ECLI:NL:RBNHO:2023:7089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
HAA 22/4823
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor uitbouw op eerste verdieping in strijd met bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 juli 2023, wordt het beroep van eisers behandeld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbouw op de eerste verdieping van hun woning aan de Parklaan in Haarlem. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op basis van strijd met het bestemmingsplan "Nieuwstad" en redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd is en dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de adviezen waarop de afwijzing is gebaseerd.

Eisers hadden een aanvraag ingediend op 28 september 2021, die op 18 januari 2022 werd afgewezen. Na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank constateert dat de adviezen van de stedenbouwkundige en architectuurhistoricus niet inzichtelijk en concludent zijn, en dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt verder dat de eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de kosten van de ingeschakelde deskundige. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om adviezen van deskundigen goed te onderbouwen en te motiveren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. J.C. Sumter en M. van Schaik).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de afwijzing van hun aanvraag voor het realiseren van een uitbouw op de eerste verdieping van hun woning op het perceel [adres] in [plaats] .
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 18 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juli 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden de aanvraag van eisers voor een omgevingsvergunning heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek bevat. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3.1
Op 28 september 2021 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbouw op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [adres] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘bouwen’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo).
3.2
De woning aan de [adres] is in haar huidige vorm gebouwd in 1918. De woning heeft een begane grond en een kapverdieping met een mansardekap, waarbij aan de straatzijde ook een schuin dakvlak is toegepast. De begane grond van de woning heeft aan de achtergevel over de volledige breedte van het perceel een moderne uitbouw met plat dak die in 2013 is gebouwd. Deze uitbouw steekt, ten opzichte van de kapverdieping, circa 5,5 meter uit richting de tuin.
3.3
Op het perceel geldt het bestemmingsplan “Nieuwstad” met de enkelbestemmingen ‘Gemengd - 1’en ‘ Tuin - 2’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 2’ en ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’. Op grond van het bestemmingsplan “Reparatieplan B Haarlem 2019” geldt op het perceel ook de dubbelbestemming ‘Waarde - Bouwhistorie’.
3.4
De woning aan de [adres] is in het bestemmingsplan “Nieuwstad” ook aangewezen als ‘orde 2 bouwwerk’. In artikel 1.65 worden orde 2 bouwwerken als volgt gedefinieerd:
“orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.”
In bijlage 7 bij de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven waarom deze woning als zodanig is aangewezen. In de toelichting staat:
“Woonhuis van één verdieping onder een mansardekap met karakteristieke dakkapel, in hoofdzaak daterend uit 1918. Het bestaande pandje met naastgelegen schuur werd toen door hetzelfde type woning, alleen een formaat groter vervangen. Zowel qua formaat als qua vormgeving afwijkend van de rest van de bebouwing in de [locatie] .”
3.5
De stedenbouwkundige en de architectuurhistoricus van de afdeling Omgevingsbeleid hebben verweerder over het bouwplan als volgt geadviseerd:
“De aanvraag betreft een wijziging van de voorgevel [1] . Het plan is in strijd met het bestemmingsplan omdat [adres] is aangeduid als een orde 2 pand en zicht bevindt in beschermd stadsgezicht. Gevels van orde 2 panden mogen worden veranderd mits het een herstel of verbetering betreft van de cultuurhistorische waarde.
Voorgestelde bouwvolume is begrijpelijk in relatie tot het directe bebouwingsbeeld. In dit geval wordt de achtergevel verlengd in de diepte op de eerste verdieping tbv een uitbouw met twee ramen en daarmee verdwijnt de oorspronkelijke achtergevel. Het behoud van de oorspronkelijke achtergevel is echter gewenst.
Gezien bovenstaande is het advies vanuit stedenbouw en erfgoed negatief. ”
3.6
Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag vervolgens afgewezen. Het bouwplan is niet in strijd met het bestemmingsplan “Nieuwstad”, maar wel met artikel 3.2, eerste lid, van het bestemmingsplan “Reparatieplan B Haarlem 2019”. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, onder verwijzing naar voornoemd advies van de stedenbouwkundige en een architectuurhistoricus geweigerd. Ook heeft de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) op 7 januari 2022 een negatief welstandsadvies uitgebracht, in lijn met het eerder gegeven negatieve stedenbouwkundig en erfgoedadvies. De vergunning wordt daarom ook op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo geweigerd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3.7
De gemeentelijke architectuurhistoricus heeft in de bezwaarfase een nadere toelichting op het eerdere advies gegeven. Daarin staat:
“ [adres] is aangeduid als een beeldbepalend pand (Orde 2) met de volgende omschrijving: woonhuis van één verdieping onder een mansardekap met karakteristieke dakkapel, in hoofdzaak daterend uit 1918. Het bestaande pandje met naastgelegen schuur werd toen door hetzelfde type woning, alleen een B formaat groter vervangen. Zowel qua formaat als qua vormgeving afwijkend van de rest van de bebouwing in de [locatie] .
De hoofdopzet van het pand valt onder de bescherming van het Orde-2 regime. Vanuit cultuur- en bouwhistorische waarden wordt gekeken naar het uitbreiden van het pand op de verdieping. Bij de advisering op voorliggend bouwplan is geconcludeerd dat het maken van een uitbouw op de begane grond in de regel zonder zwaarwegende bezwaren gerealiseerd kan worden maar dat het doortrekken van de uitbouw op de verdieping onaanvaardbare gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden van het pand. De oorspronkelijke achtergevel verdwijnt, waarmee bouwhistorische waarden verloren gaan. Maar ook verdwijnt de oorspronkelijke opzet en de afleesbaarheid als historische structuur. Er is daarmee sprake van een onaanvaardbare aantasting van zowel het beeldbepalende pand zelf als ook van de waarden van het beschermde stadsgezicht.”
3.8
Op 16 mei 2022 hebben de gemeentelijke architectuurhistoricus en bouwhistoricus een nieuw advies gegeven waarin (samengevat) wordt aangegeven dat bij de [adres] door de gemeentelijke bouwhistoricus is geconstateerd dat er geen sprake is van zodanige unieke bouwhistorische waarden dat die op zichzelf aanleiding zouden zijn om negatief te adviseren op het voorgestelde bouwplan. Wel zal met de sloop van de historische achtergevel oorspronkelijk materiaal verloren gaan en de authenticiteit deels verloren gaan.
Ontwikkelingen zijn wel mogelijk maar dan moet wel altijd rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht. In het geval van de [adres] betekent dit dat een uitbouw op de begane grond goed denkbaar is. Een dergelijke uitbouw is dan afleesbaar als een toevoeging uit de 21ste eeuw als ondergeschikt element aan het historische pand. Met het voorgestelde bouwplan waarmee de hele oorspronkelijke achtergevel verloren gaat, is er geen sprake van een ondergeschikte wijziging en is de oorspronkelijke opzet niet meer als zodanig herkenbaar.
3.9
De commissie bezwaarschriften heeft vervolgens verweerder in bezwaar geadviseerd om de afwijzing van de omgevingsvergunning in het primaire besluit in stand te laten met een verbetering van de motivering. Het bouwplan is niet in strijd met het bestemmingsplan “Reparatieplan B Haarlem 2019”, aangezien het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van bouwhistorische waarden, gelet op het laatste advies van de gemeentelijke architectuurhistoricus en bouwhistoricus. Het bouwplan is wel in strijd met het bestemmingsplan “Nieuwstad”. De gewenste uitbouw bevindt zich op grond met de bestemming ‘Tuin - 2’ en is dus in strijd met artikel 15.2.2, onder a, van de planregels. Op grond van dit artikelonderdeel mag de bouwhoogte van een uitbouw op een afstand van niet meer dan 2,5 meter van de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximale bouwhoogte van 4 meter. De bouwhoogte van de uitbouw is echter 7,2 meter. Verweerder wenst niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan op grond van de kruimelregeling neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Volgens verweerder is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Dit oordeel baseert verweerder op voornoemde stedenbouwkundige adviezen. Eisers hebben geen tegenadvies van een deskundige overgelegd om deze adviezen te weerspreken. De commissie ziet in hetgeen eisers verder tegen de adviezen hebben aangevoerd in bezwaar geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid en begrijpelijkheid van deze adviezen. De commissie begrijpt de redenering van de architectuurhistoricus en de bouwhistoricus dat de gewenste uitbouw niet ondergeschikt zal zijn aan het historische pand. De conclusie dat de oorspronkelijke opzet van het pand niet meer als zodanig herkenbaar zal zijn, sluit daarop aan. Verweerder heeft dus voldoende gemotiveerd waarom hij geen medewerking wenst te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij acht de commissie van belang dat het verloren gaan van het oorspronkelijke materiaal slechts een van de redenen is waarom wordt geadviseerd om geen medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Tot slot is de commissie van oordeel dat verweerder het belang van bescherming van de cultuurhistorische waarden zwaarder kan laten wegen dan het belang van het realiseren van een derde slaapkamer op de eerste verdieping.
Ten aanzien van de afwijzingsgrond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo stelt de commissie dat de [adres] is gelegen in het gebiedstype ‘Historische kernen’ waarop de beschermende regie zoals beschreven op pagina 22 van deel 2 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing is. Blijkens pagina 32 geldt als criterium bij de plaatsing van bijbehorende bouwwerken dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar, dominant en leesbaar moeten blijven. Gelet hierop en op het laatste advies van de gemeentelijke architectuurhistoricus en bouwhistoricus, heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met de welstandscriteria zoals neergelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Ten slotte slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar een e-mail van 16 december 2015 ook niet. Die e-mail heeft immers betrekking op een ander bouwplan dan het bouwplan dat nu voorligt. In 2015 werd gesproken over het optrekken van de achtergevel van de woning, terwijl het onderhavige bouwplan ziet op het realiseren van een uitbouw op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning.
3.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie gevolgd en de afwijzing van de aanvraag in het primaire besluit gehandhaafd.
Het geschil
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Nieuwstad” in verband met de overschrijding van de bouwhoogte. Verweerder wenst niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan op grond van de zogeheten kruimelregeling omdat het bouwplan volgens verweerder in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder baseert zich daarbij op voornoemde stedenbouwkundige adviezen. Op grond van die adviezen heeft verweerder zich ook op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat de aangevraagde omgevingsvergunning ook daarom geweigerd moet worden. Eisers betwisten de juistheid van de stedenbouwkundige adviezen. Verweerder ziet geen andere redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
Het standpunt van eisers over een goede ruimtelijke ordening
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte niet wenst mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan omdat sprake zou zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Eisers leggen in beroep een contra-expertise van drs. A. Westra MA van De Erfgoed Praktijk van 28 november 2022 over waaruit volgens hen concrete aanknopingspunten naar voren komen voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de adviezen die verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd. Samengevat stelt de contra-expert dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de bouwhistorische waarde van het pand, maar daaraan juist ten goede komt. Er is geen sprake van het verloren gaan van oorspronkelijk materiaal met waarde of van aantasting van de cultuurhistorische waarde. Ook de stelling in de adviezen dat met het bouwplan de oorspronkelijke opzet van het pand niet meer als zodanig herkenbaar zal zijn en dat de uitbouw niet ondergeschikt zal zijn aan het historische pand, wordt door de contra-expert weerlegd. Ook wordt gesteld dat het bouwplan de monumentale waarden van de woning niet aantast. Van een toegevoegde waarde aan het beschermde stadsgezicht is geen sprake. De orde 2-status van het pand is uitsluitend gebaseerd op de vanuit de openbare ruimte waarneembare aspecten van het pand. De achtergevel heeft geen enkele rol gespeeld. Ook is die achtergevel door de uitbouw uit 2013 op de begane grond al aangetast. Het bouwplan betreft een zeer beperkte en kleinschalige uitbouw aan de achterzijde van het pand, ter hoogte van de kapverdieping. Ook behoudt het pand zijn bijzondere karakter als een van de kleinste woonhuizen aan de [locatie] . Door een exacte herbouw van het bovenste deel van de achtergevel wordt het historisch beeld niet verstoord. Qua maatvoering, hoogte, materialisering en vormgeving voegt de uitbouw zich volledig naar het bestaande pand. De contouren worden weliswaar iets gewijzigd maar dit gaat niet ten koste van de zichtbaarheid, dominantie en leesbaarheid.
De reactie van verweerder
6. Verweerder heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat de overgebleven achtergevel van het orde 2 bouwwerk wel een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. Door het bouwplan verdwijnen volgens de gemeentelijke erfgoeddeskundige de oorspronkelijke opzet en afleesbaarheid als historische structuur. Er is daarom sprake van een onaanvaardbare aantasting van de waarden van het orde 2 bouwwerk. Met de sloop van de historische achtergevel gaat oorspronkelijk materiaal verloren en de authenticiteit gaat ook deels verloren. Er is hierdoor geen sprake van een ondergeschikte wijziging van het orde 2 bouwwerk en de oorspronkelijke opzet en vormgeving zijn niet meer als zodanig herkenbaar.
Uit de aanwijzing als orde 2 bouwwerk blijkt dat het pand vooral qua formaat en vormgeving afwijkend is van de rest van de bebouwing op de [locatie] . Volgens de gemeentelijke architectuurhistoricus gaat door het gelijktrekken van de achtergevel met de nabijgelegen panden dit verschil verloren en dat is in verband met de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht en van het orde 2 bouwwerk niet wenselijk. Uitgangspunt bij het verbouwen van orde 2 bouwwerken en het beoordelen van aanvragen voor het brengen van wijzigingen aan orde 2 bouwwerken is om het slopen van erfgoed te voorkomen en het erfgoed in de stad te beschermen.
Het toetsingskader
7. Volgens vaste rechtspraak [2] mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek, daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Dit sluit aan bij het bepaalde in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dat artikel dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De beoordeling door de rechtbank ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening
8.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers, met de door hen overgelegde contra-expertise, concrete aanknopingspunten naar voren hebben gebracht voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de adviezen waar verweerder zich in de besluitvorming op heeft gebaseerd.
Allereerst is in de contra-expertise uitgebreid beargumenteerd waarom de huidige achtergevel volgens de contra-expert geen bijzondere bouwhistorische, cultuurhistorische, architectonische en architectuurhistorische waarde vertegenwoordigt. De gemeentelijke stedenbouwkundige en architectuurhistoricus hebben in het eerste advies aan verweerder enkel gesteld dat het behouden van de oorspronkelijke achtergevel gewenst is, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere uitleg niet zonder meer te begrijpen is.
In het tweede advies staat dat het doortrekken van de uitbouw op de verdieping onaanvaardbare gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden van het pand. Dit wordt toegelicht met de stelling dat de oorspronkelijke achtergevel verdwijnt, waarmee bouwhistorische waarden verloren gaan. Anderzijds is in het daaropvolgende advies van 16 mei 2022 echter juist aangegeven dat bij dit pand geen sprake is van zodanige unieke bouwhistorische waarden dat die op zichzelf aanleiding zouden zijn om negatief te adviseren op het voorgestelde bouwplan. Daarmee is ten aanzien van de bouwhistorische waarden teruggekomen van het vorige advies. De afwezigheid van bezwaren tegen het bouwplan in verband met bouwhistorische waarden roept te meer de vraag op waarom verweerder het bouwplan in verband met cultuurhistorische waarden toch in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht. Gelet op het volgende, is de rechtbank van oordeel dat dat standpunt van verweerder niet inzichtelijk is onderbouwd met de aan verweerder uitgebrachte adviezen.
In het tweede advies aan verweerder wordt ook gesteld dat door het bouwplan de oorspronkelijke opzet en de afleesbaarheid als historische structuur verdwijnen. Er is daarmee volgens het advies sprake van een onaanvaardbare aantasting van zowel het beeldbepalende pand zelf als van de waarden van het beschermde stadsgezicht. Daarbij wordt ook benoemd dat het een orde 2 bouwwerk betreft. In de door eisers overgelegde contra-expertise is echter beargumenteerd dat de vaststelling van het pand als beschermd stadsgezicht en orde 2 bouwwerk vooral is gelegen in eigenschappen van het pand die vanaf de straat zichtbaar zijn en dus niet betrekking hebben op de achtergevel. Het pand wordt vooral genoemd als voorbeeld van een afwijkend bouwvolume binnen het stadsgezicht ter plekke. De rechtbank kan deze redenering volgen omdat uit de omschrijving waarom het pand een orde 2 bouwwerk is, zoals opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting op het bestemmingsplan “Nieuwstad”, blijkt dat deze vaststelling vooral is gebaseerd is op de voorgevel, op het vanaf de straat zichtbare karakteristieke mansardedak met dakkapel en op het vanaf de straat zichtbare formaat dat kleiner is dan de meeste andere panden aan de [locatie] . Het bouwplan brengt geen verandering in de vanaf de straat zichtbare kenmerken van de woning en doet dus geen afbreuk aan de aspecten waarop de aanwijzing als orde 2 bouwwerk in essentie is gebaseerd.
De rechtbank begrijpt de conclusie van de contra-expert dat de oorspronkelijke opzet en afleesbaarheid van de historische structuur van het pand al grotendeels aan de achterzijde teniet zijn gedaan door de uitbouw op de begane grond die in 2013 is geplaatst. In de adviezen aan verweerder wordt op dit aspect niet ingegaan.
Ook wordt in de adviezen aan verweerder gesteld dat met het bouwplan geen sprake is van een ondergeschikte wijziging en dat de oorspronkelijke opzet als zodanig niet meer herkenbaar is. Door eisers is met de contra-expertise echter inzichtelijk beargumenteerd dat het bouwplan slechts een uitbreiding betreft van 2 meter diep ter hoogte van de kapverdieping, waarbij de bestaande nokhoogte wordt gerespecteerd. Door het bouwplan behoudt het pand dus zijn bijzondere karakter als een van de kleinste woonhuizen aan de [locatie] . Daarbij komt dat het historische beeld niet wordt verstoord doordat het plan voorziet in een exacte herbouw van het bovenste deel van de achtergevel. Qua maatvoering voegt de uitbouw zich zowel wat betreft de breedte als wat betreft de hoogte, volledig naar het bestaande pand. Ook de materialisering en vormgeving, inclusief de mansardekapvorm, zijn geheel in lijn met het bestaande pand.
Ten slotte is door verweerder in aanmerking genomen dat een verandering van een orde 2 bouwwerk wel mogelijk is, maar dat dan wel sprake dient te zijn van een herstel of verbetering van het pand. Ook daarvan is volgens verweerder geen sprake. Verweerder licht dit echter niet concreet toe, terwijl de contra-expert wel uitgebreid heeft toegelicht dat het bouwplan juist een verbetering van de bestaande situatie met zich brengt.
8.2
De rechtbank is daarom concluderend van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat afwijking van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook is het besluit op dat punt onzorgvuldig voorbereid doordat verweerder aan zijn besluitvorming de stedenbouwkundige adviezen ten grondslag heeft gelegd, terwijl deze onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn en verweerder dus ook niet heeft voldaan aan de vergewisplicht.
Welstand
9.1
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag ook heeft afgewezen op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo omdat sprake zou zijn van strijd met de redelijke eisen van welstand. De ARK heeft haar advies volledig gebaseerd op het advies van de stedenbouwkundige en de architectuurhistoricus. Een zelfstandige beoordeling van ARK ontbreekt. De commissie bezwaarschriften stelt dat op grond van pagina 32 van deel 2 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit als criterium bij de plaatsing van bijbehorende bouwwerken geldt dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar, dominant en leesbaar moet blijven. Een motivering waarom de contour en het silhouet van de woning niet meer zichtbaar, dominant en leesbaar zouden zijn door het bouwplan ontbreekt echter. De contra-expert licht in zijn rapport toe dat het silhouet door de zorgvuldige reconstructie van de achtergevel op de eerste verdieping en het doortrekken van het dak in lijn met het bestaande dak niet wordt gewijzigd. De contour wordt met het bouwplan weliswaar iets gewijzigd (de eerste verdieping wordt immers aan de achterzijde 2 meter uitgebreid) maar dit gaat niet ten koste van de zichtbaarheid, dominantie en leesbaarheid van het bestaande gebouw. Dit komt door de zeer geringe diepte van de uitbouw en vanwege het feit dat de uitbouw ruimschoots binnen de bestaande achterrooilijn valt. De contra-expert concludeert dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
9.2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 8.1 en 8.2 over de stedenbouwkundige adviezen die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en de door eisers overgelegde contra-expertise, slaagt ook deze beroepsgrond. In het licht daarvan berust ook het standpunt van verweerder dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, niet op een deugdelijke motivering en zorgvuldige voorbereiding.

Conclusie en gevolgen

10.1
Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en komt voor vernietiging in aanmerking.
10.2
Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank gelet op de aard en de omvang van het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit geen aanleiding. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit na zorgvuldige voorbereiding nader te motiveren waarom hij de omgevingsvergunning niet wil verlenen of, als de weigering niet toereikend valt te motiveren, de omgevingsvergunning alsnog te verlenen.
10.3
De rechtbank komt daarom niet toe aan een bespreking van wat eisers verder hebben aangevoerd.
Griffierecht en proceskosten
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12.1
Eisers verzoeken om vergoeding van de kosten van de door hen ingeschakelde deskundige van De Erfgoed Praktijk ter hoogte van € 1.573,- (€ 1.300,- exclusief btw) en hebben ter onderbouwing daarvan een factuur van 28 november 2022 overgelegd. Verweerder heeft de onderbouwing van het bedrag desgevraagd niet betwist.
12.2
De rechtbank acht het inroepen van een deskundige in een geschil als het onderhavige redelijk. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, acht de rechtbank ook de hoogte van de opgegeven deskundigenkosten redelijk. De rechtbank zal daarom het verzoek om verweerder te veroordelen tot betaling van deze kosten, toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.573,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en gaat ervan uit dat hiermee de achtergevel is bedoeld.
2.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56, en van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398.