ECLI:NL:RBNHO:2023:6522

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
21/3293 en 22/1623
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 23 juni 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ongegrond verklaard. Eisers, die een uitkering ontvingen, hebben niet voldaan aan de inlichtingenplicht, wat leidde tot een onderzoek door verweerder na een melding van de politie. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 65.434,41, alsook de oplegging van een boete van € 462,30, rechtmatig zijn. De rechtbank stelt vast dat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun financiële situatie, waaronder onopgegeven bankrekeningen en niet gespecificeerde inkomsten. De rechtbank benadrukt dat het aan de bijstandsverlenende instantie is om de nodige feiten te vergaren, maar dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust. De eisers hebben hun beroepsgrond dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht ingetrokken, waardoor dit niet meer in geschil is. De rechtbank concludeert dat de terugvordering en de boete niet onevenredig zijn, en dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3293 en 22/1623

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M. Booij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering en het opleggen van een boete op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met de bestreden besluiten van 8 juli 2021 en 8 februari 2022 op de bezwaren van eisers is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres ontving van 1 september 2016 tot en met 6 oktober 2016 een uitkering op grond van de norm alleenstaande ouder en vanaf 7 oktober 2016 tot en met 31 januari 2020 ontvingen eisers een uitkering naar de norm van gehuwden.
3. Na een melding van de politie op 1 juli 2019 is door verweerder een onderzoek gestart. Naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek is geconcludeerd dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering wordt teruggevorderd tot een bedrag van € 65.434,41 en er is een boete opgelegd ter hoogte van
€ 462,30.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit tot intrekking en terugvordering – samengevat – de volgende onderzoeksbevindingen ten grondslag gelegd, zoals vermeld in het advies van de commissie belast met de behandeling van bezwaarschriften:
  • Eisers hadden in totaal 12 bankrekeningen op hun naam staan, waarvan er maar vijf waren opgegeven bij verweerder.
  • Uit de bankafschriften over de periode 1 september 2016 tot en met 31 december 2019 is gebleken dat eisers nagenoeg geen geld uitgeven aan levensonderhoud. Eisers komen met hun uitgaven niet in de buurt van het Nibud-bedrag van circa € 508,99 per maand aan voeding.
  • Uit de bankafschriften blijkt dat eisers meer geld uitgaven dan dat er binnenkwam. Daarnaast zijn er regelmatig kasstortingen verricht, die niet nader zijn gespecificeerd.
  • Er zijn in 2017, 2018 en 2019 enkele pintransacties te zien van een supermarkt en tankstation in Frankrijk, terwijl geen opgave van vakantie is gedaan.
  • Er is geen melding gemaakt van een derde (bedrijfs)auto op hun naam. Eisers kunnen niet aantonen hoe zij deze gefinancierd hebben. Ook blijkt dat in 2018 nagenoeg geen betalingen aan tankstations zijn gedaan, terwijl zij wel een auto in hun bezit hadden.
  • Eisers hebben meerdere Marktplaatsverkopen gedaan, waarvan de omvang niet inzichtelijk is. De opbrengsten zijn niet gemeld en zijn ook niet nader gespecificeerd.
  • Eisers hebben verklaard steun van hun familie te hebben ontvangen in de vorm van contant geld, benzine, maaltijden, boodschappen en de verbouwing. Over de omvang en frequentie van deze steun is echter op geen enkele wijze informatie gegeven. Ook zijn geen gegevens overgelegd. Verder is niet aangetoond waar de verbouwing van is gefinancierd. Door de Sociale Recherche wordt geconcludeerd dat eisers gedurende de hele uitkeringsperiode de beschikking hebben gehad over onbekende inkomstenbronnen.
De conclusie van verweerder luidt dat het recht op bijstand niet schattenderwijs kan worden vastgesteld aangezien er door eisers geen enkele informatie is verstrekt. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte. Er is geen sprake van dringende redenen, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de uitkering en het opleggen van een boete op grond van de Pw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De intrekking en terugvordering (HAA 21/3293)
6. Voorop staat dat een besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkenen belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7. Ter zitting hebben eisers de beroepsgrond ingetrokken dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Dit betekent dat niet meer in geschil is dat de inlichtingenplicht is geschonden.
8. Eisers stellen dat ondanks de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand is vast te stellen, op basis van alle bekende informatie. Verder stellen eisers dat terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is, gelet op het doel van de terugvordering. In tegenstelling tot verweerder menen eisers dat wel degelijk aan het evenredigheidsbeginsel mag worden getoetst.
9. Als uitgangspunt bij de beoordeling geldt dat in het geval dat na een schending van de inlichtingenverplichting een precieze vaststelling van het recht op bijstand niet mogelijk is, het bijstandsverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden is schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenplicht voor diens rekening worden gelaten. Dit geldt ook voor de vaststelling van het recht op bijstand door afstemming met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW. Het is dan aan de betrokkene om te stellen en met objectieve gegevens aannemelijk te maken wat de juiste vaststelling zou zijn. [1]
10. Met inachtneming van het hiervoor vermelde uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, omdat door eisers onvoldoende informatie is verstrekt. Uit de onderzoeksresultaten van verweerder blijkt dat eisers in de gehele periode bijdragen aan boodschappen en aan brandstofkosten hebben ontvangen van familie van eisers. Dit wordt door eisers ook niet betwist. Eisers hebben – nadat verweerder gevraagd heeft om een nadere verduidelijking met concrete overzichten – geen gegevens overgelegd over de omvang en frequentie van deze bijdragen.
Er is ook geen nadere informatie overgelegd over de omvang van de inkomsten uit de verschillende verkopen van puppy’s, ijzer en via advertenties op Marktplaats. Om de bijstand schattenderwijs vast te kunnen stellen, dan wel de bijstand af te stemmen, had het op de weg van eisers gelegen om meer informatie te verschaffen over de hierboven genoemde onderwerpen. Verweerder heeft eisers hiertoe meerdere mogelijkheden geboden. Bovendien is – na vragen hierover van verweerder – ook geen informatie verstrekt over de wijze waarop eisers de auto’s, de vakantie en de verbouwing hebben gefinancierd en zijn er onduidelijkheden – nadat ook hierover op meerdere momenten om verduidelijking is gevraagd – blijven bestaan over de herkomst van stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van belanghebbenden.
11. Voor zover eisers betogen dat de terugvordering onevenredig is, is van belang dat voor toetsing van het besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelet op het verplichtende karakter van het besluit tot terugvordering op grond van 58, eerste lid, van de PW, geen ruimte bestaat.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eisers over de periode in geding te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eisers uitbetaalde bijstand terug te vorderen. Verweerder kon de bijstand niet schattenderwijs vaststellen.
Het boetebesluit (HAA 22/1623)
13. Eisers stellen dat het boetebedrag moet worden gematigd, omdat er meer rekening dient te worden gehouden met de (huidige) financiële situatie van eisers en de (verzachtende) omstandigheden van hun geval. Ook menen eisers dat de hoogte van de boete onevenredig hoog is, gelet op het met het besluit beoogde doel.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de boete al gematigd door uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid en verweerder heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van eisers. Het boetebedrag van € 462,30 is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

15. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. M.A. Hoogkamer, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 17 van de Pw staat de inlichtingenplicht: betrokkene moet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 18 lid 1 Pw staat dat het college de bijstand afstemt aan de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw - voor zover van belang - legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 54, derde lid, van de Pw staat dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, als de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen en dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Pw zegt dat het college de bijstandsuitkering terugvordert als bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1918.