5.2.De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De intrekking en terugvordering (HAA 21/3293)
6. Voorop staat dat een besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkenen belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7. Ter zitting hebben eisers de beroepsgrond ingetrokken dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Dit betekent dat niet meer in geschil is dat de inlichtingenplicht is geschonden.
8. Eisers stellen dat ondanks de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand is vast te stellen, op basis van alle bekende informatie. Verder stellen eisers dat terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is, gelet op het doel van de terugvordering. In tegenstelling tot verweerder menen eisers dat wel degelijk aan het evenredigheidsbeginsel mag worden getoetst.
9. Als uitgangspunt bij de beoordeling geldt dat in het geval dat na een schending van de inlichtingenverplichting een precieze vaststelling van het recht op bijstand niet mogelijk is, het bijstandsverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden is schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenplicht voor diens rekening worden gelaten. Dit geldt ook voor de vaststelling van het recht op bijstand door afstemming met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW. Het is dan aan de betrokkene om te stellen en met objectieve gegevens aannemelijk te maken wat de juiste vaststelling zou zijn.
10. Met inachtneming van het hiervoor vermelde uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, omdat door eisers onvoldoende informatie is verstrekt. Uit de onderzoeksresultaten van verweerder blijkt dat eisers in de gehele periode bijdragen aan boodschappen en aan brandstofkosten hebben ontvangen van familie van eisers. Dit wordt door eisers ook niet betwist. Eisers hebben – nadat verweerder gevraagd heeft om een nadere verduidelijking met concrete overzichten – geen gegevens overgelegd over de omvang en frequentie van deze bijdragen.
Er is ook geen nadere informatie overgelegd over de omvang van de inkomsten uit de verschillende verkopen van puppy’s, ijzer en via advertenties op Marktplaats. Om de bijstand schattenderwijs vast te kunnen stellen, dan wel de bijstand af te stemmen, had het op de weg van eisers gelegen om meer informatie te verschaffen over de hierboven genoemde onderwerpen. Verweerder heeft eisers hiertoe meerdere mogelijkheden geboden. Bovendien is – na vragen hierover van verweerder – ook geen informatie verstrekt over de wijze waarop eisers de auto’s, de vakantie en de verbouwing hebben gefinancierd en zijn er onduidelijkheden – nadat ook hierover op meerdere momenten om verduidelijking is gevraagd – blijven bestaan over de herkomst van stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen van belanghebbenden.
11. Voor zover eisers betogen dat de terugvordering onevenredig is, is van belang dat voor toetsing van het besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelet op het verplichtende karakter van het besluit tot terugvordering op grond van 58, eerste lid, van de PW, geen ruimte bestaat.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eisers over de periode in geding te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eisers uitbetaalde bijstand terug te vorderen. Verweerder kon de bijstand niet schattenderwijs vaststellen.
Het boetebesluit (HAA 22/1623)
13. Eisers stellen dat het boetebedrag moet worden gematigd, omdat er meer rekening dient te worden gehouden met de (huidige) financiële situatie van eisers en de (verzachtende) omstandigheden van hun geval. Ook menen eisers dat de hoogte van de boete onevenredig hoog is, gelet op het met het besluit beoogde doel.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de boete al gematigd door uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid en verweerder heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van eisers. Het boetebedrag van € 462,30 is naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld.