ECLI:NL:RBNHO:2023:6705

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
15/020712-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten in een GGZ-instelling met levensgevaar voor anderen

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 januari 2023 brand heeft gesticht in een GGZ-instelling te Heiloo. De verdachte, die thans gedetineerd is in Justitieel Complex Zaanstad, heeft bekend de brand te hebben gesticht, maar zijn raadsman voerde aan dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting heeft plaatsgevonden in een instelling waar meerdere personen aanwezig waren, en dat er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van het voorarrest, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de psychische stoornissen van de verdachte, die aan een schizo-affectieve stoornis en een autismespectrumstoornis lijdt, en concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen een langdurige en intensieve klinische behandeling vereiste, en dat de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/020712-23 (P)
Uitspraakdatum: 11 juli 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Heiloo, althans in Nederland, in een pand gelegen aan de [adres] , althans in een pand (welk pand een GGZ instelling betreft waar meerdere bewoners verblijven), opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de (vulling van de) bekleding van de stoel, althans met een goed, ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende ruimtes, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor medebewoners en/of personeel van de instelling, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of personeel van de instelling, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bekend brand te hebben gesticht. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat hierdoor geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:.
  • de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2023 heeft afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens GGZ NHN van 21 januari 2023 (dossierpagina’s 56 e.v.);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] van 21 januari 2023 (dossierpagina’s 19 e.v.);
  • het proces-verbaal sporenonderzoek met bijlagen van 13 februari 2023 (dossierpagina’s 34 e.v.).
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot het ontstane levensgevaar voor personen overweegt de rechtbank het volgende.
De brandstichting heeft plaatsgevonden in een instelling waar meerdere personen, zowel bewoners als personeel, aanwezig waren. Het proces-verbaal sporenonderzoek vermeldt dat er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Beschreven wordt hoe bij de verbranding van bekleding en schuimvulling van zitmeubels een dichte verstikkende rook vrijkomt, die zich snel kan verplaatsen naar aangrenzende ruimtes en die een adem belemmerende of verstikkende atmosfeer in deze ruimtes kan veroorzaken. Als gevolg van de hevige rookontwikkeling heeft via de ruimte tussen het dak en het plafond ook daadwerkelijk rookverspreiding plaatsgevonden buiten de ruimte waar de brand heeft gewoed. Zeven bewoners en een aantal personeelsleden hebben rook geïnhaleerd en zijn ter plaatse door ambulance personeel nagekeken. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat levensgevaar voor de bewoners en/of het personeel van de instelling te duchten was, des te meer nu ingrijpen van personeel nodig was om de verdachte in veiligheid te brengen, waardoor zij zich in de dichte nabijheid van de brand hebben begeven.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 januari 2023 te Heiloo in een pand gelegen aan de [adres] (welk pand een GGZ instelling betreft waar meerdere bewoners verblijven), opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de (vulling van de) bekleding van de stoel, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor aangrenzende ruimtes en levensgevaar voor medebewoners en/of personeel van de instelling te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van de psychiater in opleiding [naam 3] , onder supervisie van psychiater [naam 4] van 3 mei 2023 en van psycholoog [naam 5] van 1 mei 2023.
De deskundigen concluderen dat de verdachte aan een schizo-affectieve stoornis (bipolaire type) en een autismespectrumstoornis lijdt. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de brandstichting en hebben de gedragingen van de verdachte beïnvloed. De deskundigen adviseren de brandstichting in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het advies van de deskundigen om de verdachte het door hem gepleegde feit in verminderde mate toe te rekenen, neemt de rechtbank over. Niet gebleken is dat de verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er is ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de reeds afgegeven zorgmachtiging voldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van de verdachte en zijn omgeving te waarborgen en dat oplegging van tbs met dwangverpleging daardoor niet geboden is. De raadsman acht de eis van tien maanden gevangenisstraf bovendien niet passend en verzoekt de rechtbank een lagere straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn slaapkamer in de GGZ-instelling waar hij verbleef. Zijn kamer was (tijdelijk) op slot gedaan, omdat de verdachte een time-out had gekregen na het kapotmaken van een stoel.
Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Brandstichting in een GGZ- instelling leidt bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid bij bewoners en zorgpersoneel en kan hulpverleners dwingen tot het nemen van (grote) risico’s om personen en goederen in veiligheid te brengen. De brand met forse rookontwikkeling en de daarom noodzakelijke ontruiming moeten voor de aanwezigen, vooral ook de in de instelling wonende kwetsbare bewoners angstaanjagend zijn geweest. Dankzij snel ingrijpen zijn de gevolgen niet ernstiger geweest. Dergelijke feiten zijn ook zeer verontrustend voor de samenleving in het algemeen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte, een Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank zal bij de straftoemeting tevens rekening houden met de bevindingen en adviezen uit de hiervoor genoemde Pro Justitie rapportages, zoals toegelicht ter terechtzitting. Ook heeft de rechtbank betrokken de door de officier van justitie ingewonnen informatie van de verantwoordelijk Geneesheer Directeur over de uitvoering van de Zorgmachtiging van de verdachte en de schriftelijke beantwoording van vragen van de officier van justitie daarover door psycholoog [naam 5] van 7 juni 2023. Verder heeft [naam 6] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland een reclasseringsadvies van 4 mei 2023 uitgebracht.
Zoals hiervoor onder 5 overwogen, acht de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat verdachte leidt aan een schizo-affectieve stoornis (bipolaire type) en een autismespectrumstoornis. Uit de rapportages en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte een uitgebreid verleden heeft binnen de geestelijke gezondheidszorg. In 2004 werd hij voor het eerst opgenomen na een manisch-psychotische ontregeling. De jaren na 2004 werden gekleurd door veelvuldige opnames, veelal geluxeerd door het eigenhandig staken van de medicatie. Tijdens verscheidene opnames, zowel vrijwillig als gedwongen, is getracht de geestelijke gezondheid van de verdachte, mede door middel van medicatie, te stabiliseren. Veelal volgde kort daarna opnieuw een periode van een manisch-psychotische ontregeling gevolgd door een opname. Het chronische en invasieve karakter van zijn psychiatrische problematiek, maakt dat de verdachte moeilijk te behandelen is. Hij heeft zijn ziekte nooit geaccepteerd. Volgens beide deskundigen was ook ten tijde van de brandstichting sprake van een manisch-psychotische ontregeling.
Veiligheid van anderen
Uit de adviezen blijkt dat de verdachte gedurende dergelijke ontregelingen meerdere malen is gekomen tot incidenten waarbij sprake was van verbaal en fysiek agressief gedrag met name naar zorgpersoneel. De verdachte toont geen inzicht in de eigen problematiek, niet ten aanzien van de stoornis, niet ten aanzien van de risico’s op gewelddadig gedrag en niet ten aanzien van de noodzaak van behandeling. De psychiater concludeert dat de kans op toekomstig agerend gedrag met enige vorm van schade aan een ander hoog is. De psycholoog meldt dat in zijn algemeenheid manisch-psychotische ontregelingen gepaard gaan met (verbaal) agressief gedrag en dat daar ook in het geval van de verdachte aanwijzingen voor zijn. Tijdens de zitting heeft de psycholoog toegelicht dat de kans op agerend gedrag van de verdachte in de toekomst hoog is, maar heeft hij benadrukt dat de kans op herhaling van gevaarlijk gedrag als brandstichting klein tot matig is omdat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor geweldsdelicten. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige brandstichting is gepleegd naar aanleiding van een voor de verdachte niet uitzonderlijke situatie en dat deze, afgezien van de ernst, past binnen het geschetste beeld van structureel agerend gedrag met verbale en fysieke agressie richting met name hulpverleners. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de deskundigen bij hun onderzoek beschikten over een grote hoeveelheid aan relevante informatie over de verdachte, betrekking hebbend op een lange periode (vanaf 2004). Anders dan waar de psycholoog vanuit gaat, is een strafrechtelijke veroordeling geen voorwaarde om beschreven agressief gedrag mee te mogen wegen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande en met de psychiater van oordeel dat de kans op het plegen van enig delict, waarbij de veiligheid van anderen, te weten zorgpersoneel in het geding is, hoog is.
Zorg-/behandelingskader
De verdachte is gelet op zijn stoornissen aangewezen op een behandeling en begeleiding, welke bestaat uit medicatie, psycho-educatie en praktische ondersteuning en begeleiding. De psychiater acht een gestructureerde (klinische) setting met extern aangebracht risicomanagement noodzakelijk, aangezien de verdachte zich onvoldoende conformeert aan (medicamenteuze) adviezen. De verdachte toont geen ziekte-inzicht en/of probleembesef. Een behandeling als (bijzondere) voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of een tbs met voorwaarden is daarom geen reële optie. De psychiater verwacht dat het opnieuw bewandelen van de weg binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg, al dan niet binnen een zorgmachtiging, geen zin heeft, omdat het verleden heeft aangetoond dat een duurzame verbetering op deze manier niet kan worden bewerkstelligd. De psychiater concludeert dat de mogelijkheid van tbs met dwangverpleging resteert. De psycholoog concludeert dat de reeds afgegeven zorgmachtiging volstaat als waarborg voor de maatschappelijke veiligheid.
De rechtbank kan zich verenigen met bovenstaande conclusies van de psychiater en maakt deze tot de hare. Naar het oordeel van de rechtbank biedt een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen dat de verdachte een passende behandeling zal krijgen waarbij de veiligheid van anderen voldoende wordt gewaarborgd. Ook het onderhavige feit heeft de verdachte gepleegd terwijl aan hem een zorgmachtiging was verleend. Het – niet forensisch – kader van de zorgmachtiging is onvoldoende gebleken om het benodigde beveiligingsniveau en risicomanagement te realiseren en gelet op voornoemde bevindingen is er geen aanleiding te verwachten dat dit in de toekomst anders zal zijn. Dat de wet nog mogelijk onbenutte opties biedt, zoals door de raadsman aangevoerd, maakt dit niet anders. De behandeling op grond van de tbs-maatregel met dwangverpleging is langduriger dan een zorgmachtiging en biedt door het forensisch kader meer mogelijkheden voor begeleiding naar een stabiele terugkeer in de maatschappij.
Op te leggen straf en maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling van agerend gedrag met verbale en fysieke agressie bestaat en de veiligheid van anderen deze maatregel eist. Om het recidivegevaar van de verdachte terug te dringen is een langdurige en intensieve klinische behandeling, met strakke regie van een forensisch deskundig behandelteam, dat ook aanwezig blijft in de fase van resocialisatie, noodzakelijk. Ter bescherming van de veiligheid van anderen is het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk om de verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging op te leggen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten
brandstichting met levensgevaar voor een ander,kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Daarnaast acht de rechtbank, gezien de ernst van het feit, ook de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Ten tijde van het uitspreken van dit vonnis heeft de verdachte bijna zes maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Nu het feit verminderd aan de verdachte wordt toegerekend en gelet op de maatregel van terbeschikkingstelling en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank echter een gevangenisstraf van langer dan zes maanden niet geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
37a, 37b, 38d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 [zes] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2023.