dat die op zichzelf aanleiding zouden zijn om negatief te adviseren op het voorgestelde bouwplan. Daarmee is ten aanzien van de bouwhistorische waarden teruggekomen van het vorige advies. De afwezigheid van bezwaren tegen het bouwplan in verband met bouwhistorische waarden roept te meer de vraag op waarom verweerder het bouwplan in verband met cultuurhistorische waarden toch in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht. Gelet op het volgende, is de rechtbank van oordeel dat dat standpunt van verweerder niet inzichtelijk is onderbouwd met de aan verweerder uitgebrachte adviezen.
In het tweede advies aan verweerder wordt ook gesteld dat door het bouwplan de oorspronkelijke opzet en de afleesbaarheid als historische structuur verdwijnen. Er is daarmee volgens het advies sprake van een onaanvaardbare aantasting van zowel het beeldbepalende pand zelf als van de waarden van het beschermde stadsgezicht. Daarbij wordt ook benoemd dat het een orde 2 bouwwerk betreft. In de door eisers overgelegde contra-expertise is echter beargumenteerd dat de vaststelling van het pand als beschermd stadsgezicht en orde 2 bouwwerk vooral is gelegen in eigenschappen van het pand die vanaf de straat zichtbaar zijn en dus niet betrekking hebben op de achtergevel. Het pand wordt vooral genoemd als voorbeeld van een afwijkend bouwvolume binnen het stadsgezicht ter plekke. De rechtbank kan deze redenering volgen omdat uit de omschrijving waarom het pand een orde 2 bouwwerk is, zoals opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting op het bestemmingsplan “Nieuwstad”, blijkt dat deze vaststelling vooral is gebaseerd is op de voorgevel, op het vanaf de straat zichtbare karakteristieke mansardedak met dakkapel en op het vanaf de straat zichtbare formaat dat kleiner is dan de meeste andere panden aan de [locatie] . Het bouwplan brengt geen verandering in de vanaf de straat zichtbare kenmerken van de woning en doet dus geen afbreuk aan de aspecten waarop de aanwijzing als orde 2 bouwwerk in essentie is gebaseerd.
De rechtbank begrijpt de conclusie van de contra-expert dat de oorspronkelijke opzet en afleesbaarheid van de historische structuur van het pand al grotendeels aan de achterzijde teniet zijn gedaan door de uitbouw op de begane grond die in 2013 is geplaatst. In de adviezen aan verweerder wordt op dit aspect niet ingegaan.
Ook wordt in de adviezen aan verweerder gesteld dat met het bouwplan geen sprake is van een ondergeschikte wijziging en dat de oorspronkelijke opzet als zodanig niet meer herkenbaar is. Door eisers is met de contra-expertise echter inzichtelijk beargumenteerd dat het bouwplan slechts een uitbreiding betreft van 2 meter diep ter hoogte van de kapverdieping, waarbij de bestaande nokhoogte wordt gerespecteerd. Door het bouwplan behoudt het pand dus zijn bijzondere karakter als een van de kleinste woonhuizen aan de [locatie] . Daarbij komt dat het historische beeld niet wordt verstoord doordat het plan voorziet in een exacte herbouw van het bovenste deel van de achtergevel. Qua maatvoering voegt de uitbouw zich zowel wat betreft de breedte als wat betreft de hoogte, volledig naar het bestaande pand. Ook de materialisering en vormgeving, inclusief de mansardekapvorm, zijn geheel in lijn met het bestaande pand.
Ten slotte is door verweerder in aanmerking genomen dat een verandering van een orde 2 bouwwerk wel mogelijk is, maar dat dan wel sprake dient te zijn van een herstel of verbetering van het pand. Ook daarvan is volgens verweerder geen sprake. Verweerder licht dit echter niet concreet toe, terwijl de contra-expert wel uitgebreid heeft toegelicht dat het bouwplan juist een verbetering van de bestaande situatie met zich brengt.