ECLI:NL:RBNHO:2023:6451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
15/023732-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen door zwaar vuurwerk

Op 26 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een ontploffing heeft veroorzaakt door zwaar vuurwerk (Cobra 6) bij de brievenbus van een woning in IJmuiden. De ontploffing heeft gemeen gevaar voor goederen teweeggebracht. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Tijdens de zitting op 12 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. S.P. Visser, gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het aanreiken van duct tape aan zijn medeverdachte, bewust heeft bijgedragen aan de ontploffing. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte voldoende om hem als medepleger aan te merken. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 150 uur. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de gevolgen van de ontploffing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die de benadeelde partij had geleden, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/023732-22 (P)
Uitspraakdatum: 26 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, op of aan een woning gelegen aan de [adres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk, te weten een zogenaamde Cobra 6 (Di Elio Blasio), in elk geval een stof bevattende explosief materiaal, bij en/of in de brievenbus van die woning aan te steken, althans tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor goederen die zich in die woning bevonden en/of voor goederen in belendende woningen en/of voor goederen die zich in die straat bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de [medeverdachte] op 25 december 2021 met behulp van zwaar vuurwerk (een Cobra 6) een ontploffing teweeg heeft gebracht bij de woning aan [adres] , waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt daartoe voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s) (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893).
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte midden in de nacht samen met [medeverdachte] en een ander naar de woning aan [adres] (hierna: de woning) is gelopen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat zijn aanwezigheid voor de woning op louter toeval berust, gelet op het nachtelijke tijdstip en de wijze waarop de drie mannen in korte tijd op en neer door de straat zijn gelopen om twee keer voor de woning stil te staan, niet geloofwaardig. De rechtbank gaat er dus van uit dat de verdachte, in ieder geval de tweede keer dat hij zich voor de woning bevond, welbewust naar de woning is toegegaan. De drie mannen stonden samen op korte afstand voor de woning en keken naar de woning. De verdachte had die nacht een rol duct tape bij zich en de rechtbank stelt vast dat de verdachte een stuk(je) duct tape aan [medeverdachte] heeft gegeven, die daarop direct naar de voordeur van de woning is gelopen en daar een Cobra 6 heeft geplaatst en tot ontploffing heeft gebracht. Hierna renden de drie mannen samen weg.
Uit voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien met het korte tijdsverloop waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte, ten tijde van het aanreiken van het stuk(je) tape, op de hoogte was van het voornemen om bij de woning een ontploffing teweeg te brengen met behulp van zwaar vuurwerk. De rechtbank is van oordeel dat de rol c.q. bijdrage van de verdachte van dusdanig gewicht en betekenis is geweest dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] gericht op het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het ten laste gelegde feit.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 december 2021 te IJmuiden, gemeente Velsen, op of aan een woning gelegen aan [adres] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk, te weten een zogenaamde Cobra 6 (Di Elio Blasio), bij of in de brievenbus van die woning aan te steken, althans tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor goederen die zich in die woning bevonden en voor goederen in belendende woningen en voor goederen die zich in die straat bevonden, te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het sanctierecht voor minderjarigen moet worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden op te leggen die door de reclassering zijn geadviseerd, met dien verstande dat het contactverbod is gericht op de [medeverdachte] en de aangever en zijn oudste zoon, en het locatieverbod zich uitstrekt over het gebied zoals aangeduid op een door de officier van justitie overgelegde kaart van [plaats] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straftoemeting.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een stuk zwaar vuurwerk (Cobra 6) bij of in de brievenbus van een woning te ontsteken, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De ontploffing heeft een ravage aangericht, zowel in als buiten de woning. In de hal van de woning en op straat lagen glasscherven en houtdelen van de voordeur. De ontploffing is met zoveel kracht geweest dat de klep van de brievenbus bij de tegenoverliggende woning, ongeveer vijftien meter verderop, een beschadiging in het kozijn heeft veroorzaakt. Het hele gezin (ouders en drie kinderen) was op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig. De ontploffing heeft een grote impact gehad op het gezin, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Door het handelen van de verdachte en zijn mededader zijn niet alleen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij de bewoners van de woning veroorzaakt, maar ook in de samenleving als geheel en in het bijzonder in de desbetreffende straat. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan. De verdachte heeft kennelijk niet stil gestaan bij de grote gevaren die het afsteken van zwaar vuurwerk met zich meebrengt. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij niet heeft laten zien dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. Zo heeft hij ook ter zitting geen spijt betuigd richting de slachtoffers.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 8 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 8 februari 2023, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. Het rapport houdt, onder meer, het volgende in:
Hoewel hij zich op zijn zwijgrecht beroept, menen wij toch risicofactoren te kunnen benoemen in het psychosociaal functioneren in samenhang met middelengebruik en een daarmee samenhangend risicovol sociaal netwerk in de woonomgeving. [verdachte] heeft blijk gegeven van motivatie voor gedragsverandering door van woonomgeving te veranderen om contact met zijn sociaal netwerk te vermijden. Hij heeft een traject doorlopen om te stoppen met middelengebruik.Betrokkene toont zich gemotiveerd voor begeleiding en hulpverlening in een justitieel kader en geeft tijdens gesprekken blijk van zelfreflectie en -inzicht. Er is sprake van een hoge mate van responsiviteit. Dat betrokkene desalniettemin is teruggevallen in antisociaal gedrag, en daarmee zijn baan is verloren, beschouwen wij als een terugval behorend tot het proces van verandering. Daarbij blijft het zaak betrokkene te ondersteunen bij het in stand houden van zijn streven naar een maatschappelijk aanvaarde levensstijl.
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen en het (goedlopende) toezicht bij Reclassering Nederland te laten continueren. Bij de Waag en de Brijder valt betrokkene vanwege zijn leeftijd automatisch in de categorie jeugd (tot 24 jaar). Met betrekking tot toepassing van het jeugdstrafrecht zijn daarvoor in het wegingskader ASR in enige mate indicaties te vinden in het cluster pedagogische mogelijkheden en handelingsvaardigheden. Zo is sprake van het slecht inschatten van de risico's van het eigen handelen, er zijn signalen voor een licht verstandelijke beperking, heeft betrokkene moeite met het organiseren van zijn eigen gedrag en is hij beïnvloedbaar door vrienden en kennissen. Betrokkene is in sterke mate nog ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen en neemt eveneens nog in sterke mate actief deel aan het opvanggezin van zijn zus. Van contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht is nauwelijks sprake.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Het risico op letselschade alsook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert, bij bewezenverklaring, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met de slachtoffers en beide medeverdachten en een locatieverbod.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit 19 jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om – bij wijze van uitzondering op de hoofdregel – jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te berechten volgens het sanctierecht voor minderjarigen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de reclassering – van oordeel dat in dit geval het sanctierecht voor minderjarigen moet worden toegepast. De rechtbank baseert haar oordeel op de inhoud van het reclasseringsrapport en wijst daartoe in het bijzonder op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit, zijn achterliggende (geestelijke) problematiek en de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte, zoals die ook zijn gebleken tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het feit, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om die jeugddetentie in voorwaardelijke vorm op te leggen met daarnaast een forse werkstraf.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat de voorlopige hechtenis van de verdachte langdurig onder een zwaar en intensief pakket aan bijzondere voorwaarden is geschorst. Gedurende een periode van ruim een jaar heeft de verdachte zich goed gehouden aan de voorwaarden en zich gemotiveerd ingezet om zijn (alcohol)problematiek aan te pakken en zijn leven een positieve wending te geven. Ook is de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit het verhandelde op de zitting blijkt ook dat de verdachte, onder begeleiding van de reclassering, op korte termijn zal starten met intensieve therapie, namelijk EMDR-therapie. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit bijna anderhalf jaar geleden is gepleegd en het, zeker nu het gaat om een jeugdige verdachte, lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting is behandeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat – anders dan in zaken waar de officier van justitie ter zitting naar heeft verwezen ter onderbouwing van de strafeis – de verdachte niet wordt verweten dat door de ontploffing zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar te duchten was. Voornoemde omstandigheden, in combinatie met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld maken ook dat de rechtbank aanleiding ziet om een straf van kortere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod met de [medeverdachte] en het locatieverbod. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot het opleggen van deze voorwaarden niet is gebleken, terwijl het telkens een grote inperking van de persoonlijke vrijheid van de verdachte betreft. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte zelf ook in [plaats] woonachtig is.
Naast de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren opleggen, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie als hij die werkstraf niet of niet naar behoren verricht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.963,77 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- eigen risico van de opstalverzekering ter hoogte van € 100,00;
- montage- en aansluitkosten beveiligingsinstallatie woning ter hoogte van € 922,00;
- maandelijkse beveiligingskosten ter hoogte van € 941,77.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk wordt toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, waarbij gijzeling voor de duur van maximaal vijftien dagen kan worden toegepast.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging het bestaan van een causaal verband tussen het strafbare handelen van de verdachte en de schade, niet heeft betwist. De rechtbank is, gelet daarop en gezien de onderbouwing van de vordering, van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de kosten van de beveiligingsinstallatie overweegt de rechtbank nog dat het in deze zaak gaat om een verontrustend misdrijf, waarbij een ontploffing teweeg is gebracht bij de woning van de benadeelde partij. Uit de toelichting op de vordering is gebleken dat de ontploffing een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij en zijn gezin. Omdat voor hen niet duidelijk was wat de aanleiding was van het feit, wie daarvoor verantwoordelijk moest(en) worden gehouden en of er een risico bestond op herhaling, heeft de benadeelde partij lange tijd hevige gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de eigen woning ervaren. Uit de bijgevoegde facturen blijkt dat de beveiligingsinstallatie op 6 januari 2022 is aangeschaft, dus minder dan twee weken na het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen de kosten van de beveiligingsinstallatie en het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De rechtbank acht het redelijk dat de maandelijkse onderhoudskosten in tijd worden beperkt tot de dag van de terechtzitting, omdat de benadeelde partij op dat moment voor het eerst de nodige duidelijkheid heeft gekregen over de toedracht van het feit.
De rechtbank zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit en in lijn met de binnen de (jeugd)rechtspraak gehanteerde uitgangspunten, bepalen dat bij gebreke van betaling geen gijzeling kan worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht bij de reclassering
- zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, Reclassering Nederland, gevestigd te Oostvest 60, 2011 AK Haarlem, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende opname)- zich zal laten behandelen door De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt zeven weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
Contactverbod- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en
[naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
beiden woonachtig aan [adres] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
Andere voorwaarde het gedrag betreffende
- zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.963,77(zegge: duizend negenhonderd drieënzestig euro en zevenenzeventig eurocent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.963,77(zegge: duizend negenhonderd drieënzestig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mrs. D.J. Straathof en S. Ok, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2023.