ECLI:NL:RBNHO:2023:6153

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/3036
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wmo 2015 wegens onvoldoende zelfredzaamheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De eiser had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de eiser niet over de benodigde middelen beschikt, zoals een computer, en dat hij niet in staat is om zijn zorgvraag en situatie goed te overzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden al meerdere keren ondersteuning heeft gevraagd bij zijn administratie en financiën, wat erop wijst dat hij niet zelfstandig in staat is om de pgb-administratie te voeren. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag om een pgb in stand gelaten en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, Verweerder
(gemachtigde: J.C.W. Kieviet).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 20 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Met een brief van 25 mei 2023 heeft eiser zijn beroep aangevuld. Verweerder heeft nog een reactie aan de rechtbank gezonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiser is bekend met ‘hoarding’. In 2019 stond zijn huis zo vol met spullen dat hij in een tent bij zijn huis heeft moeten slapen. Eiser heeft toen contact opgenomen met verweerder voor hulp en ondersteuning. Twee medewerkers van verweerder zijn bij eiser langs gegaan om deze melding te bespreken. Daarna is een plan van aanpak opgesteld waarin onder meer het volgende is vastgelegd. Het doel is om de conditie van het huis en het welzijn van eiser te verbeteren en eiser overzicht en structuur te geven. Hiervoor heeft eiser begeleiding nodig van een professional. Deze begeleiding kan worden gegeven door [naam 1] . Zij kan inzetten op gedragstherapie gericht op de hoarding. Ook zal ondersteuning moeten worden geboden bij de administratie en het structureel organiseren en creëren van inzicht in financiën. De conclusie van het onderzoek is deze:
Er komt een indicatie voor de duur van 2 jaar voor individuele begeleiding door [naam 1] middels een maatwerkcontract. U heeft problemen met de geestelijke gezondheid en u heeft hulp nodig om stappen te zetten. De individueel begeleider kan u ondersteunen in de omgang met Hoarding. Na ontvangst van dit, door u ondertekende, plan van aanpak geven wij de beschikking af.
2.2.
Eiser heeft het plan van aanpak op 14 juli 2019 getekend. Daarna heeft verweerder eiser op grond van de Wmo 2015 een maatwerkcontract voor de begeleiding door [naam 1] toegekend voor een periode van twee jaar. Door een breuk in het vertrouwen is de begeleiding door [naam 1] voortijdig geëindigd.
2.3.
Op 12 oktober 2020 heeft eiser opnieuw contact opgenomen met verweerder voor hulp en ondersteuning. Hij heeft meegedeeld dat hij voor zijn hoarderproblematiek ondersteund wilde worden door hulpverlener [naam 2] . Na een huisbezoek op 29 oktober 2020 is een nieuw plan van aanpak opgesteld. Daarin staat onder meer het volgende. Bij het huisbezoek is duidelijk geworden dat eiser ondersteuning nodig heeft bij het reorganiseren en opruimen van zijn woning. Eiser heeft zich bij [instelling 1] aangemeld voor behandeling van zijn hoarderproblematiek. [instelling 1] stelt als voorwaarde voor behandeling dat eiser individueel begeleid wordt. Hiervoor heeft eiser [naam 2] benaderd. De begeleiding door [naam 2] zal via een maatwerkcontract tot stand komen. Daarbij heeft verweerder aan eiser meegedeeld:
Dit zal de laatste keer zijn dat er een maatwerkcontract tot stand zal worden gebracht. Mocht de hulpverlening niet tot stand komen en wilt u gebruik maken van een andere hulpverlener zal dit een hulpverlener in natura zijn.
2.4.
Op 24 juni 2021 heeft eiser zich bij verweerder gemeld met een verzoek om een pgb. Daarop is een opnieuw een plan van aanpak opgesteld. In dat plan van aanpak van 5 juli 2021 is onder meer het volgende vastgelegd. Na het huisbezoek van 29 oktober 2020 is verweerder gebleken dat een maatwerkovereenkomst voor begeleiding door [naam 2] niet mogelijk was, omdat [naam 2] niet de juiste diploma’s had. Eiser wil nu begeleiding door hulpverlener [naam 3] van [instelling 2] , zodat de behandeling bij [instelling 1] kan starten. Daarbij vraagt eiser de doelen van het plan van aanpak van 2019 mee te nemen in de nieuwe aanvraag. In het plan van aanpak staat ook het volgende:
U heeft een maatwerkcontract gehad voor uw eerdere begeleidster mevrouw [naam 1] , voor deze aanvraag zal er weer een maatwerkcontract worden aangevraagd.
(…)
Uw woning is vol geraakt met spullen die u bij de kringloopwinkel haalt of die u langs de weg vindt. U heeft tijdens het huisbezoek een pad gemaakt van de keuken naar de woonkamer waar we langs konden lopen. Het gesprek heeft staande plaatsgevonden daar er geen plaats was om te zitten.
(…)
U heeft diverse hulpverlening gehad of er was hulpverlening opgestart maar dit is uiteindelijk nooit echt van de grond gekomen. Uiteindelijk bent u zelf op zoek gegaan naar mogelijke ondersteuning.
(…)
Hierbij vraagt u een indicatie aan voor individuele begeleiding door mevrouw [naam 3] . De begeleiding zal via een maatwerkcontract tot stand komen, welke na uw akkoord op het plan van aanpak in behandeling genomen zal worden.
2.5.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een pgb voor ambulante begeleiding door mevrouw [naam 3] . Verweerder heeft voor de afwijzing de volgende redenen gegeven. Eiser kan de eigen situatie en het eigen ziektebeeld niet overzien, hij heeft geen duidelijk beeld van zijn zorgvraag, hij is niet in staat online een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, hij kan niet objectief beoordelen of de geleverde zorg passend en goed is en hij is niet in staat als werkgever de zorgverlener aan te sturen en aan te spreken op het functioneren.
2.6.
Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het primaire besluit. Vooruitlopend op de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder een verweerschrift aan de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften gezonden. Daarin heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoende in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij heeft verweerder het volgende aangevoerd. Doorslaggevend is dat eiser ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit niet de beschikking had over een computer of over een derde die voor hem de aan de pgb verbonden verplichtingen kan en wil uitvoeren. Dat is nodig omdat de pgb-administratie digitaal moet worden gedaan. De andere redenen voor twijfel aan de wenselijkheid van een pgb die in de primaire beslissing zijn genoemd, zijn mogelijk niet voldoende objectiveerbaar. Om die reden is verweerder bereid eiser het voordeel van de twijfel te geven als aan de genoemde harde voorwaarde (een computer of een derde) wordt voldaan en eiser aantoont dat hij een contract afsluit met een zorgaanbieder die voldoet aan de daarvoor gestelde deskundigheidseisen.
2.7.
Eiser heeft meegedeeld niet mee te willen werken aan een hoorzitting.
2.8.
De Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften heeft een advies uitgebracht. In dit advies heeft de commissie zich aangesloten bij de stelling van verweerder dat hij in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoende in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij heeft de commissie, samengevat, het volgende overwogen. De pgb-administratie moet digitaal worden gedaan en eiser beschikt niet over een computer of een derde die de administratie voor hem kan doen. Ook los daarvan is er grote twijfel over de wenselijkheid van een pgb. Die twijfel is gebaseerd op ervaringen uit het verleden, omdat eiser eerder heeft gevraagd om ondersteuning bij het voeren van zijn administratie. Dit wijst erop dat eiser niet zelfstandig een administratie kon voeren. Niet duidelijk is of eiser dat inmiddels wel zelf kan. Door eiser is niet nader onderbouwd dat eiser inmiddels pgb-vaardig is. Vervolgens heeft de commissie geconcludeerd dat het bestreden besluit onder aanvulling van de motivering in stand kan worden gelaten. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit advies overgenomen. Hij heeft het bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het door eiser aangevraagde pgb voor individuele begeleiding bij hoardingproblematiek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft op juiste gronden besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een pgb voor individuele begeleiding bij hoardingproblematiek. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Als een cliënt dit wenst, verstrekt het college hem (in beginsel) een pgb dat hem in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. [1] Een voorwaarde voor het verstrekken van een pgb is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken zorgvuldig uit te voeren. [2] Daarbij gaat het erom dat de cliënt zelf of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. [3] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in dit kader overwogen dat volgens de wetsgeschiedenis bij deze taken bijvoorbeeld moet worden gedacht aan het sluiten van overeenkomsten en het aansturen van en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen. [4]
Op verantwoorde wijze uitvoeren van de pgb-taken
5.1.
Eiser betoogt dat het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag berust. Verweerder heeft ten onrechte en zonder deugdelijke onderzoek aangenomen dat hij niet in staat is te voldoen aan de verplichtingen die uit een pgb voortvloeien. Er zijn geen rapporten of andere documenten waaruit blijkt dat de vrees gerechtvaardigd is dat eiser dit niet kan. Die vrees lijkt alleen gebaseerd op de persoonlijke mening van de betrokken ambtenaar, maar alleen twijfel is niet voldoende voor afwijzing. Daarmee is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Verweerder heeft eiser ook niet in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij wel in staat is om een pgb te beheren. Die kans moet hem gegund worden. Dat kan door het gevraagde pgb toe te kennen. Eiser wil daarvoor een computer kopen.
Het door verweerder voorgehouden alternatief van een maatwerkcontract is niet wat eiser heeft aangevraagd. Maatwerkcontracten hebben in het verleden ook niet gewerkt. Een voorziening waarin eiser zelf de regie kan voeren, zoals een pgb, is meer geschikt.
5.2.
Verweerder stelt allereerst dat niet duidelijk is welk belang eiser bij deze beroepsprocedure heeft. Na het bestreden besluit hebben verweerder en andere instanties en hulpverleners geprobeerd om met eiser mee te denken over een oplossing voor zijn hoarderproblematiek. Toen vond eiser ook dat een maatwerkcontract nodig is. Om onduidelijke redenen heeft eiser daarna het nieuwe plan van aanpak toch niet getekend.
Verweerder stelt verder dat de aanvraag om een pgb terecht is afgewezen en voert het volgende aan. Eiser heeft zijn stellingen dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag en dat er geen deugdelijk onderzoek is gedaan niet onderbouwd. Bij een pgb moet iemand zelf een zorgovereenkomst aangaan met de hulpverlener, zelf de kwaliteit van de zorg beoordelen en zelf facturen inzenden naar de Sociale verzekeringsbank. Niet gebleken is dat eiser dat kan. Hij heeft niet voldoende inzicht in zijn problematiek en de stappen die gezet moeten worden. In het verleden is sprake geweest van een pgb om eiser te ondersteunen bij zijn eigen administratie. Ook beschikt eiser nog steeds niet over een computer om de digitale pgb-administratie te voeren en heeft hij niemand die deze administratie voor hem kan oppakken. Niet gebleken is dat er belangrijke wijzigingen zijn geweest waardoor toch een pgb kan worden toegekend. Eiser moet nu bijvoorbeeld een vergoeding voor een container aanvragen. Omdat hij zijn DigiD kwijt is, heeft hij zich tot verweerder gewend voor hulp. Verder geeft een pgb niet de door eiser gewenste flexibiliteit om van hulpverlener te wisselen.
5.3.1.
Op de zitting heeft eiser gezegd dat hij - mogelijk in afwijking van wat hij eerder tegen verweerder heeft gezegd - nog steeds een pgb wil. Hij ziet een maatwerkcontract niet als passende oplossing. Daarmee is duidelijk dat eiser, anders dan verweerder stelt, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het resultaat dat eiser met het indienen van het beroep nastreeft kan namelijk daadwerkelijk worden bereikt en kan voor eiser feitelijk een betekenis hebben. [5]
5.3.2.
Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte geen pgb heeft toegekend slaagt echter niet
.Omdat eiser het pgb heeft aangevraagd is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij zelf of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat eiser daarin niet is geslaagd.
5.3.3.
Anders dan verweerder heeft aangenomen kan voor deze conclusie niet doorslaggevend zijn dat eiser niet de beschikking heeft over een computer. Dat eiser niet zelf een computer heeft, sluit namelijk niet uit dat hij toegang heeft tot een computer van iemand anders of een instantie als de bibliotheek. Daarbij komt dat eiser de beschikking heeft over een smartphone. Deze gebruikt hij onder meer voor het verzenden en het ontvangen van e-mail. Niet gebleken is dat de digitale pgb-administratie niet (ook) met een smartphone kan worden gevoerd.
5.3.4.
Verweerder heeft wel terecht in aanmerking genomen dat eiser diverse malen heeft verzocht om ondersteuning in zijn administratie en financiën. In het plan van aanpak van 4 juli 2019 wordt daarbij als doel ook genoemd “het creëren van inzicht en overzicht voor lopende zaken, papieren, financiën en dingen die gedaan moeten worden met betrekking tot de diverse instanties.” De begeleiding van [naam 1] op deze punten is echter vroegtijdig geëindigd. Vervolgens is de hiervoor beschreven doelstelling ook in het plan van aanpak van 5 juli 2021 opgenomen. Gelet op deze verzoeken om hulp bij het voeren van de eigen administratie is niet duidelijk dat eiser voldoende in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Ook op de zitting heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe wel in staat is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser op de zitting heeft gezegd dat hij niet weet hoe hij het zou aanpakken om een zorgcontract met een hulpverlener aan te gaan en dat uit wat hij verder zei naar voren kwam dat hij niet weet wat er in een zorgcontract geregeld wordt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op juiste gronden de verstrekking van een pgb heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

6. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat het besluit dat eiser niet in aanmerking komt voor een pgb in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogkamer, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015.
2.Artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2575.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2803.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.