3.3.2Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 2
Gebruik van verschillende telefoonnummers
In het onderzoek Sargood2 zijn van een aantal verdachten gedurende een langere periode telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot de identificatie van telefoonnummers komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken met telefoonnummers eindigend op: 7009, 0150, 2443, 3187, 9375, 4412 en 7600 door de verdachte zijn gevoerd. [de verdachte] heeft dit ook niet (gemotiveerd) betwist.
Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arresteen kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te gebruiken gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling inhoud versluierde gesprekken
De rechtbank overweegt dat de (versluierde) inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sargood2 niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd. Het dossier bevat ook ander bewijs. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] , die aan een groot aantal gesprekken heeft deelgenomen, verklaard dat hij zaken heeft geregeld betreffende de invoer van drugs. Het dossier bevat verder onder meer observaties, roostergegevens over de medeverdachten en op 24 mei 2021 is 320 kilogram cocaïne aangetroffen, verborgen in vijf bloemendozen aan boord van een vrachtvliegtuig dat vanuit Ecuador op Schiphol was geland.
Al deze gegevens, in onderling verband bezien en in chronologie beschouwd, maken dat de tussen [de verdachte] en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken, die de rechtbank voor het bewijs gebruikt, niet anders begrepen kunnen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd: de gesprekken gaan over het voorbereiden van de invoer van harddrugs en over de invoer van de 320 kilogram cocaïne die op 24 mei 2021 naar Nederland is gebracht. De omstandigheid dat [de verdachte] op vragen over die gesprekken geen opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
Toetsingskader medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het gedragingen betreft die eveneens met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeverdachten
Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] waren allen in de tenlastegelegde periode werkzaam op Schiphol. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werkten bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf A] . [medeverdachte 1] was werkzaam bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf B] . Zij hielden zich allen onder meer bezig met het laden en lossen van vrachtvliegtuigen.
De verdachte was niet werkzaam op Schiphol.
Voorbereidingshandelingen 25-28 november 2020 (zaaksdossier C.02)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 het volgende. Op woensdag 25 november 2020 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in het rooster (van [bedrijf A] ) wil kijken wie er op bepaalde dagen aan het werk zijn. Vlak daarna belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] en vraagt of ‘de andere kant’ klaar is. [de verdachte] antwoordt dat het zaterdag (de rechtbank begrijpt: 28 november 2020) kan en dat hij deze alvast doorgeeft. Vervolgens belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 2] en vraagt of ‘de Chinees’ (de bijnaam van [medeverdachte 5] ) moet werken zaterdag. [medeverdachte 2] antwoordt dat de Chinees er zaterdag is. Chinees is de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] belt daarna met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] meldt aan [medeverdachte 1] dat hij zaterdag aanwezig is.
Op vrijdag 27 november 2020 laat [de verdachte] weten dat hij een bericht voor morgen heeft gekregen. Hij stuurt verdere informatie via een andere app (Signal). Dezelfde avond geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] door dat het morgen om één doos gaat en dat deze doos op de Transfer vracht zit. [medeverdachte 1] zegt dat hij de doos zal laten weghalen en dat hij de doos achter zal gooien, zoals altijd. [medeverdachte 1] laat ook aan [medeverdachte 5] weten dat het om één doos gaat op de ‘Trans’. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 5] om de doos weg te halen en buiten te zetten.
Op zaterdag 28 november 2020 belt [de verdachte] met [medeverdachte 1] en informeert hoe laat de vlucht landt. [medeverdachte 1] antwoordt: kwart voor negen. Uit het vluchtschema van 28 november 2020 volgt dat om 8.45 uur vlucht EK9914, afkomstig uit Ecuador, op Schiphol zou landen. Deze vlucht zou worden afgehandeld door [bedrijf A] .
[medeverdachte 2] was loading supervisor bij [bedrijf A] en laat rond 7:06 uur aan [medeverdachte 1] weten dat hij waarschijnlijk de vlucht zal afhandelen. Ongeveer een uur later vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] om te kijken waar de vrachtplaat zit en vraagt of hij het daar weg kan halen. Als er geen douane aanwezig is, moet de doos van [medeverdachte 1] bij de bulkvracht worden geplaatst omdat die niet gecontroleerd zal worden ("bulk is niet rood"). Ongeveer tien minuten later laat [medeverdachte 2] weten dat alle vracht gescand zal worden. Om 8:34 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] laat weten dat er veel douane is, maar dat hij zal proberen om foto’s of een filmpje te maken. [medeverdachte 5] geeft door dat de douane er één heeft geklaard en dat hij boven zeven zeven is. Het platform R-77 ligt direct naast platform R-74, waar vlucht EK9914 was geland. De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 5] op platform R-77 stond om foto’s of een filmpje te maken. Om 8:50 uur hebben [de verdachte] en [medeverdachte 1] een ontmoeting bij een loods aan de Schipholweg in Boesingheliede. Een half uur later laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] weten dat hij het nummer van de vrachtplaat zal sturen. In een later gesprek noemt [medeverdachte 1] nummer 7499. Bij het lossen van vlucht EK9914 bleek dat er één vrachtplaat was waarbij de cijfercombinatie 7499 in het vrachtplaatnummer voorkwam. Op deze vrachtplaat waren bloemendozen geladen, met herkomst Ecuador.
[medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 1] om 9:55 uur dat de Transfervracht ook door de douane is meegenomen. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij stiekem een paar foto’s kan maken. Om 12:08 uur vraagt [de verdachte] wat ‘Bril’ heeft gezegd. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog niets heeft gehoord en dat het nog twee tot vier uur kan duren. [de verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij het gelijk wil laten weten als hij iets hoort. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt dat hij nog niets heeft gehoord. In een telefoongesprek van 14:24 uur zegt hij vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat hij een bewijs heeft gestuurd dat het door de douane is gecontroleerd ("dat het rood is"). Een dag later informeert [medeverdachte 1] [de verdachte] dat de vracht door de douane is gecontroleerd en dat Brille een foto heeft gemaakt waarop dit te zien was. [de verdachte] vraagt of de douane wat gevonden heeft, maar dat weet [medeverdachte 1] niet.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] spreken over een transport dat zal plaatsvinden op zaterdag 28 november 2020 en dat [de verdachte] dit zal gaan doorgeven, naar de rechtbank begrijpt aan derden. Het blijkt te gaan om een vrachtvliegtuig dat op 28 november 2020 vanuit Ecuador op Schiphol zou landen. [de verdachte] heeft informatie hierover aan [medeverdachte 1] doorgegeven. Op 28 november 2020 heeft [de verdachte] vlakbij Schiphol een ontmoeting met [medeverdachte 1] gehad en heeft hij verschillende keren bij [medeverdachte 1] geïnformeerd wat de stand van zaken was met betrekking tot het uithalen van de verdovende middelen.
Voorbereidingshandelingen 14-21 december 2020 (zaaksdossier C.04)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 14 tot en met 18 december 2020 het volgende. Op 14 december 2020 zegt [de verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij wat (de rechtbank begrijpt: geld) zal geven voor de jongens en dat die ‘binnen’ (de rechtbank begrijpt: een persoon die in de vrachtloods werkt) is geregeld. Ze spreken af elkaar op 15 december 2020 te ontmoeten. Op 16 december 2020 vraagt [de verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij vrijdag (de rechtbank begrijpt: 18 december 2020) komt. [de verdachte] zegt dat alles is vastgespijkerd. Op 17 december 2020 vraagt [medeverdachte 1] aan [de verdachte] of ‘dat ding’ gezet is. [de verdachte] antwoordt bevestigend. Op 18 december 2020 informeert [medeverdachte 1] [de verdachte] dat hij alle foto’s heeft. [de verdachte] zegt dat hij het kort van te voren moet sturen. [medeverdachte 1] zegt dat hij alvast de nummers gaat sturen. [de verdachte] zegt dat hij dat nog niet moet doen. Ze spreken af om elkaar rond 19:00 of 20:00 uur te zien. Op 18 december 2020 om 21:00 uur arriveert op platform S79 op Schiphol een vliegtuig, afkomstig uit Guatemala (via Ecuador, Colombia en Miami). De vrachtafhandeling van de vlucht wordt verzorgd door [bedrijf B] . [medeverdachte 1] rijdt tijdens het afhandelingsproces van deze vlucht met een plaatwagen over dit platform. Rond dezelfde tijd belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] en zegt - zo begrijpt de rechtbank uit het versluierde taalgebruik - dat er veel douane is, maar dat het ding van hun niet in de scan is. [de verdachte] vraagt of hij ook binnen heeft gekeken. [medeverdachte 1] antwoordt dat ze niet naar boven zijn geweest omdat ze met velen (de rechtbank begrijpt: veel mensen van de douane) zijn. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [de verdachte] en laat hem weten in welke vrachtloods (vrachtloods [bedrijf B] 9, deur 18) de vrachtplaten uit het vliegtuig worden gelost. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet zelf kan kijken, omdat hij de telefoon bij zich heeft. De vracht wordt gelost bij vrachtloods [bedrijf B] 9, die in gebruik is bij het bedrijf [bedrijf C] . De douane scant de vracht op verdovende middelen. Er wordt niets aangetroffen. Om 22:20 uur laat [de verdachte] aan [medeverdachte 1] weten dat een persoon even gaat kijken bij vrachtloods 9 van [afkorting bedrijf C] ( [bedrijf C] ) en dat hij wacht tot die persoon hem terug belt. [de verdachte] zegt dat hij niet tegen hem heeft gezegd dat er ogen op hem gericht waren, omdat hij anders misschien bang zou worden. [de verdachte] zegt dat hij niet denkt dat er wat was.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 14 tot en met 18 december 2020 met [medeverdachte 1] heeft gesproken over cocaïne die aan boord van een vrachtvliegtuig zou zijn gezet en dat hij tijdens het afhandelingsproces van een vrachtvliegtuig op 18 december 2020 door [medeverdachte 1] is geïnformeerd over de aanwezigheid van de douane. Vervolgens staat [de verdachte] in contact met een persoon die bij de vracht in de vrachtloods is gaan kijken.
Voorbereidingshandelingen 20 januari tot en met 24 mei 2021 en invoer van cocaïne op 24 mei 2021 (zaaksdossier C.01)
Op 27 januari 2021 belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt: "Een taxi voor volgende week?". [medeverdachte 1] vraagt toestemming aan [de verdachte] om verder te gaan. [de verdachte] geeft hiervoor toestemming en laat weten dat er iets niet klopt met de man van het belhuis en dat [medeverdachte 1] voorzichtig moet zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij maar één dag heeft ‘gedingest’. [de verdachte] stelt voor om elkaar de dag erna te ontmoeten. Op 28 januari 2021 vindt een ontmoeting plaats tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] in een loods in Almere. Op 1 februari 2021 vraagt [de verdachte] of [medeverdachte 1] vandaag nog gaat ‘spelen’. [medeverdachte 1] zegt dat hij dat niet zonder toestemming van [de verdachte] doet. [de verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken vervolgens een aantal dagen (vijfde, achtste, tiende) in februari waarop een invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. Vervolgens is er tot 6 mei 2021 geen contact tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] geweest. Op 7 mei 2021 volgt er een reeks sms-berichten, waarin [de verdachte] vraagt of ze vanaf maandag weer kunnen. [medeverdachte 1] antwoordt dat het vanaf week 21 kan, maar dat hij zal kijken of het eerder kan. Vlak daarna vraagt [medeverdachte 1] aan de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 0885 wanneer het zou kunnen. [medeverdachte 1] laat daarbij weten dat het voor zijn vriend is, die hij al zo lang niet had gezien en ‘voor wie ze altijd waren’. [medeverdachte 1] belt ook met [medeverdachte 5] om in het rooster te kijken wie er zijn op maandag. [medeverdachte 1] zegt daarbij dat "binnen" is geregeld en dat "binnen" geen probleem is. Op 10 mei 2021 belt [medeverdachte 1] met het telefoonnummer 0885 en vraagt of er voor 17 of 24 mei mensen geregeld kunnen worden. Op 15 mei 2021 belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en bespreken ze een aantal dagen waarop de invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. [medeverdachte 1] noemt in een sms-bericht aan [de verdachte] de data 19, 21 en 26 of 31 mei. Hierop stuurt [de verdachte] een sms-bericht terug dat hij 24 (de rechtbank begrijpt: mei) ook moet regelen, hij zal ervoor betalen. [de verdachte] vraagt die avond of [medeverdachte 1] ook de ‘taxi’ wil regelen. Op 21 mei 2021 vraagt [de verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij het voor maandag (de rechtbank begrijpt: 24 mei) nog heeft geregeld. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij ‘buiten’ nog niet heeft kunnen regelen. [medeverdachte 1] is intussen ook voor [medeverdachte 6] bezig met invoer van verdovende middelen. Op 23 mei 2021 laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 1] weten dat ze de cocaïne niet aan boord van het vliegtuig hebben kunnen krijgen, omdat er teveel douane was. [medeverdachte 1] belt na dit gesprek direct met [de verdachte] om deze informatie door te geven. [de verdachte] geeft aan [medeverdachte 1] de opdracht om zijn mensen stand-by te houden. Hij gaat mensen bellen en laat binnen een uurtje weten of het lukt. Daarna spreken [medeverdachte 1] en [de verdachte] over het regelen van de ‘taxi’ (vervoer van de cocaïne vanaf Schiphol). Om 19:50 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [de verdachte] dat hij tegen ‘die bril’ heeft gezegd dat hij stand-by moet blijven. Later die avond omstreeks 21:19 uur volgt een ontmoeting tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] . Ongeveer twee uur later belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en zegt dat alles op schema ligt. [medeverdachte 1] vraagt of de lading op de T (de rechtbank begrijpt: transfervracht) zit, omdat dat beter is. [de verdachte] antwoordt dat hij dit morgenochtend hoort. De volgende ochtend, op 24 mei 2021 om 7:51 uur, laat [medeverdachte 1] aan [de verdachte] weten dat het vliegtuig eerder dan gepland zal landen en dat de ‘taxi’ eerder moet komen. [de verdachte] gaat dit aan de ‘taxi’ laten weten. Om 8:21 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] en zegt dat hij het er gelijk uit moet halen, dat hij moet kijken hoe de situatie is maar als die auto (de rechtbank begrijpt: de douane) er is dat hij dan rustig moet doen. [medeverdachte 5] belt om 8:31 uur terug en zegt tegen [medeverdachte 1] dat ‘ze’ er zijn en dat het vol is. In het licht van de overige bevindingen begrijpt de rechtbank dit bericht zo, dat [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] laat weten dat er douane op het platform is. [medeverdachte 1] geeft dit door aan [de verdachte] . Omstreeks 8:38 uur is [medeverdachte 5] gezien op platform R74, alwaar vlucht EK9916 zou worden gelost. Op 24 mei 2021 rond 8:41 uur is een vrachtvliegtuig met vluchtnummer EK9916 afkomstig uit Ecuador op Schiphol geland. De vracht uit dit vliegtuig werd afgehandeld door [bedrijf A] .
Om 9:04 uur informeert [medeverdachte 5] [medeverdachte 1] dat alle lading uit het vliegtuig gecontroleerd wordt, ook de transfervracht. [medeverdachte 1] licht [de verdachte] hierover in. Ze voeren hierna een aantal gesprekken over het al dan niet blijven wachten van de ‘taxi’. [medeverdachte 1] zegt om 9:31 uur dat de ‘taxi’ weg moet gaan. [de verdachte] vraagt of het ‘hoofdpijn’ is. [medeverdachte 1] antwoordt bevestigend.
Rond 9:36 uur zijn tijdens het lossen vijf bloemendozen aangetroffen die in totaal 320 kilogram cocaïne bevatten.
Om 9:39 uur belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt of de douane heeft meegenomen wat erin was gezet. [medeverdachte 1] antwoordt dat alle vracht eruit moest en dat ‘die bril’ gaat kijken. [de verdachte] zegt dat die persoon foto’s moet maken. [medeverdachte 1] laat [de verdachte] daarna weten dat hij geen foto heeft kunnen maken.
[medeverdachte 5] belt om 10:06 uur met [medeverdachte 1] en zegt dat alle vijf dozen er waren en dat de douane alles heeft gevonden. [medeverdachte 1] licht [de verdachte] direct na dit gesprek in over de inbeslagname.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 27 januari 2021 tot en met 24 mei 2021 (met een onderbreking van ongeveer drie maanden waarin geen contact was) met [medeverdachte 1] heeft gesproken over dagen waarop de invoer van de cocaïne zou kunnen plaatsvinden, over het aankomsttijdstip van het vliegtuig, over de aanwezigheid van en controle door de douane, over personen die de cocaïne uit het vliegtuig zouden kunnen halen en over het regelen van personen die cocaïne zouden kunnen vervoeren (taxi). [de verdachte] heeft geregeld dat de door de douane aangetroffen hoeveelheid van 320 kilogram cocaïne in het vliegtuig is geplaatst en heeft om een foto van de inbeslagname gevraagd. De rechtbank acht het in dit verband aannemelijk dat deze foto moest dienen als bewijs van dan wel verantwoording voor het onderscheppen van de cocaïne door de douane.
Conclusie medeplegen
Gelet op al hetgeen hiervoor met betrekking tot zaaksdossiers C.01, C.02 en C.04 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] op meerdere momenten voorbereidingshandelingen heeft verricht die zagen op de invoer van cocaïne en dat hij op 24 mei 2021 betrokken was bij de invoer van 320 kilogram cocaïne. [de verdachte] had daarbij een initiërende rol en beschikte over specifieke kennis. Hij stond in contact met de personen in Zuid-Amerika die de cocaïne aan boord van het vliegtuig konden plaatsen. Daarnaast stuurde hij [medeverdachte 1] aan. [medeverdachte 1] regelde vervolgens medewerkers van een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol die de cocaïne uit het vliegtuig zouden halen en een of meer andere personen die de cocaïne van Schiphol verder zou(den) vervoeren.
Al deze gedragingen maken dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die leidt tot de bewezenverklaring van medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
.