ECLI:NL:RBNHO:2023:6928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
C/15/337426/HA RK 23-36
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een bestuursrechtelijke procedure

Op 24 maart 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechter, mr. J.M. Janse van Mantgem, afgewezen. Verzoeker had op 8 maart 2023, een dag na de zitting in de hoofdzaak, schriftelijk verzocht om wraking van de rechter. Dit verzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, omdat deze volgens verzoeker geen onderzoek had verricht naar de door hem betwiste feiten omtrent het bestaan van het coronavirus en de varianten daarvan. Verzoeker stelde dat de bewijslast voor het bestaan van het virus bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ligt en dat de rechter in de zitting geen vragen had gesteld aan de minister over deze onderwerpen.

De rechter heeft op 13 maart 2023 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en stelde dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen relevant zijn en dat zij niet partijdig is. De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verzoeker in feite opkomt tegen een procesbeslissing van de rechter en dat de aangevoerde gronden niet daadwerkelijk betrekking hebben op de onpartijdigheid van de rechter, maar op de inhoud van de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden voor wraking kennelijk ongegrond zijn, zoals bedoeld in het Wrakingsprotocol.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De wrakingskamer heeft bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/337426 HA RK 23-36
beslissing van 24 maart 2023
op het verzoek tot wraking ingediend door
[verzoeker]
hierna: verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.M. Janse van Mantgem,
hierna: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft een dag na de zitting van 7 maart 2023 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen/VK, locatie Haarlem aanhangige zaak HAA 22/1866, hierna te noemen: de hoofdzaak, waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wederpartij is.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
De wrakingskamer doet het verzoek op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank, buiten zitting af.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij gegronde vrees heeft dat de rechter partijdig is omdat zij in het voortraject naar de zitting noch op de zitting onderzoek heeft verricht naar de door hem uitdrukkelijk betwiste feiten dat er een corona-“virus” en/of “varianten” bestaan/geïdentificeerd zijn als “virus”. Verzoeker meent dat de rechter die feiten moet onderzoeken omdat de bewijslast voor het bestaan/isolatie van het “virus” en zijn “varianten” berust bij de minister. Volgens verzoeker heeft de rechter in het voortraject naar de zitting geen inlichtingen en informatie opgevraagd bij de minister, noch heeft de rechter op de zitting van 7 maart 2023 de vertegenwoordigers van de minister hierover ook maar één vraag gesteld.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft niet in de wraking berust en op 13 maart 2023 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat het aan de rechter is om de vragen te stellen die hem/haar geraden voorkomen. De rechter ziet niet in dat zij partijdig is omdat zij onderzoek had moeten doen door vragen te stellen aan de minister over de onderwerpen die verzoeker noemt. Verzoeker loopt met het standpunt dat zij het belangrijkste geschilpunt in het voordeel van de minister heeft beslist en aanneemt dat het coronavirus/varianten bestonden op de uitspraak vooruit.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker opkomt tegen een procesbeslissing van de rechter, namelijk het (niet) verrichten van onderzoekshandelingen. De aangevoerde wrakingsgronden van verzoeker zien feitelijk niet op de al dan niet partijdigheid van de rechter, maar op de hoofdzaak zelf en waarom verzoeker meent in de hoofdzaak gelijk te moeten krijgen. Nog daargelaten dat het wrakingsverzoek hiermee op de uitspraak vooruitloopt, zoals de rechter terecht aanvoert, is het vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 29 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Deze vraag mag en zal daarom niet door de wrakingskamer worden beantwoord.
4.4
Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, geen grond voor wraking kan vormen. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a van het Wrakingsprotocol en de wrakingskamer zal het verzoek afwijzen.
Beslissing
De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. M.M. Kruithof, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.