ECLI:NL:RBNHO:2023:6268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
HAA 23_3185 en HAA 23_3254
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van lasten onder dwangsom voor personeelshuisvesting van een strandpaviljoen op Texel

Op 6 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 23/3185 en HAA 23/3254, waarin verzoekers [verzoeker 1] en [bedrijf 1] B.V. en [verzoeker 2] en [verzoekster] een voorlopige voorziening vroegen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel. Deze besluiten, genomen op 5 april 2023, legden hen een dwangsom op voor het beëindigen van overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met betrekking tot de huisvesting van personeel in stacaravans en chalets op een perceel op Texel. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om schorsing van de lasten toegewezen, omdat de belangen van de verzoekers in deze fase zwaarder wogen dan de handhavingseisen van de gemeente. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers een spoedeisend belang hadden bij de schorsing, vooral gezien het hoogseizoen voor het strandpaviljoen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de last onder dwangsom niet onmiddellijk zou leiden tot sluiting van het paviljoen, maar wel tot ernstige problemen met de personeelshuisvesting. De rechter heeft de besluiten geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar, en verweerder is veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3185 en HAA 23/3254

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2023 in de zaken tussen

1. [verzoeker 1]) uit [woonplaats] en de besloten vennootschap
[bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ), gevestigd in [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
2. [verzoeker 2])
en mevrouw [verzoekster]( [verzoekster] ), uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: N. Boer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam derde partij]uit [woonplaats] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum).

Inleiding

1. Bij afzonderlijke besluiten van 5 april 2023 zijn [verzoeker 1] , respectievelijk [verzoeker 2] en [verzoekster] , onder oplegging van een dwangsom, gelast overtredingen van de Wet algemene bepalingen die plaatsvinden op het perceel [locatie 1] in [vestigingsplaats] op Texel te beëindigen en beëindigd te houden. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van [verzoeker 1] en [bedrijf 1] respectievelijk van [verzoeker 2] en [verzoekster] gericht tegen de besluiten van 5 april 2023.
2. [verzoeker 1] en [bedrijf 1] alsmede [verzoeker 2] en [verzoekster] hebben ieder bezwaar gemaakt tegen het aan hen gerichte besluit van 5 april 2023.
3. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, [verzoeker 1] , voor zichzelf maar ook als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] , de gemachtigde van [verzoeker 1] en [bedrijf 1] , [verzoeker 2] , de gemachtigde van [verzoeker 2] en [verzoekster] , de gemachtigde van verweerder, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1
Het perceel [locatie 1] – [perceel] in [vestigingsplaats] is in eigendom van [verzoekster] en [verzoeker 2] . [verzoeker 1] is mede-eigenaar van strandpaviljoen [bedrijf 1] .
5.2
Door toezichthouders van verweerder is op 5 september 2022 geconstateerd dat 10 units in de vorm van caravans, stacaravans en chalets op het achtererf van de woning gelegen op het perceel [locatie 1] in [vestigingsplaats] waren geplaatst, dat meerdere van de woonunits werden bewoond en dat in een van de chalets met daarop het bord “restaurant” een volledige keuken aanwezig is. Drie aangetroffen kleine gebouwtjes zijn in gebruik als bijkeuken bij een stacaravan, als toiletgebouw en als doucheruimte. De op 5 september 2022 aangetroffen bewoners hebben aangegeven dat zij werkzaam zijn bij strandpaviljoen [bedrijf 1] . Zij betalen [bedrijf 1] een bedrag per nacht om op het terrein te mogen verblijven.
5.3
Op 5 september 2022 heeft [verzoeker 1] in een telefoongesprek met de toezichthouder aangegeven dat hij de units op het perceel wil gaan gebruiken voor de huisvesting van tijdelijk personeel. Hij was op dat moment bezig met de aankoop van het perceel.
5.4
Tijdens een controle op 1 december 2022 is geconstateerd dat er twee caravans op het terrein zijn bijgeplaatst. Tijdens de controle is gesproken met de vader van [verzoeker 1] . Hij heeft aangegeven dat [verzoeker 1] het terrein waar de units zijn geplaatst van [verzoeker 2] en [verzoekster] huurt.
5.5
Tijdens een telefoongesprek met verweerder op 6 januari 2023 heeft [verzoeker 2] aangegeven dat het gehele perceel [locatie 1] is verkocht aan [verzoeker 1] . De overdracht vindt plaats op 31 december 2024. Tot die tijd huurt [verzoeker 1] het gedeelte waar de units op staan ten behoeve van personeelshuisvesting. [verzoeker 2] heeft verder aangegeven dat het recreatief opstal op het terrein aan [verzoeker 1] wordt verhuurd ten behoeve van personeelshuisvesting.
5.6
Tijdens een controle op 31 januari 2023 is geconstateerd dat er 12 stacaravans en chalets aanwezig waren. Verder zijn tegen drie units bijbehorende bouwwerken geplaatst.
6. Op grond van de bestemmingsplannen Buitengebied Texel 2013, het Reparatieplan Buitengebied Texel en het Tweede Reparatieplan Buitengebied Texel hebben de betreffende gronden deels de bestemming “Wonen” en deels de bestemming “Tuin”. Het (laten) plaatsen en geplaatst houden van de stacaravans/chalets al dan niet met bijbehorend bouwwerk en het gebruik daarvan ten behoeve van personeelshuisvesting is in strijd met de bouw- en gebruiksregels behorende bij deze bestemmingen. Het gebruik van het recreatief opstal ten behoeve van personeelshuisvestiging is in strijd met de gebruiksregels behorend bij de bestemming “Wonen” omdat geen sprake is van recreatief verblijf.
7. Omdat wordt gehandeld in strijd met de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo heeft verweerder [verzoeker 1] respectievelijk [verzoeker 2] en [verzoekster] gelast:
1. De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden door de stacaravans/chalets en bijbehorende bouwwerken op het achtererf van het perceel [locatie 1] – [perceel] in [vestigingsplaats] te verwijderen of te laten verwijderen en verwijderd te houden. Dit dient hij/dienen zij te doen uiterlijk binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit. Voldoet hij/voldoen zij niet, niet tijdig of niet volledig aan de lastgeving dan verbeurt hij/verbeuren zij een dwangsom van € 1.500,- per stacaravan/chalet (al dan niet met bijbehorend bouwwerk) per week tot een maximum van € 15.000,- per stacaravan/chalet (al dan niet met bijbehorend bouwwerk);
2. De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo met betrekking tot het toelaten van huisvesting van personeel in het recreatief opstal op het perceel [perceel] in [woonplaats] te beëindigen en beëindigd te houden door de huisvesting van personeel in de recreatieve opstal op het adres [locatie 1] in [vestigingsplaats] te staken en gestaakt te houden. Dit dient hij/dienen zij te doen uiterlijk 16 weken na verzending van de definitieve last onder dwangsom. Voldoet hij/voldoen zij niet, niet tijdig of niet volledig aan deze lastgeving dan verbeurt hij/verbeuren zij een dwangsom van € 1.000,- per week tot een maximum van € 10.000,-.
Spoedeisend belang
8. [verzoeker 1] en [bedrijf 1] alsmede [verzoeker 2] en [verzoekster] hebben de voorzieningenrechter gevraagd de besluiten van 5 april 2023 te schorsen. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank de aan de besluiten verbonden begunstigingstermijn weliswaar verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar [verzoeker 1] en [bedrijf 1] alsmede [verzoeker 2] en [verzoekster] kunnen onder deze omstandigheden een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet worden ontzegd.
Overtreding
9. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen door [verzoeker 1] en [bedrijf 1] noch door [verzoeker 2] en [verzoekster] wordt betwist, dat verweerders terecht heeft geconstateerd dat wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo alsmede artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Verweerder was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
Overtreder en in zijn macht: [verzoeker 1]
10.1
stelt dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder, nu niet hij als natuurlijke persoon maar [bedrijf 1] een aantal units heeft gekocht, geplaatst en in gebruik heeft als personeelsverblijven voor het personeel van haar strandpaviljoen [bedrijf 1] . De last is ook te veelomvattend. Het was ook bij verweerder bekend dat een aantal units reeds aanwezig waren voordat door [bedrijf 1] units zijn geplaatst. [verzoeker 1] heeft het verder ook niet in zijn macht om een einde te maken aan de overtreding nu [bedrijf 1] wordt bestuurd door de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. die wordt bestuurd door de besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ) waarvan [verzoeker 1] weliswaar bestuurder is, maar niet alleen; hij kan namens [bedrijf 3] niet zelfstandig, maar alleen gezamenlijk optreden.
10.2
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] is de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht [2] , degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en dus als overtreder worden aangemerkt. Verder geldt als voorwaarde voor het opleggen van een last onder dwangsom dat de overtreder het in zijn macht moet hebben om aan de illegale situatie een einde te maken. Daarvoor is nodig dat de overtreder juridisch en/of feitelijk in staat moet worden geacht om aan de lastgeving te voldoen.
10.3
De voorzieningenrechter volgt [verzoeker 1] niet in zijn betoog dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter neemt voorshands als vaststaand aan dat de units feitelijk in opdracht van [verzoeker 1] zijn geplaatst. Naar voorlopig oordeel kunnen de overtredingen hem daarom worden toegerekend. Dat niet [verzoeker 1] maar [bedrijf 1] de units heeft gekocht doet onder die omstandigheid aan het overtrederschap van [verzoeker 1] niet af. Verweerder heeft hem derhalve terecht als overtreder aangemerkt.
10.4
Voor wat betreft de stelling van [verzoeker 1] dat hij het niet in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [verzoeker 1] heeft het in elk geval in zijn macht alle door hem of onder zijn feitelijke leiding geplaatste units te verwijderen en het gebruik als personeelshuisvesting van alle units en het recreatiegebouw te beëindigen. Of dat ook het geval is ter zake van de units die – vooralsnog – het eigendom zijn van [verzoeker 2] en [verzoekster] , is een vraag die nader onderzoek vergt. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de last in zoverre te ver strekt. Verweerder zal zich hierover in de beslissing op bezwaar nader moeten uitlaten
Overtreder en in zijn macht: [verzoeker 2] en [verzoekster]
11.1
[verzoeker 2] en [verzoekster] stellen dat zij niet als overtreders zijn aan te merken omdat zij niet de initiatiefnemer noch de feitelijk uitvoerders zijn van de handelingen waarop de handhaving ziet en zij voor die handelingen ook geen toestemming hebben verleend. Daartoe stellen zij dat in de door hen met [verzoeker 1] gesloten koopovereenkomst ook niets is vastgelegd over de mogelijkheid van bouw en/of verhuur van opstallen ten behoeve van personeelshuisvesting. [verzoeker 2] en [verzoekster] stellen het niet in hun macht te hebben de overtredingen te beëindigen, maar voor zover dat wel het geval is, hebben zij [verzoeker 1] opgedragen de handelingen te staken en het perceel in oude staat terug te brengen. Omdat [verzoeker 1] daaraan geen gehoor geeft zien zij ook aanleiding de koopovereenkomst tussen hen beiden te ontbinden. Omdat zij hiertoe zijn overgegaan is de last aan hen op zijn minst als prematuur te beschouwen, aldus [verzoeker 2] en [verzoekster] .
11.2
[verzoeker 2] en [verzoekster] zijn de eigenaren van het perceel waarop de last ziet. Zij hebben hun gehele perceel, inclusief het gedeelte waarop de last ziet, verkocht aan [verzoeker 1] . Blijkens de tussen hen gesloten koopovereenkomst vindt de overdracht plaats op 31 december 2024 en huurt [verzoeker 1] tot die tijd het gedeelte van het perceel waarop de last ziet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016 [3] overweegt de voorzieningenrechter dat van [verzoeker 2] en [verzoekster] , als eigenaar van het middels de koopovereenkomst aan [verzoeker 1] verhuurde gedeelte van hun eigendom, mag worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van het door hen verhuurde gronden wordt gemaakt. [verzoeker 2] en [verzoeker 1] dienen aannemelijk te maken dat zij niet wisten of konden weten dat de betreffende gronden in strijd met de Wabo werden gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker 2] en [verzoekster] daarvan geen weet hadden. In dat verband heeft [verzoeker 2] ter zitting ook aangegeven dat hij heeft gezien hoe de units voorbij zijn woning richting de betrokken gronden werden vervoerd en heeft hij ook aangegeven overlast te ervaren van de gebruikers van de units (en hun bezoek). Gelet op het voorgaande heeft verweerder [verzoeker 2] en [verzoekster] terecht aangemerkt als overtreders.
11.3
Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat [verzoeker 2] en [verzoekster] het niet in hun macht hebben aan de overtredingen een einde te maken nu zij de met [verzoeker 1] in de koopovereenkomst gesloten huurovereenkomst die ziet op het gebruik van de betreffende gronden tot aan de overdracht, kunnen beëindigen.
Beginselplicht
12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie: [verzoeker 1]
13. Verweerder heeft [verzoeker 1] en [bedrijf 1] meermaals bericht aan legalisatie van de overtredingen niet te willen meewerken, te weten in reactie op het principeverzoek dat [verzoeker 1] daartoe heeft ingediend, in de ontvangstbevestiging van 8 februari 2023 van de op legalisering gerichte aanvraag om tijdelijke omgevingsvergunning, waarbij aan [bedrijf 1] nadere gegevens zijn gevraagd, en in het emailbericht van 21 maart 2023 waarbij de gestelde termijn voor het indienen van nadere gegevens op verzoek is verlengd. In de beide laatstgenoemde berichten heeft verweerder aangegeven het niet wenselijk te vinden om af te wijken van het bestemmingsplan voor het tijdelijk plaatsen van stacaravans en is geadviseerd om de gevraagde gegevens niet aan te leveren zodat de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld zonder dat daarvoor aan [verzoeker 1] kosten in rekening worden gebracht. Nu van een (tijdige) aanlevering van de gevraagde gegevens niet is gebleken, kan niet worden gezegd dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie van de geconstateerde overtredingen. [verzoeker 1] heeft ook niet aangevoerd dat van een concreet zicht op legalisatie wel sprake is.
Concreet zicht op legalisatie: [verzoeker 2] en [verzoekster]
14. Daarbij komt dat [verzoeker 2] en [verzoekster] zich voorshands terecht op het standpunt hebben gesteld dat de aanvraag van [verzoeker 1] om tot legalisatie te komen niet kan slagen omdat zij geen toestemming zullen verlenen voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van hun gronden en er aldus vooralsnog sprake zal zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Gelijkheidsbeginsel
15. [verzoeker 1] en [bedrijf 1] hebben gemotiveerd en onder verwijzing naar een aantal locaties aangevoerd dat verweerder zich in de afgelopen meer dan tien jaar actief heeft ingespannen om bestemmingen te wijzigen en de bouw mogelijk te maken van permanente personeelsverblijven. [verzoeker 1] en [bedrijf 1] doen daarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ter zitting evenwel afdoende gemotiveerd dat van gelijke gevallen reeds geen sprake is nu in de genoemde gevallen het personeel niet is gehuisvest binnen een van oorsprong aanwezige woon-, of tuinbestemming. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de personeelsbedrijven van [bedrijf 4] op de [locatie 2] weliswaar voor een klein deel in een tuinbestemming liggen, maar dat daaraan door [verzoeker 1] en [bedrijf 1] geen rechten kunnen worden ontleend, omdat de omgevingsvergunning die dat mogelijk heeft gemaakt van rechtswege is verleend.
Voorlopige voorziening
16.1
Niettegenstaande het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter na afweging van de verschillende belangen aanleiding om de verzoeken om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
16.2
Tegenover het belang van [verzoeker 1] en [bedrijf 1] dat pleit vóór het treffen van een voorlopige voorziening staat het algemeen belang van verweerder en het specifieke belang van derde-partij bij directe handhaving. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de belangen van laatstgenoemden op dit moment niet zodanig zwaarwegend dat geoordeeld moet worden dat het belang van [verzoeker 1] en [bedrijf 1] daarvoor zou moeten wijken. De voorzieningenrechter neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat niet met zekerheid valt te zeggen wat het effect is van de last onder dwangsom op de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] . Of een en ander ook – zoals door [verzoeker 1] ter zitting is gesteld – ertoe zou leiden dat [bedrijf 1] haar deuren zou moeten sluiten is onduidelijk gebleven, maar het is voorshands zeker niet uitgesloten dat effectuering van de last onder dwangsom en de daarmee gepaard gaande problemen met de personeelshuisvesting [bedrijf 1] ernstig zal bemoeilijken in de exploitatie van haar strandpaviljoen, terwijl het nu juist het hoogseizoen is en het daarom voor haar hét spitsuur is om omzet te halen. Gesteld noch gebleken is dat op dit moment direct een andere alternatieve oplossing voorhanden is waardoor een en ander afdoende zou kunnen worden ondervangen. De daartegenover staande belangen van verweerder en derde-partij zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment onder die omstandigheden van minder gewicht.Ter zitting is door [naam derde partij] weliswaar gesteld dat er door hem overlast en hinder wordt ervaren van de op het perceel verblijvende personeelsleden van [bedrijf 1] (en hun bezoekers), maar dit heeft vooralsnog niet geleid tot concrete, verifieerbare klachten aan het adres van [verzoeker 1] noch verweerder, zodat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit gaat dat het hier niet om structurele overlast gaat, maar om incidenten. Ter zitting heeft [verzoeker 1] aangegeven dat hij zijn personeel – als hij door [naam derde partij] wordt gewezen op eventuele overlast – ook zal aanspreken op het gedrag, en zo nodig ook maatregelen zal nemen. Ook gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat de bezwaren van [naam derde partij] – gegeven zijn toelichting ter zitting – in het bijzonder zijn ingegeven door zijn vrees voor een definitieve legalisering op termijn van de situatie, dit in verband met eventuele gevolgen voor zijn agrarische bedrijfsvoering. Daarvan is momenteel evenwel geen sprake. Voor zover ook door [verzoeker 2] overlast is aangevoerd, lijkt dit in deze procedure aanzienlijk te kunnen worden genuanceerd. Blijkens de bewoordingen van het namens [verzoeker 2] ingediende verzoek om voorlopige voorziening gaat het hem immers met name om het voorkomen dat een dwangsom wordt verbeurd. [verzoeker 2] heeft immers zelf verweerder ook verzocht om een opschorting van de begunstigingstermijn, namelijk hangende de behandeling van het bezwaar bij verweerder omdat er “geen specifieke risico’s in de zin van gevaarzetting spelen”. Voor zover verweerder vreest voor precedentwerking zal daarvan – gegeven de thans ingezette procedure tot beëindiging van de illegale situatie – evenmin sprake zijn. Omdat onder deze omstandigheden de belangenafweging in het voordeel van [verzoeker 1] uitvalt, wijst de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de last onder dwangsom wordt geschorst op de hierna te melden wijze.
16.3
Omdat de aan [verzoeker 2] en [verzoekster] opgelegde last voor [verzoeker 1] en [bedrijf 1] hetzelfde effect heeft voor [verzoeker 1] en [bedrijf 1] als de aan [verzoeker 1] zelf opgelegde last in die zin dat directe handhaving ook dan leidt tot problemen met de personeelshuisvesting, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de aan [verzoeker 2] en [verzoekster] opgelegde last op dezelfde wijze, maar uitsluitend bij wege van ordemaatregel te schorsen.

Conclusie en gevolgen

16.4
Gelet op al het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de verzoeken toe en schorst bij wijze van voorlopige voorziening de beide besluiten van 5 april 2023 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Daarbij geldt wel dat van [verzoeker 1] mag worden gevergd zijn personeel helder en duidelijk te instrueren over het van hen (en eventuele bezoekers) te verlangen gedrag tijdens het verblijf op de betrokken gronden en hen daar zo nodig ook op aan te spreken alsmede consequenties te verbinden aan niet te tolereren gedrag. Dit, ter (verdere) voorkoming van overlast en hinder voor de omwonenden.
Griffierecht en proceskosten
17. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat [verzoeker 1] en [bedrijf 1] ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen [verzoeker 1] en [bedrijf 1] , alsmede [verzoeker 2] en [verzoekster] een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van [verzoeker 1] heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,- voor [verzoeker 1] en [bedrijf 1] . Ook de last onder dwangsom ten aanzien van [verzoeker 2] en [verzoekster] wordt geschorst, doch uitsluitend bij wege van ordemaatregel en dus niet gebaseerd op een belangafweging die in hun voordeel uitvalt. Verweerder hoeft daarom aan hen geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan [verzoeker 1] en [bedrijf 1] moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan [verzoeker 1] en [bedrijf 1] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3010
2.Daarin staat: Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.