ECLI:NL:RBNHO:2023:6468

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
10137083
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging arbeidsovereenkomst en loonbetaling in het kader van de ketenregeling en cao

In deze zaak vordert een werkgever, aangeduid als [eisers], dat de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [gedaagde], is geëindigd door het aflopen van de bepaalde tijd. De werknemer verzet zich hiertegen en stelt dat op basis van de toepasselijke cao een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter oordeelt in het voordeel van de werknemer en stelt vast dat de cao ten gunste van de werknemer kan afwijken van de wettelijke ketenregeling. De kantonrechter wijst de vordering van de werkgever af en veroordeelt deze tot loonbetaling aan de werknemer. De zaak is behandeld op 20 februari 2023, na een dagvaarding op 4 oktober 2022. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan op 13 augustus 2021, en dat de werkgever niet kan terugvallen op de wettelijke ketenregeling die een beëindiging op 13 augustus 2022 zou rechtvaardigen. De proceskosten worden aan de werkgever opgelegd, omdat deze ongelijk krijgt. De kantonrechter wijst ook de tegenvordering van de werknemer toe, die onder andere om wettelijke verhoging en rente vraagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10137083 \ CV EXPL 22-3608
Uitspraakdatum: 23 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser 1]en
[eiser 2]
samen handelend onder de naam [naam VOF]
beiden wonend te [woonplaats] , eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. E.J.M. van der Lans en mr. N. van der Jagt
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats] , gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. S. Klomp
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werkgever dat voor recht wordt verklaard dat de arbeidsovereenkomst met een werknemer is geëindigd door het aflopen van de bepaalde tijd daarvan. De werknemer heeft als verweer dat op grond van de toepasselijke cao een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter geeft de werknemer gelijk. De kantonrechter oordeelt dat in een cao ten gunste van een werknemer mag worden afgeweken van de zogenoemde ‘ketenregeling’ in de wet, zoals in dit geval is gebeurd. De vordering van de werkgever wordt daarom afgewezen en de werkgever wordt veroordeeld tot loonbetaling.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft met dagvaarding van 4 oktober 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 20 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eisers] met brieven van 10 november 2022 en 9 februari 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is een hoveniersbedrijf.
2.2.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] , is op 13 augustus 2019 bij [eisers] in dienst getreden als assistent hovenier, met een salaris van € 1.917,34 bruto per maand.
2.3.
De eerste arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd, van 13 augustus 2019 tot 13 augustus 2020. Daarna zijn nog twee contracten voor bepaalde tijd overeengekomen, van 13 augustus 2020 tot 13 augustus 2021, en van 13 augustus 2021 tot 13 augustus 2022.
2.4.
In de tweede en derde schriftelijke arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Hoveniersbedrijf in Nederland (hierna: CAO Hoveniersbedrijf) van toepassing verklaard. De CAO Hoveniersbedrijf is ook algemeen verbindend verklaard, van 10 januari 2019 tot en met 1 juli 2021 (Stcrt. 7 januari 2019, nr. 1265 en Stcrt. 23 juni 2020, nr 30620)
2.5.
In de CAO Hoveniersbedrijf geldend in 2019, 2020 en 2021 is telkens eenzelfde artikel 9 opgenomen, dat luidt als volgt:
Uitzonderingsbepaling ten aanzien van het wettelijk ontstaan van een vast dienstverband
1. Met dezelfde werknemer kunnen binnen een periode van 24 maanden maximaal 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan 6 maanden. Het aangaan van een arbeidsovereenkomst waardoor de genoemde periode van 24 maanden en/of het aantal van 3 arbeidsovereenkomsten wordt overschreden, zonder dat een onderbreking van meer dan 6 maanden heeft plaatsgevonden, leidt van rechtswege tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. (…)
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen uitsluitend voor de functies ingedeeld in de functiegroepen 1 tot en met 3 met uitzondering van de functies servicemedewerker, telefonist(e) en receptionist(e), die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter hebben, binnen een periode van 36 maanden maximaal 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van minimaal 9 maanden worden afgesloten die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan 6 maanden. Het aangaan van een arbeidsovereenkomst waardoor de periode van 36 maanden of het aantal van 3 arbeidsovereenkomsten wordt overschreven, zonder dat een onderbreking van meer dan 6 maanden heeft plaatsgevonden, leidt van rechtswege tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.”
2.6.
[gedaagde] is met ingang van 23 juni 2022 wegens ziekte ongeschikt voor zijn werk.
2.7.
In een brief van 24 juni 2022 heeft [eisers] aan [gedaagde] medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en dat de arbeidsovereenkomst op 13 augustus 2022 van rechtswege zal eindigen. De gemachtigde van [gedaagde] heeft in een brief van 14 juli 2022 aan [eisers] meegedeeld dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
2.8.
In een vonnis in kort geding van 31 oktober 2022 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland is [eisers] veroordeeld tot (door)betaling van loon aan [gedaagde] op en na 13 augustus 2022.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eisers] vordert – na wijziging van de eis – dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] op 13 augustus 2022 van rechtswege is geëindigd en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van onverschuldigd betaald loon. [eisers] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het op grond van de zogenoemde ‘ketenregeling’ in de wet was toegestaan om drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan binnen een periode van 36 maanden en dat de laatste arbeidsovereenkomst met [gedaagde] dus van rechtswege is geëindigd. Volgens [eisers] is artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf, waarin staat dat al na 24 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, in strijd met de wet en nietig, zodat [gedaagde] daarop geen beroep kan doen. Verder stelt [eisers] dat het ook op grond van artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf was toegestaan om drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan binnen een periode van 36 maanden.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat de wettelijke termijn van de ‘ketenregeling’ een maximumtermijn is, waarvan in artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf ten gunste van een werknemer mag worden afgeweken, en dat daarom tussen partijen na een periode van 24 maanden en op 13 augustus 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Volgens [gedaagde] is het door [eisers] genoemde artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf niet van toepassing, omdat dit artikel alleen ziet op functies die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter hebben, en [gedaagde] niet zo’n functie heeft. [gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering onder meer dat de kantonrechter [eisers] veroordeelt tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of voor recht moet worden verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 13 augustus 2022 van rechtswege is geëindigd.
4.2.
[eisers] stelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 13 augustus 2022 is geëindigd vanwege het aflopen van de bepaalde tijd daarvan. [gedaagde] meent dat op dat moment al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] gelijk en is tussen partijen op 13 augustus 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd en toegelicht.
4.4.
Volgens de huidige ‘ketenregeling’ in de wet, zoals deze geldt sinds 1 januari 2020, geldt vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden hebben overschreden, met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd. [1] Dat geldt ook als meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden. [2]
4.5.
Deze wettelijke ‘ketenregeling’ is van toepassing op arbeidsovereenkomsten die eindigen op of na 1 januari 2020, ook als de (eerste) arbeidsovereenkomst is aangegaan vóór 1 januari 2020. [3]
4.6.
Als wordt uitgegaan van de wettelijke ‘ketenregeling’ is de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen partijen van rechtswege geëindigd op 13 augustus 2022. Partijen zijn immers niet meer dan drie arbeidsovereenkomsten aangegaan en er was na de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nog geen periode van 36 maanden overschreden.
4.7.
In het hiervoor aangehaalde artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf staat dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst waardoor een periode van 24 maanden wordt overschreden, van rechtswege leidt tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.8.
Als wordt uitgegaan van artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf is op 13 augustus 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Immers, op en na 13 augustus 2021, toen partijen een derde overeenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, werd een periode van 24 maanden overschreden en dat leidde op grond van artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf van rechtswege tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.9.
De vraag is vervolgens of artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf een rechtsgeldige afwijking van wettelijke ‘ketenregeling’ is, dan wel of dit artikel ongeldig en nietig is.
4.10.
In de wet is geregeld dat in bepaalde gevallen bij collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao) kan worden afgeweken van de wettelijke ‘ketenregeling’. In een cao kan voor bepaalde functies of functiegroepen de termijn van 36 maanden worden verlengd tot 48 maanden en kan het aantal van drie arbeidsovereenkomsten worden verhoogd naar zes. [4] En in een cao kan voor bepaalde specifieke functies en gevallen de wettelijke ‘ketenregeling’ buiten toepassing worden verklaard. [5] Die gevallen zijn hier niet aan de orde.
4.11.
In de wet is niet met zoveel woorden voorzien in een mogelijkheid om in een cao af te wijken van de periode van 36 maanden door deze te beperken tot 24 maanden, zoals is gebeurd in artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het echter mogelijk om in een cao ten gunste van een werknemer af te wijken van de wettelijke periode van 36 maanden, ook al staat die mogelijkheid tot afwijking niet letterlijk in de wet.
4.13.
Daarbij is van belang dat in de wettelijke ‘ketenregeling’ nergens staat dat een afwijking daarvan ten gunste van de werknemer niet is toegestaan. De wet voorziet er alleen in dat de ‘ketenregeling’ in bepaalde gevallen
“buiten toepassing”kan worden verklaard en dat daarvan in specifieke gevallen
“ten nadele”van de werknemer kan worden afgeweken. [6] Er is in de wet geen verbod opgenomen voor een afwijking van de wet ten gunste van de werknemer.
4.14.
Ook uit de wetsgeschiedenis van de wettelijke ‘ketenregeling’ blijkt niet dat een afwijking daarvan bij cao ten gunste van de werknemer verboden of nietig is. Uit die wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat met de huidige ‘ketenregeling’ is beoogd om
“de maximumtermijn”daarvan te verruimen van 24 naar 36 maanden en dat afwijkingen daarvan bij cao ten voordele van de werknemer leidend en geldend moeten worden geacht. [7] Uitgangspunt van de wetgever is ook dat de ‘ketenregeling’ tot doel heeft om te voorkomen dat werknemers gevangen worden in een ‘draaideur’ van tijdelijke arbeidscontracten, en dat de regelgeving zo wordt ingericht dat de wet de hoofdregel bevat en een cao ruimte geeft voor maatwerk. [8]
4.15.
Er kan daarom ook niet worden aangenomen dat de wetgever heeft bedoeld om afwijkingen van de wettelijke ‘ketenregeling’ bij cao ten gunste van de werknemer uit te sluiten of onmogelijk te maken.
4.16.
Verder is van belang dat met de huidige (en de eerdere) wettelijke ‘ketenregeling’ mede wordt beoogd om de Europese Richtlijn 1999/70 van 28 juni 1999 betreffende de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: Richtlijn 1999/ 70) na te leven. [9] Volgens Richtlijn 1999/70 is een vaste dienstbetrekking en werkzekerheid een essentieel onderdeel van werknemersbescherming en is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
“de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer”, dus de norm.
4.17.
In clausule 5 van de raamovereenkomst bij Richtlijn 1999/70 staat dat de lidstaten en sociale partners kunnen bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden. En volgens clausule 8 van de raamovereenkomst kunnen de lidstaten en sociale partners bepalingen handhaven of invoeren die voor werknemers gunstiger zijn dan die welke in de raamovereenkomst zijn opgenomen.
4.18.
De kantonrechter moet de wettelijke ‘ketenregeling’ zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van Richtlijn 1999/70, om het met die richtlijn beoogde resultaat te bereiken. [10] De kantonrechter moet daarbij al het mogelijke doen om de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de met die richtlijn nagestreefde doelstelling.
4.19.
Gelet op de bewoordingen en het doel van Richtlijn 1999/70 moet de wettelijke ‘ketenregeling’ zo worden uitgelegd dat een afwijking daarvan bij cao ten gunste van een werknemer is toegestaan, ook al bestaat daarvoor geen specifieke wettelijke grondslag. Die uitleg is immers het meest in overeenstemming met de werknemersbescherming die Richtlijn 1999/70 nastreeft en met het uitgangspunt dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de norm is. Ook sluit die uitleg aan bij het uitgangspunt dat lidstaten en sociale partners bepalingen kunnen handhaven of invoeren die voor werknemers het meest gunstig zijn.
4.20.
De conclusie is dus dat uit de wettelijke ‘ketenregeling’ zelf en de wetsgeschiedenis volgt dat de afwijking van die regeling in artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf ten gunste van werknemers niet in strijd is met de wet en niet nietig, maar geldig en mogelijk, mede in het licht van een ‘richtlijnconforme’ uitleg.
4.21.
[eisers] heeft ter ondersteuning van haar standpunt dat artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf in strijd is met de wet en nietig, ook verwezen naar literatuur. Nog daargelaten de vraag of die literatuur bepalend is voor het oordeel van de kantonrechter, moet worden vastgesteld dat die literatuur geen steun oplevert voor het standpunt van [eisers] . Volgens de auteur van Tekst & Commentaar Arbeidsrecht is in een geval als hier aan de orde sprake van een geldige afwijking bij cao van de wet, omdat een verkorting van de maximaal toegestane duur van tijdelijke arbeidsovereenkomsten als een afwijking ten gunste van de werknemer moet worden beschouwd. [11] De auteur van Sdu Commentaar Arbeidsrecht Thematisch komt, anders dan [eisers] stelt, ook tot de conclusie dat een cao-bepaling die in het voordeel van de werknemer afwijkt van de wettelijke ‘ketenregeling’, niet strijdig is met de wet. [12]
4.22.
[eisers] heeft nog gesteld dat artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf niet zonder meer als een afwijking van de wettelijke ‘ketenregeling’ ten gunste of in het voordeel van de werknemer kan worden aangemerkt. Daarbij heeft [eisers] verwezen naar de wetsgeschiedenis van de huidige ‘ketenregeling’, waarin is opgemerkt dat het ook voor een werknemer positief kan zijn om nog een extra jaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan bij dezelfde werkgever. [13] De kantonrechter volgt dat standpunt niet. De enkele opmerking dat het voor een werknemer misschien ook positief kan zijn om nog een extra jaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, kan namelijk niet afdoen aan de algemene doelstelling en uitgangspunten van de wettelijke ‘ketenregeling’ en Richtlijn 1999/ 70, namelijk werknemersbescherming en werkzekerheid, het voorkomen van een ‘draaideur’, en de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als norm. Gelet daarop is artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf onmiskenbaar een afwijking van de wettelijke ‘ketenregeling’ ten gunste en in het voordeel van de werknemer. Zoals ook blijkt in deze zaak.
4.23.
Verder heeft [eisers] aangevoerd dat het ook op grond van artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf was toegestaan om drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan binnen een periode van 36 maanden. Daarbij heeft [eisers] gesteld dat de bewoordingen
“die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter hebben”in artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf geen aanvullende voorwaarde inhouden, maar slechts een ‘uitbreidende bijzin’.
4.24.
Die stelling kan niet slagen.
4.25.
Een cao moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde cao-norm. Dat betekent dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. [14] Bij die uitleg kan ook rekening worden gehouden met elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.26.
In artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf staat dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst waardoor een periode van 24 maanden wordt overschreden, van rechtswege leidt tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De uitleg van [eisers] van artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf komt erop neer dat in afwijking van artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf voor alle functies ingedeeld in de functiegroepen 1 tot en met 3 van de CAO Hoveneniersbedrijf geldt dat pas na een periode van 36 maanden van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, zonder dat daarbij is vereist dat het gaat om functies die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter hebben.
4.27.
Die uitleg van [eisers] past niet bij de bewoordingen van artikel 9 van de CAO Hoveniersbedrijf en leidt ook niet tot een aannemelijk rechtsgevolg. Artikel 9 lid 3 is een afwijking van de hoofdregel van artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf. Uit het karakter van artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf als afwijking van de hoofdregel volgt al dat de bewoordingen
“die als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter hebben”een voorwaarde inhouden, namelijk de situatie beschrijven waarin de afwijking van toepassing is. Het is ook niet aannemelijk dat met artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf beoogd is om voor een groot aantal functiegroepen in de CAO Hoveniersbedrijf de werking van artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf weer geheel ongedaan te maken, zonder nadere voorwaarde. Als dat de bedoeling was, is het niet logisch dat artikel 9 lid 1 van de CAO Hoveniersbedrijf als hoofdregel is geformuleerd en artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf als afwijking daarvan.
4.28.
Vast staat dat de functie van [gedaagde] als assistent hovenier is ingedeeld in functiegroep 2 van de CAO Hoveniersbedrijf. Maar de kantonrechter is niet gebleken dat de functie van [gedaagde] als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter heeft. [eisers] heeft niet, althans onvoldoende betwist de gemotiveerde stelling van [gedaagde] dat hij steeds het hele jaar door zijn werkzaamheden heeft verricht, ongeacht het seizoen of de klimatologische omstandigheden. Daarbij is er door [gedaagde] ook op gewezen dat hij het hele jaar door ten minste 32 uur per week heeft gewerkt en dat hij steeds werkzaamheden heeft verricht die niet seizoensgebonden zijn, zoals het leggen van bestratingen, het bouwen van vlonders, schuren en overkappingen, en het aanleggen van borders, beschoeiingen en schuttingen. [eisers] heeft daartegenover geen relevante argumenten of gegevens naar voren gebracht.
4.29.
Artikel 9 lid 3 van de CAO Hoveniersbedrijf is dus niet van toepassing, omdat de functie van [gedaagde] niet als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden noodzakelijkerwijs een seizoenmatig karakter heeft.
4.30.
De conclusie is dat de kantonrechter de vorderingen van [eisers] zal afwijzen. Tussen partijen is immers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, die niet van rechtswege is geëindigd op 13 augustus 2022, en aan [gedaagde] is ook niet onverschuldigd loon betaald.
4.31.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] , omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
4.32.
De vordering van [gedaagde] om voor recht te verklaren dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, die niet van rechtswege is geëindigd op 13 augustus 2022, is gezien het voorgaande toewijsbaar.
4.33.
De kantonrechter ziet ook aanleiding om de door [gedaagde] gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente toe te wijzen, voor zover het loon niet tijdig is betaald. Daarbij zal de wettelijke verhoging worden gematigd tot 20%, zoals ook door de kantonrechter in kort geding is gedaan.
4.34.
De vordering van [gedaagde] om voor recht te verklaren dat de arbeidsduur 36,6 uur per week bedraagt, kan worden toegewezen, omdat [eisers] die vordering heeft erkend.
4.35.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] , omdat zij ongelijk krijgt. De kosten van [gedaagde] worden op nihil bepaald, gelet op de samenhang met de zaak van de vordering van [eisers] .

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 660,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
5.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke verhoging over het niet tijdig betaalde loon, tot een maximum van 20%, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het opeisbaar worden van het loon tot de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:668a lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:668a lid 1, onderdeel b, BW.
3.Zie de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 24 maart 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:RBNHO:2022:3290.
4.Artikel 7:668a lid 5 BW.
5.Artikel 7:668a lid 8 en 9 BW.
6.Artikel 7:668a lid 5 en 6 BW.
7.
8.
9.
10.Zie de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 13 januari 2022, C-282/19, gepubliceerd op www.eur-lex.europa.eu, met nummer ECLI:EU:C:2022:3 (
11.E. Verhulp, in: T&C Arbeidsrecht, art. 7:668a BW, aant. 6.
12.A.R. Houweling, in: Sdu Commentaar Arbeidsrecht Thematisch, art. 7:668a BW, aant. 5.
13.
14.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR: 2018:678 (