Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of verweerder de Tozo-uitkering terecht heeft herzien en teruggevorderd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers, die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen, te helpen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet (Pw) en de Tozo is een regeling die is geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op grond van artikel 78f van de Pw is het mogelijk dat in een regeling van de bepalingen van de Pw wordt afgeweken. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de Pw-bepalingen. Uit de nota van toelichting behorende bij de Tozo blijkt duidelijk dat het uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen het inkomensbegrip van artikel 32 van de Pw is. In artikel 6 van de Tozo zijn weliswaar enige afwijkende bepalingen opgenomen ten aanzien van het inkomensbegrip uit de Pw, maar deze zien niet op de inkomsten uit loondienst. Daarom dient in dit geval het inkomen te worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen van de Pw.
Verrekening negatief inkomen
7. Inkomsten uit arbeid in loondienst vallen onder het in artikel 32 van de Pw opgenomen inkomensbegrip. De Tozo-uitkering die eiser heeft ontvangen, is bedoeld om in zijn levensonderhoud te voorzien, net als een bijstandsuitkering. Op grond van artikel 19 van de Pw bestaat alleen recht op een Tozo-uitkering als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm. De hoogte van de Tozo-uitkering is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm. Met de inkomsten uit loondienst, die eiser in de maanden juli, augustus en september 2020 heeft gehad, kon hij in de maanden juli, augustus en september (gedeeltelijk) in zijn levensonderhoud voorzien. Volgens vaste rechtspraak bieden de artikelen 31 en 32 van de Pw geen ruimte om een negatief inkomen uit onderneming te verrekenen met een positief inkomen uit loondienst. De vraag of de Handreiking TOZO, versie juli 2020, in dit verband al dan niet voorziet in de verrekening van een negatief inkomen, is voor de beantwoording ervan dan ook niet relevant. Verweerder heeft dus terecht – in deze zin - geen rekening gehouden met het negatief inkomen uit het zelfstandig ondernemerschap van eiser. Daarmee is echter nog niet gezegd dat verweerder terecht gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de uitkering te herzien en het te veel uitgekeerde terug te vorderen.
8. Voor de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel volgt de rechtbank het stappenplan dat daarvoor in de rechtspraak is ontwikkeld.
9. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlatingen waarop eiser zich beroept. Dit betekent dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe verweerder in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
10. Dat er door een medewerker van het betreffende informatieloket een verkeerde of onvolledige uitleg is gegeven over de toepassing van de Tozo heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt. Dat er verkeerde of onjuiste uitleg is gegeven wordt door verweerder ook niet uitgesloten.
In het transcript van de hoorzitting van 27 januari 2021 is daarover het volgende te lezen:
“Gemeente: “ik kan me voorstellen dat er in TOZO 2. ja, het was natuurlijk in de start, dat er toch wel dingen anders zijn gegaan die niet hadden moeten worden gedaan (…).
Commissie: Wat is dan de verkeerde interpretatie die hij op dat moment gedaan heeft volgens u?
Gemeente: (…). Ja, dat is geen goede uitleg natuurlijk.”
11. De rechtbank erkent en heeft begrip voor de omstandigheid dat de Tozo in 2020 in allerijl is opgetuigd en tot medio 2020 het een chaotische periode was. In dit verband is van belang dat ook niet elke uitlating van een medewerker, waardoor een vertrouwen is gewekt over de toepassing van een bepaalde regeling, verweerder bindt. De rechtbank vindt echter onder de gegeven omstandigheden dat eiser zich op dat moment de onjuistheid of onvolledigheid ervan niet had hoeven te realiseren. Volgens de rechtbank kon eiser de uitlatingen, in de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs zo opvatten dat er een onderlinge verrekening zou plaatsvinden. Temeer, nu verweerder ook daarnaar heeft gehandeld in de gegeven besluiten van 14 en 29 juli 2020. Verweerder heeft, blijkens wat is besproken op de hoorzitting van 27 januari 2021, ook geen verklaring voor deze werkwijze:
“Commissie: (…) 8 juli stuurt meneer [eiser] een brief van, ja, ik ga in loondienst treden (…). Dus dan komt vervolgens die brief vanuit het college, ja, we gaan het (…) aanpassen dat u minder tozo krijgt (…). Vervolgens stuurt belanghebbende een brief waarin hij zegt ja, mijn winst uit onderneming wordt een stuk minder, ik wil graag meer tozo ontvangen.
(…)
En dan stemt het college toe, die gaat dan vervolgens de tozo weer vermeerderen. (…) dan zou u toch niet verwachten dat de TOZO dan weer toegekend wordt voor een hoger bedrag?
Gemeente: Nee, ik kan het niet verklaren.”
12. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die uitlatingen aan verweerder als het bevoegde bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de gegeven omstandigheden ook kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed de opvatting van verweerder vertolkte.
13. Bij de derde stap moet worden bekeken of zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, zich verzetten tegen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in dit geval geen zwaarder wegende belangen die aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg zouden kunnen staan. Verweerder heeft die ook niet gesteld. Eiser heeft wel aangevoerd dat hij, afgaande op die achteraf bezien onjuiste uitlatingen, keuzes heeft gemaakt die hij anders niet zou hebben gemaakt. Op de zitting heeft eiser verklaard zich na het telefoongesprek te hebben beraden en vervolgens op 24 juli 2020 het contract met de [bedrijf] te hebben getekend. Als hij anders was voorgelicht zou hij die werkzaamheden - die in lijn liggen met zijn zelfstandige activiteiten en wat overigens ook gebruikelijk was bij de [bedrijf] , als zzp’er zijn gaan uitoefenen.
Eiser heeft zich door de uitlatingen van verweerder laten leiden om een dienstverband aan te gaan, omdat hij meende dat de verdiensten hieruit niet van invloed zouden zijn op zijn Tozo- uitkering. Eiser mocht er daarom gerechtvaardigd op vertrouwen dat de uitkering correct was uitbetaald, dat deze inkomsten geen invloed zouden hebben op zijn Tozo-uitkering en de uitkering ook niet van hem zou worden teruggevorderd.
14. Dit leidt er volgens de rechtbank toe dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt.