6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een stuk zwaar vuurwerk (Cobra 6) bij of in de brievenbus van een woning te ontsteken, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De ontploffing heeft een ravage aangericht, zowel in als buiten de woning. In de hal van de woning en op straat lagen glasscherven en houtdelen van de voordeur. De ontploffing is met zoveel kracht geweest dat de klep van de brievenbus bij de tegenoverliggende woning, ongeveer vijftien meter verderop, een beschadiging in het kozijn heeft veroorzaakt. Het hele gezin (ouders en drie kinderen) was op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig. De ontploffing heeft een grote impact gehad op het gezin, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Door het handelen van de verdachte en zijn mededader zijn niet alleen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij de bewoners van de woning veroorzaakt, maar ook in de samenleving als geheel en in het bijzonder in de desbetreffende straat. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan. De verdachte heeft kennelijk niet stil gestaan bij de grote gevaren die het afsteken van zwaar vuurwerk met zich meebrengt. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij niet heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. Zo heeft hij ook ter zitting geen spijt betuigd richting de slachtoffers.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 8 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 8 februari 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. Het rapport houdt, onder meer, het volgende in:
Hoewel hij zich op zijn zwijgrecht beroept, menen wij toch risicofactoren te kunnen benoemen in het psychosociaal functioneren in samenhang met middelengebruik en een daarmee samenhangend risicovol sociaal netwerk in de woonomgeving. [verdachte] heeft blijk gegeven van motivatie voor gedragsverandering door van woonomgeving te veranderen om contact met zijn sociaal netwerk te vermijden. Hij heeft een traject doorlopen om te stoppen met middelengebruik.Betrokkene toont zich gemotiveerd voor begeleiding en hulpverlening in een justitieel kader en geeft tijdens gesprekken blijk van zelfreflectie en -inzicht. Er is sprake van een hoge mate van responsiviteit. Dat betrokkene desalniettemin is teruggevallen in antisociaal gedrag, en daarmee zijn baan is verloren, beschouwen wij als een terugval behorend tot het proces van verandering. Daarbij blijft het zaak betrokkene te ondersteunen bij het in stand houden van zijn streven naar een maatschappelijk aanvaarde levensstijl.
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen en het (goedlopende) toezicht bij Reclassering Nederland te laten continueren. Bij de Waag en de Brijder valt betrokkene vanwege zijn leeftijd automatisch in de categorie jeugd (tot 24 jaar). Met betrekking tot toepassing van het jeugdstrafrecht zijn daarvoor in het wegingskader ASR in enige mate indicaties te vinden in het cluster pedagogische mogelijkheden en handelingsvaardigheden. Zo is sprake van het slecht inschatten van de risico's van het eigen handelen, er zijn signalen voor een licht verstandelijke beperking, heeft betrokkene moeite met het organiseren van zijn eigen gedrag en is hij beïnvloedbaar door vrienden en kennissen. Betrokkene is in sterke mate nog ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen en neemt eveneens nog in sterke mate actief deel aan het opvanggezin van zijn zus. Van contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht is nauwelijks sprake.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Het risico op letselschade alsook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert, bij bewezenverklaring, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met de slachtoffers en beide medeverdachten en een locatieverbod.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit 19 jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om – bij wijze van uitzondering op de hoofdregel – jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te berechten volgens het sanctierecht voor minderjarigen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de reclassering – van oordeel dat in dit geval het sanctierecht voor minderjarigen moet worden toegepast. De rechtbank baseert haar oordeel op de inhoud van het reclasseringsrapport en wijst daartoe in het bijzonder op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit, zijn achterliggende (geestelijke) problematiek en de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte, zoals die ook zijn gebleken tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om die jeugddetentie in voorwaardelijke vorm op te leggen met daarnaast een forse werkstraf.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat de voorlopige hechtenis van de verdachte langdurig onder een zwaar en intensief pakket aan bijzondere voorwaarden is geschorst. Gedurende een periode van ruim een jaar heeft de verdachte zich goed gehouden aan de voorwaarden en zich gemotiveerd ingezet om zijn (alcohol)problematiek aan te pakken en zijn leven een positieve wending te geven. Ook is de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit het verhandelde op de zitting blijkt ook dat de verdachte, onder begeleiding van de reclassering, op korte termijn zal starten met intensieve therapie, namelijk EMDR-therapie. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit bijna anderhalf jaar geleden is gepleegd en het, zeker nu het gaat om een jeugdige verdachte, lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting is behandeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat – anders dan in zaken waar de officier van justitie ter zitting naar heeft verwezen ter onderbouwing van de strafeis – de verdachte niet wordt verweten dat door de ontploffing zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar te duchten was. Voornoemde omstandigheden, in combinatie met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld maken ook dat de rechtbank aanleiding ziet om een straf van kortere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod met de [medeverdachte] en het locatieverbod. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot het opleggen van deze voorwaarden niet is gebleken, terwijl het telkens een grote inperking van de persoonlijke vrijheid van de verdachte betreft. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte zelf ook in [plaats] woonachtig is.
Naast de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren opleggen, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie als hij die werkstraf niet of niet naar behoren verricht.