ECLI:NL:RBNHO:2023:6229

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
15.050153.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf terzake poging doodslag en poging zware mishandeling met verwerping noodweer(exces) verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een incident dat zich op 27 februari 2022 in Beverwijk heeft voorgedaan. De verdachte heeft tijdens een vechtpartij met meerdere personen een mes gebruikt, waarbij hij twee aangevers heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met een mes in de richting van de aangevers heeft gestoken, maar heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de aangevers van het leven te beroven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de verdachte aanvallend heeft gehandeld en niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.050153.22 (P)
Uitspraakdatum: 29 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 juni 2022 en 15 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Ploegmakers, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. B. Wernik namens de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik(streek) en/of in de hart(streek) en/of in de borst(streek) en/of tegen het voorhoofd, in elk geval in en/of tegen het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in en/of tegen de buik(streek) en/of borst(streek) en/of hart(streek) en/of het voorhoofd, althans het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik(streek) en/of borst(streek) althans in en/of tegen het lichaam van die [benadeelde 2] en/of in de hand, althans het lichaam van die [benadeelde 2], heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik(streek) en/of borst(streek) althans in en/of tegen het lichaam van die [benadeelde 2] en/of in de hand, althans het lichaam van die [benadeelde 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, te steken in de hand van die [benadeelde 2] en/of
- (met kracht) te knijpen in de keel en/of de nek van die [benadeelde 2] en/of
-(met kracht) te slaan en/of te stompen tegen de (linker)kaak van die [benadeelde 2],
waardoor deze [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in zijn hand gehad en/of getoond en/of in de richting van voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] gewezen en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jou doodmaken” en/of “Ik wil jou en jou doodmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen (met kracht) stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes, althans een scherp voorwerp, in en/of tegen het gezicht, althans het lichaam van die [benadeelde 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in zijn hand gehad en/of getoond en/of in de richting van voornoemde [benadeelde 3] gewezen en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "ik ga jullie dood maken" en/of "als het na honderd jaar is ga ik jullie weer doodmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten omdat zij meent dat het opzet op de dood ontbreekt.
Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 3, 4 en 5De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de onder 3 tenlastegelegde bedreiging. De verklaringen van de aangevers over het moment van de mondelinge bedreiging lopen uiteen en ondersteunen elkaar niet. Ook verder bevat het dossier geen bewijs van de mondelinge bedreiging door de verdachte. De rechtbank zal de verdachte dan ook voor dit feit vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 en 5 ten laste is gelegd, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de aangifte van [benadeelde 3] voor deze feiten onvoldoende wordt ondersteund door overig bewijs.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
BewijsmotiveringDe politie krijgt op 27 februari 2022 rond 19.30 uur een melding dat een steekpartij heeft plaatsgevonden bij de [plaats 1]. Zij treffen daar aangever [benadeelde 1] aan, die naar het ziekenhuis is vervoerd.
De arts heeft een steekverwonding in zijn thorax (borstkas) en oppervlakkig afweerletsel op zijn rechterhand geconstateerd. Zijn broer, aangever [benadeelde 2], verklaarde eveneens slachtoffer te zijn van het (steek)incident. De verdachte heeft zich op 28 februari 2022 rond 1:05 uur gemeld bij de politie en had toen zichtbaar letsel op zijn gezicht.
Uit het dossier (pagina 41 voorgeleidingsdossier) blijkt dat sprake is van een langlopend conflict tussen de verdachte en de aangevers. In maart 2021 heeft al een handgemeen plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [benadeelde 2], waarbij de politie betrokken is geweest. Beiden hebben een schriftelijke waarschuwing gehad van de [plaats 1] en afgesproken is dat de verdachte zich niet in de omgeving van de winkels van de aangevers zou begeven en andersom.
Op 27 februari 2022 loopt de verdachte desondanks samen met vijf collega’s langs de winkel van de aangevers. Vervolgens ontstaat een vechtpartij waarbij de verdachte een mes pakt en openklapt. Op de camerabeelden van de [plaats 1] is te zien dat de verdachte twee (bovenhandse) hakkende bewegingen richting aangever [benadeelde 2] en korte tijd later twee (onderhandse) stekende bewegingen richting aangever [benadeelde 1] maakt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment het mes in zijn hand had.
Feit 1: aangever [benadeelde 1]
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om aangever [benadeelde 1] van het leven te beroven (vol opzet). Anders dan voor de officier van justitie, staat voor de rechtbank ook niet vast dat door de verdachte mondelinge doodsbedreigingen zouden zijn geuit bij het maken van de stekende bewegingen in de richting van aangever [benadeelde 1].
Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen opzet kan hebben gehad op de dood van aangever [benadeelde 1], namelijk in de vorm van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, en de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever [benadeelde 1] als gevolg van het steken door de verdachte zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Naar algemene ervaringsregels kan, afhankelijk van de wijze waarop en de plaats(en) waar in het bovenlichaam wordt gestoken, dit dan ook een aanmerkelijke kans op de dood opleveren .
Gelet op de locatie van de steekverwonding (linker borstkas) en het feit dat de verdachte op korte afstand meerdere stekende bewegingen met het mes maakt in de richting van het bovenlichaam van aangever [benadeelde 1], komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor dodelijk zou worden getroffen. De verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood
van aangever [benadeelde 1]. De rechtbank acht daarom de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: aangever [benadeelde 2]De verdachte heeft tijdens de confrontatie met [benadeelde 2] stekende, in de zin van bovenhandse hakkende, bewegingen richting aangever [benadeelde 2] gemaakt, terwijl hij een mes in zijn hand had. De rechtbank heeft niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen hoe hij het mes op dat moment in zijn hand vasthad. Naast meerdere schaafwonden en blauwe plekken op zijn lichaam, is door de arts een ondiepe wond op de pols van aangever [benadeelde 2] geconstateerd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de gedragingen van de verdachte tegen aangever [benadeelde 2] de aanmerkelijke kans op zijn dood opleverden. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
Door met een mes in zijn hand vorenbedoelde bewegingen in de richting van het lichaam van aangever [benadeelde 2] te maken, is de kans dat de aangever hierdoor zwaar wordt verwond wél aanmerkelijk te noemen. De verdachte heeft deze kans, door op korte afstand van de aangever dergelijke bewegingen te maken met een mes in zijn hand, ook willens en wetens aanvaard. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair:
hij op 27 februari 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen (met kracht) met een mes, in de borststreek van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op 27 februari 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen (met kracht) met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en in de hand van die [benadeelde 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Beroep op noodweer
4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe -in de kern genomen- aangevoerd dat de noodweersituatie aanving op het moment dat aangever [benadeelde 1] twee collega’s van de verdachte hardhandig een duw geeft. De verdachte snelt zich dan, buiten het zicht van de op dat moment wegzwenkende camera, naar het geweld ter bescherming van zijn collega’s. Vervolgens focust het geweld zich op hem en wordt hij geschopt en geslagen. Het mes heeft hij enkel gepakt om de aangevers weg te jagen.
De ‘hakkende’ en/of ‘stekende’ bewegingen waren ter bescherming tegen de wederrechtelijke aanranding van zijn collega’s en hemzelf. Gelet op het feit dat de verdachte zich herhaaldelijk achteruit beweegt, diverse geweldshandelingen heeft geïncasseerd en het geweld niet stopt, meent de raadsvrouw dat de verdachte zichzelf mocht verdedigen. Hij heeft daarbij, mede gelet op de hoeveelheid personen die hem aanvielen, proportioneel gehandeld. Ook had de verdachte zich niet kunnen verwijderen uit de situatie omdat hij aldoor benaderd werd door de aangevers.
4.2.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een noodweersituatie. De handelingen van de verdachte kunnen niet als verdedigend worden aangemerkt maar juist als aanvallend, namelijk gericht op deelneming aan het gevecht. Door het pakken van het mes heeft de verdachte bovendien de aard van de ruzie wezenlijk veranderd. Het beroep op noodweer moet worden verworpen.
4.3.
Oordeel rechtbankJuridisch kader noodweerIngevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht.
Feiten en omstandighedenDe rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 februari 2022 loopt de verdachte samen met vijf collega’s langs de winkel van de aangevers, terwijl was afgesproken dat hij uit de omgeving van deze winkel zou blijven. Blijkens camerabeelden komt aangever [benadeelde 2] aanlopen en raakt in gesprek met twee collega’s van de verdachte, waarvan er een zijn arm uitstrekt en op het lichaam van [benadeelde 2] houdt. De verdachte is dan al een stukje verder gelopen. Aangever [benadeelde 1] komt vervolgens aanrennen en geeft de twee collega’s van de verdachte een harde duw, waarop die achteruit stappen (dossierpaginanrs. 81-93 onder ‘camera H33 [plaats 2]'). Hierop rent de verdachte terug naar zijn collega’s en de aangevers. De verdachte bemoeit zich vervolgens actief met de situatie en raakt samen met twee collega’s in gevecht met de aangevers. Hij pakt dan zijn mes. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat er over en weer wordt getrokken, geslagen, geschopt en geduwd. De verdachte staat met twee collega’s, de twee aangevers en een onbekend gebleven man bij elkaar. De verdachte maakt dan twee hakkende bewegingen achter elkaar met zijn rechterhand richting aangever [benadeelde 2]. De verdachte wordt vervolgens geduwd en beweegt achteruit. Daarna beweegt de verdachte vooruit en maakt met zijn rechterarm twee snelle onderhandse stekende bewegingen in de richting van aangever [benadeelde 1]. De verdachte had bij deze hakkende en stekende bewegingen een mes in zijn hand. Hierna bemoeien meer mensen zich met het gevecht, waardoor een worstelende groep ontstaat. De verdachte wurmt zich uit deze groep. Hij wordt hierbij geschopt en geslagen door aangever [benadeelde 3]. Aangever [benadeelde 1] en aangever [benadeelde 2] zijn dan niet meer te zien op de camerabeelden. De verdachte loopt vervolgens weg van de groep waarbij hij het mes in zijn rechterhand heeft.
NoodweerOp grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte aanvallend heeft gehandeld door de confrontatie aan te gaan met de aangevers, namelijk volgend op het moment dat [benadeelde 1] de twee collega’s van verdachte een duw gaf, in welk verband niet van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding sprake was. Bij een en ander geeft de rechtbank ook gewicht aan de omstandigheid dat de twee collega’s van de verdachte met [benadeelde 2] in gesprek gingen en hem de doorgang leken te beletten, terwijl de verdachte zich niet op de betreffende plek mocht bevinden. Toen de confrontatie ontstond nam de verdachte voorts zijn mes ter hand.
De verdachte heeft verklaard dat hij het mes pas heeft gepakt op het moment dat hij van alle kanten werd geslagen en geschopt (en - zo begrijpt de rechtbank - in zijn beleving kennelijk niet anders kon). De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. Op het moment waarop de verdachte de hakkende bewegingen met het mes maakt richting [benadeelde 2], was enkel sprake van een op de aanval van de verdachte volgend gevecht tussen hem en [benadeelde 2] en geen sprake van een grootschalige aanval tegen de verdachte. Uit de camerabeelden blijkt dat twee collega’s van de verdachte erbij staan en dat aangever [benadeelde 1] ook in de nabijheid is. Met andere woorden, bij het gevecht waren op dat moment dezelfde personen betrokken als op het moment dat de verdachte de confrontatie aanging, namelijk de verdachte, twee collega’s van de verdachte en beide aangevers.
Niet is gebleken dat het geweld of de dreiging jegens de verdachte in relevante mate is verhevigd vóórdat hij met het mes ook heeft uitgehaald in de richting van aangever [benadeelde 1]. Er bleef naar het oordeel van de rechtbank sprake van gedragingen van de verdachte die naar de kern bezien als aanvallend moeten worden beschouwd; er was althans geen sprake van een ontwikkeling in het gevecht, in het bijzonder niet in de hevigheid waarmee de aangevers met geweld op de verdachte reageerden, die maakt dat het handelen van de verdachte inmiddels wel zou kunnen worden gerechtvaardigd door een beroep op noodweer. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat als daarvan wel zou worden uitgegaan, het steken in de borst van aangever [benadeelde 1] als een disproportionele reactie zou moeten worden aangemerkt in relatie tot de aard en ernst van het door de aangevers jegens de verdachte, vergezeld van zijn collega’s, toegepaste geweld.
Het beroep op noodweer slaagt dus niet.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Poging tot doodslag.
Feit 2 subsidiair:Poging tot zware mishandeling.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachteBeroep op noodweerexces

Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep van de verdachte op noodweerexces evenmin slagen.
Er zijn gezien het voorgaande en ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling te verbinden die door de Reclassering Nederland in haar rapport van 11 april 2023 zijn geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van de straf rekening moet worden gehouden met de negatieve gevolgen die de verdachte als gevolg van de feiten zelf heeft ondervonden en met zijn positieve houding ten opzichte van de toekomst. De raadsvrouw heeft daarom verzocht een groot deel van een eventueel op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat de reclassering actief toezicht kan blijven houden en behandeling bieden op de gebieden waar dit nodig is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een mes in de borststreek van aangever [benadeelde 1] te steken en poging tot zware mishandeling door stekende bewegingen met een mes in de richting van het lichaam van aangever [benadeelde 2] te maken. De aanleiding hiervan is een langer lopend conflict tussen de verdachte en de aangevers, waarbij in het verleden al politiebemoeienis nodig was. Het voorval heeft een forse impact gehad op de aangevers, zoals ook is gebleken uit de toelichting op hun verzoeken tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die namens aangever [benadeelde 1] ter zitting is voorgelezen. Beide aangevers hebben aan het voorval lichamelijke en psychische klachten overgehouden. Het geweld heeft geleid tot angst en een gevoel van onveiligheid bij de aangevers. Daarnaast zijn bezoekers en medewerkers van de [plaats 1] ongewild geconfronteerd met het geweld, wat een beangstigende ervaring voor hen moet zijn geweest.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 8 mei 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte door Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 9 juni 2022 en 11 april 2023. Hieruit volgt dat de verdachte goed heeft meegewerkt aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden en dat hij openstaat voor voorzetting van het contact met de reclassering en voortzetting van de behandeling bij de Waag.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de gevolgen van het voorval voor de verdachte. Hij heeft zijn winkel in de [plaats 1] moeten verkopen. Bovendien hebben de aangevers, ondanks het als aanvallend aan te merken handelen van de verdachte, zich ook zelf niet onbetuigd gelaten tijdens het voorval, en heeft de verdachte hieraan zelf ook letsel overgehouden. Een en ander heeft een aanzienlijk matigend effect op de hoogte van de straf in vergelijking met straffen die doorgaans worden opgelegd voor de feiten ter zake waarvan de verdachte zal worden veroordeeld.
De verdachte heeft bij de reclassering en ter zitting benadrukt dat hij het heel erg vindt wat er is gebeurd en heeft daarvoor zijn excuses gemaakt, ook in de richting van de aangevers. Ook daaraan geeft de rechtbank, zij het in mindere mate dan voorgaande omstandigheden, enig gewicht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal hierbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat de door Reclassering Nederland op 11 april 2023 geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
De op te leggen straf heeft tot gevolg dat de voorlopige hechtenis vanaf het uitspreken van dit vonnis voortduurt, omdat de schorsing van de voorlopige hechtenis dan eindigt en de rechtbank (ambtshalve) geen gronden ziet om de voorlopige hechtenis op te heffen of wederom te schorsen.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft via zijn advocaat mr. B. Wernik een vordering tot schadevergoeding van € 35.385,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit de posten verlies arbeidsvermogen en eigen risico zorgverzekering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade – verlies arbeidsvermogen – niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering nu deze schade niet geschikt is om te behandelen in het strafproces dan wel onvoldoende is onderbouwd.
Omdat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet toetsbaar is voor de raadsvrouw meent zij dat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de immateriële schade moet worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering voor wat betreft de post verlies arbeidsvermogen, met inachtneming van de huidige onderbouwing ervan en het standpunt erover van de verdediging, een onevenredige behandeling van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Ook de post eigen risico is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd omdat uit de onderbouwing bij deze post niet blijkt voor welke nota’s eigen risico is ingehouden. De benadeelde partij zal ook voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen van het steken met een mes en gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft via zijn advocaat mr. B. Wernik een vordering tot schadevergoeding van € 13.500,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde materiële schade bestaat uit de post verlies arbeidsvermogen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door haar bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade – verlies arbeidsvermogen – niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering nu deze schade niet geschikt is om de behandelen in het strafproces dan wel onvoldoende is onderbouwd.
Omdat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet toetsbaar is voor de raadsvrouw meent zij dat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de immateriële schade moet worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering voor wat betreft de post verlies arbeidsvermogen een onevenredige behandeling van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft via zijn advocaat mr. B. Wernik een vordering tot schadevergoeding van € 3.665,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 en 5 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3, 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
9 (negen) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zijn huidige behandeling bij de Waag zal voortzetten. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 60 (zestig). De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 25 (vijfentwintig). De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. M.J.A. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2023.
De griffier G.A.M. Delis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.