ECLI:NL:RBNHO:2023:6080

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
15/184888-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen en invoer van cocaïne op Schiphol

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van 320 kilogram cocaïne op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en de invoer van deze grote hoeveelheid verdovende middelen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het medeplegen van de invoer van cocaïne op 24 mei 2021 en het uitvoeren van voorbereidingshandelingen in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021. De rechtbank heeft tijdens de openbare terechtzittingen op 7, 8 en 16 juni 2023 de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft een initiërende rol gespeeld in de invoer van de cocaïne, waarbij hij in contact stond met medeverdachten die werkzaam waren op Schiphol. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer en de voorbereidingshandelingen bewezen verklaard op basis van afgeluisterde telefoongesprekken en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opnieuw geschorst, waarbij de persoonlijke belangen van de verdachte zwaarder wogen dan het algemeen belang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.184888.21 (P)
Uitspraakdatum: 30 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juni, 8 juni en 16 juni 2023 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, op plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1:
(zaaksdossier C.01)
het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 320 kilogram cocaïne op 24 mei 2021;
feit 2:
(zaaksdossiers C.01, C.02 en C.04)
het medeplegen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen om een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) opzettelijk binnen Nederland te brengen en/of te vervoeren in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [de verdachte] van de beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de raadsvrouw zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 2
Gebruik van verschillende telefoonnummers
In het onderzoek Sargood2 zijn van een aantal verdachten gedurende een langere periode telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot de identificatie van telefoonnummers komt de rechtbank tot het oordeel dat de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken met telefoonnummers eindigend op: 7009, 0150, 2443, 3187, 9375, 4412 en 7600 door de verdachte zijn gevoerd. [de verdachte] heeft dit ook niet (gemotiveerd) betwist.
Bewijswaarde/bewijskracht van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in het algemeen
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in het Alpamayo-arrest [1] een kader gegeven voor de beoordeling van de bewijswaarde en de bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door het Openbaar Ministerie gepresenteerd als versluierd van karakter, en de te stellen eisen aan de verankering in ondersteunend bewijs.
Dit kader houdt in dat in het geval waarin een verdachte zwijgt of ontkent het vooral aankomt op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Verder kan een rol spelen dat cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne (of een andere stof genoemd op lijst I behorende bij de Opiumwet) en de ten aanzien van de invoer of van de verkoop, de aflevering of het vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op harddrugs, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken en afgeluisterde woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde gesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de officier van justitie voorgestelde duiding slechts kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. De rechtbank dient na te gaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van een of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de een of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten nadele van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde gesprekken.
Het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijk substraat van de voor het bewijs te gebruiken gesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte.
Beoordeling inhoud versluierde gesprekken
De rechtbank overweegt dat de (versluierde) inhoud van de tapgesprekken in het onderzoek Sargood2 niet het enige bewijsmiddel is dat als voldoende redengevend kan worden beschouwd. Het dossier bevat ook ander bewijs. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] , die aan een groot aantal gesprekken heeft deelgenomen, verklaard dat hij zaken heeft geregeld betreffende de invoer van drugs. Het dossier bevat verder onder meer observaties, roostergegevens over de medeverdachten en op 24 mei 2021 is 320 kilogram cocaïne aangetroffen, verborgen in vijf bloemendozen aan boord van een vrachtvliegtuig dat vanuit Ecuador op Schiphol was geland.
Al deze gegevens, in onderling verband bezien en in chronologie beschouwd, maken dat de tussen [de verdachte] en de medeverdachten afgeluisterde gesprekken, die de rechtbank voor het bewijs gebruikt, niet anders begrepen kunnen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd: de gesprekken gaan over het voorbereiden van de invoer van harddrugs en over de invoer van de 320 kilogram cocaïne die op 24 mei 2021 naar Nederland is gebracht. De omstandigheid dat [de verdachte] op vragen over die gesprekken geen opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
Toetsingskader medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het gedragingen betreft die eveneens met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Medeverdachten
Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] waren allen in de tenlastegelegde periode werkzaam op Schiphol. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werkten bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf A] . [medeverdachte 1] was werkzaam bij vrachtafhandelingsbedrijf [bedrijf B] . Zij hielden zich allen onder meer bezig met het laden en lossen van vrachtvliegtuigen.
De verdachte was niet werkzaam op Schiphol.
Voorbereidingshandelingen 25-28 november 2020 (zaaksdossier C.02)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 25 tot en met 28 november 2020 het volgende. Op woensdag 25 november 2020 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in het rooster (van [bedrijf A] ) wil kijken wie er op bepaalde dagen aan het werk zijn. Vlak daarna belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] en vraagt of ‘de andere kant’ klaar is. [de verdachte] antwoordt dat het zaterdag (de rechtbank begrijpt: 28 november 2020) kan en dat hij deze alvast doorgeeft. Vervolgens belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [medeverdachte 2] en vraagt of ‘de Chinees’ (de bijnaam van [medeverdachte 5] ) moet werken zaterdag. [medeverdachte 2] antwoordt dat de Chinees er zaterdag is. Chinees is de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] belt daarna met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] meldt aan [medeverdachte 1] dat hij zaterdag aanwezig is.
Op vrijdag 27 november 2020 laat [de verdachte] weten dat hij een bericht voor morgen heeft gekregen. Hij stuurt verdere informatie via een andere app (Signal). Dezelfde avond geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] door dat het morgen om één doos gaat en dat deze doos op de Transfer vracht zit. [medeverdachte 1] zegt dat hij de doos zal laten weghalen en dat hij de doos achter zal gooien, zoals altijd. [medeverdachte 1] laat ook aan [medeverdachte 5] weten dat het om één doos gaat op de ‘Trans’. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 5] om de doos weg te halen en buiten te zetten.
Op zaterdag 28 november 2020 belt [de verdachte] met [medeverdachte 1] en informeert hoe laat de vlucht landt. [medeverdachte 1] antwoordt: kwart voor negen. Uit het vluchtschema van 28 november 2020 volgt dat om 8.45 uur vlucht EK9914, afkomstig uit Ecuador, op Schiphol zou landen. Deze vlucht zou worden afgehandeld door [bedrijf A] .
[medeverdachte 2] was loading supervisor bij [bedrijf A] en laat rond 7:06 uur aan [medeverdachte 1] weten dat hij waarschijnlijk de vlucht zal afhandelen. Ongeveer een uur later vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] om te kijken waar de vrachtplaat zit en vraagt of hij het daar weg kan halen. Als er geen douane aanwezig is, moet de doos van [medeverdachte 1] bij de bulkvracht worden geplaatst omdat die niet gecontroleerd zal worden ("bulk is niet rood"). Ongeveer tien minuten later laat [medeverdachte 2] weten dat alle vracht gescand zal worden. Om 8:34 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] laat weten dat er veel douane is, maar dat hij zal proberen om foto’s of een filmpje te maken. [medeverdachte 5] geeft door dat de douane er één heeft geklaard en dat hij boven zeven zeven is. Het platform R-77 ligt direct naast platform R-74, waar vlucht EK9914 was geland. De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 5] op platform R-77 stond om foto’s of een filmpje te maken. Om 8:50 uur hebben [de verdachte] en [medeverdachte 1] een ontmoeting bij een loods aan de Schipholweg in Boesingheliede. Een half uur later laat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] weten dat hij het nummer van de vrachtplaat zal sturen. In een later gesprek noemt [medeverdachte 1] nummer 7499. Bij het lossen van vlucht EK9914 bleek dat er één vrachtplaat was waarbij de cijfercombinatie 7499 in het vrachtplaatnummer voorkwam. Op deze vrachtplaat waren bloemendozen geladen, met herkomst Ecuador.
[medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 1] om 9:55 uur dat de Transfervracht ook door de douane is meegenomen. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij stiekem een paar foto’s kan maken. Om 12:08 uur vraagt [de verdachte] wat ‘Bril’ heeft gezegd. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog niets heeft gehoord en dat het nog twee tot vier uur kan duren. [de verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij het gelijk wil laten weten als hij iets hoort. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zegt dat hij nog niets heeft gehoord. In een telefoongesprek van 14:24 uur zegt hij vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat hij een bewijs heeft gestuurd dat het door de douane is gecontroleerd ("dat het rood is"). Een dag later informeert [medeverdachte 1] [de verdachte] dat de vracht door de douane is gecontroleerd en dat Brille een foto heeft gemaakt waarop dit te zien was. [de verdachte] vraagt of de douane wat gevonden heeft, maar dat weet [medeverdachte 1] niet.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] spreken over een transport dat zal plaatsvinden op zaterdag 28 november 2020 en dat [de verdachte] dit zal gaan doorgeven, naar de rechtbank begrijpt aan derden. Het blijkt te gaan om een vrachtvliegtuig dat op 28 november 2020 vanuit Ecuador op Schiphol zou landen. [de verdachte] heeft informatie hierover aan [medeverdachte 1] doorgegeven. Op 28 november 2020 heeft [de verdachte] vlakbij Schiphol een ontmoeting met [medeverdachte 1] gehad en heeft hij verschillende keren bij [medeverdachte 1] geïnformeerd wat de stand van zaken was met betrekking tot het uithalen van de verdovende middelen.
Voorbereidingshandelingen 14-21 december 2020 (zaaksdossier C.04)
De rechtbank concludeert op grond van de onderzoeksbevindingen in de periode van 14 tot en met 18 december 2020 het volgende. Op 14 december 2020 zegt [de verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij wat (de rechtbank begrijpt: geld) zal geven voor de jongens en dat die ‘binnen’ (de rechtbank begrijpt: een persoon die in de vrachtloods werkt) is geregeld. Ze spreken af elkaar op 15 december 2020 te ontmoeten. Op 16 december 2020 vraagt [de verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij vrijdag (de rechtbank begrijpt: 18 december 2020) komt. [de verdachte] zegt dat alles is vastgespijkerd. Op 17 december 2020 vraagt [medeverdachte 1] aan [de verdachte] of ‘dat ding’ gezet is. [de verdachte] antwoordt bevestigend. Op 18 december 2020 informeert [medeverdachte 1] [de verdachte] dat hij alle foto’s heeft. [de verdachte] zegt dat hij het kort van te voren moet sturen. [medeverdachte 1] zegt dat hij alvast de nummers gaat sturen. [de verdachte] zegt dat hij dat nog niet moet doen. Ze spreken af om elkaar rond 19:00 of 20:00 uur te zien. Op 18 december 2020 om 21:00 uur arriveert op platform S79 op Schiphol een vliegtuig, afkomstig uit Guatemala (via Ecuador, Colombia en Miami). De vrachtafhandeling van de vlucht wordt verzorgd door [bedrijf B] . [medeverdachte 1] rijdt tijdens het afhandelingsproces van deze vlucht met een plaatwagen over dit platform. Rond dezelfde tijd belt [medeverdachte 1] met [de verdachte] en zegt - zo begrijpt de rechtbank uit het versluierde taalgebruik - dat er veel douane is, maar dat het ding van hun niet in de scan is. [de verdachte] vraagt of hij ook binnen heeft gekeken. [medeverdachte 1] antwoordt dat ze niet naar boven zijn geweest omdat ze met velen (de rechtbank begrijpt: veel mensen van de douane) zijn. Een aantal minuten later belt [medeverdachte 1] opnieuw naar [de verdachte] en laat hem weten in welke vrachtloods (vrachtloods [bedrijf B] 9, deur 18) de vrachtplaten uit het vliegtuig worden gelost. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet zelf kan kijken, omdat hij de telefoon bij zich heeft. De vracht wordt gelost bij vrachtloods [bedrijf B] 9, die in gebruik is bij het bedrijf [bedrijf C] . De douane scant de vracht op verdovende middelen. Er wordt niets aangetroffen. Om 22:20 uur laat [de verdachte] aan [medeverdachte 1] weten dat een persoon even gaat kijken bij vrachtloods 9 van [afkorting bedrijf C] ( [bedrijf C] ) en dat hij wacht tot die persoon hem terug belt. [de verdachte] zegt dat hij niet tegen hem heeft gezegd dat er ogen op hem gericht waren, omdat hij anders misschien bang zou worden. [de verdachte] zegt dat hij niet denkt dat er wat was.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 14 tot en met 18 december 2020 met [medeverdachte 1] heeft gesproken over cocaïne die aan boord van een vrachtvliegtuig zou zijn gezet en dat hij tijdens het afhandelingsproces van een vrachtvliegtuig op 18 december 2020 door [medeverdachte 1] is geïnformeerd over de aanwezigheid van de douane. Vervolgens staat [de verdachte] in contact met een persoon die bij de vracht in de vrachtloods is gaan kijken.
Voorbereidingshandelingen 20 januari tot en met 24 mei 2021 en invoer van cocaïne op 24 mei 2021 (zaaksdossier C.01)
Op 27 januari 2021 belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt: "Een taxi voor volgende week?". [medeverdachte 1] vraagt toestemming aan [de verdachte] om verder te gaan. [de verdachte] geeft hiervoor toestemming en laat weten dat er iets niet klopt met de man van het belhuis en dat [medeverdachte 1] voorzichtig moet zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij maar één dag heeft ‘gedingest’. [de verdachte] stelt voor om elkaar de dag erna te ontmoeten. Op 28 januari 2021 vindt een ontmoeting plaats tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] in een loods in Almere. Op 1 februari 2021 vraagt [de verdachte] of [medeverdachte 1] vandaag nog gaat ‘spelen’. [medeverdachte 1] zegt dat hij dat niet zonder toestemming van [de verdachte] doet. [de verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken vervolgens een aantal dagen (vijfde, achtste, tiende) in februari waarop een invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. Vervolgens is er tot 6 mei 2021 geen contact tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] geweest. Op 7 mei 2021 volgt er een reeks sms-berichten, waarin [de verdachte] vraagt of ze vanaf maandag weer kunnen. [medeverdachte 1] antwoordt dat het vanaf week 21 kan, maar dat hij zal kijken of het eerder kan. Vlak daarna vraagt [medeverdachte 1] aan de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 0885 wanneer het zou kunnen. [medeverdachte 1] laat daarbij weten dat het voor zijn vriend is, die hij al zo lang niet had gezien en ‘voor wie ze altijd waren’. [medeverdachte 1] belt ook met [medeverdachte 5] om in het rooster te kijken wie er zijn op maandag. [medeverdachte 1] zegt daarbij dat "binnen" is geregeld en dat "binnen" geen probleem is. Op 10 mei 2021 belt [medeverdachte 1] met het telefoonnummer 0885 en vraagt of er voor 17 of 24 mei mensen geregeld kunnen worden. Op 15 mei 2021 belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en bespreken ze een aantal dagen waarop de invoer van verdovende middelen zou kunnen plaatsvinden. [medeverdachte 1] noemt in een sms-bericht aan [de verdachte] de data 19, 21 en 26 of 31 mei. Hierop stuurt [de verdachte] een sms-bericht terug dat hij 24 (de rechtbank begrijpt: mei) ook moet regelen, hij zal ervoor betalen. [de verdachte] vraagt die avond of [medeverdachte 1] ook de ‘taxi’ wil regelen. Op 21 mei 2021 vraagt [de verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij het voor maandag (de rechtbank begrijpt: 24 mei) nog heeft geregeld. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij ‘buiten’ nog niet heeft kunnen regelen. [medeverdachte 1] is intussen ook voor [medeverdachte 6] bezig met invoer van verdovende middelen. Op 23 mei 2021 laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 1] weten dat ze de cocaïne niet aan boord van het vliegtuig hebben kunnen krijgen, omdat er teveel douane was. [medeverdachte 1] belt na dit gesprek direct met [de verdachte] om deze informatie door te geven. [de verdachte] geeft aan [medeverdachte 1] de opdracht om zijn mensen stand-by te houden. Hij gaat mensen bellen en laat binnen een uurtje weten of het lukt. Daarna spreken [medeverdachte 1] en [de verdachte] over het regelen van de ‘taxi’ (vervoer van de cocaïne vanaf Schiphol). Om 19:50 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [de verdachte] dat hij tegen ‘die bril’ heeft gezegd dat hij stand-by moet blijven. Later die avond omstreeks 21:19 uur volgt een ontmoeting tussen [de verdachte] en [medeverdachte 1] . Ongeveer twee uur later belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en zegt dat alles op schema ligt. [medeverdachte 1] vraagt of de lading op de T (de rechtbank begrijpt: transfervracht) zit, omdat dat beter is. [de verdachte] antwoordt dat hij dit morgenochtend hoort. De volgende ochtend, op 24 mei 2021 om 7:51 uur, laat [medeverdachte 1] aan [de verdachte] weten dat het vliegtuig eerder dan gepland zal landen en dat de ‘taxi’ eerder moet komen. [de verdachte] gaat dit aan de ‘taxi’ laten weten. Om 8:21 uur belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 5] en zegt dat hij het er gelijk uit moet halen, dat hij moet kijken hoe de situatie is maar als die auto (de rechtbank begrijpt: de douane) er is dat hij dan rustig moet doen. [medeverdachte 5] belt om 8:31 uur terug en zegt tegen [medeverdachte 1] dat ‘ze’ er zijn en dat het vol is. In het licht van de overige bevindingen begrijpt de rechtbank dit bericht zo, dat [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] laat weten dat er douane op het platform is. [medeverdachte 1] geeft dit door aan [de verdachte] . Omstreeks 8:38 uur is [medeverdachte 5] gezien op platform R74, alwaar vlucht EK9916 zou worden gelost. Op 24 mei 2021 rond 8:41 uur is een vrachtvliegtuig met vluchtnummer EK9916 afkomstig uit Ecuador op Schiphol geland. De vracht uit dit vliegtuig werd afgehandeld door [bedrijf A] .
Om 9:04 uur informeert [medeverdachte 5] [medeverdachte 1] dat alle lading uit het vliegtuig gecontroleerd wordt, ook de transfervracht. [medeverdachte 1] licht [de verdachte] hierover in. Ze voeren hierna een aantal gesprekken over het al dan niet blijven wachten van de ‘taxi’. [medeverdachte 1] zegt om 9:31 uur dat de ‘taxi’ weg moet gaan. [de verdachte] vraagt of het ‘hoofdpijn’ is. [medeverdachte 1] antwoordt bevestigend.
Rond 9:36 uur zijn tijdens het lossen vijf bloemendozen aangetroffen die in totaal 320 kilogram cocaïne bevatten.
Om 9:39 uur belt [de verdachte] naar [medeverdachte 1] en vraagt of de douane heeft meegenomen wat erin was gezet. [medeverdachte 1] antwoordt dat alle vracht eruit moest en dat ‘die bril’ gaat kijken. [de verdachte] zegt dat die persoon foto’s moet maken. [medeverdachte 1] laat [de verdachte] daarna weten dat hij geen foto heeft kunnen maken.
[medeverdachte 5] belt om 10:06 uur met [medeverdachte 1] en zegt dat alle vijf dozen er waren en dat de douane alles heeft gevonden. [medeverdachte 1] licht [de verdachte] direct na dit gesprek in over de inbeslagname.
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat [de verdachte] in de periode van 27 januari 2021 tot en met 24 mei 2021 (met een onderbreking van ongeveer drie maanden waarin geen contact was) met [medeverdachte 1] heeft gesproken over dagen waarop de invoer van de cocaïne zou kunnen plaatsvinden, over het aankomsttijdstip van het vliegtuig, over de aanwezigheid van en controle door de douane, over personen die de cocaïne uit het vliegtuig zouden kunnen halen en over het regelen van personen die cocaïne zouden kunnen vervoeren (taxi). [de verdachte] heeft geregeld dat de door de douane aangetroffen hoeveelheid van 320 kilogram cocaïne in het vliegtuig is geplaatst en heeft om een foto van de inbeslagname gevraagd. De rechtbank acht het in dit verband aannemelijk dat deze foto moest dienen als bewijs van dan wel verantwoording voor het onderscheppen van de cocaïne door de douane.
Conclusie medeplegen
Gelet op al hetgeen hiervoor met betrekking tot zaaksdossiers C.01, C.02 en C.04 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [de verdachte] op meerdere momenten voorbereidingshandelingen heeft verricht die zagen op de invoer van cocaïne en dat hij op 24 mei 2021 betrokken was bij de invoer van 320 kilogram cocaïne. [de verdachte] had daarbij een initiërende rol en beschikte over specifieke kennis. Hij stond in contact met de personen in Zuid-Amerika die de cocaïne aan boord van het vliegtuig konden plaatsen. Daarnaast stuurde hij [medeverdachte 1] aan. [medeverdachte 1] regelde vervolgens medewerkers van een vrachtafhandelingsbedrijf op Schiphol die de cocaïne uit het vliegtuig zouden halen en een of meer andere personen die de cocaïne van Schiphol verder zou(den) vervoeren.
Al deze gedragingen maken dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die leidt tot de bewezenverklaring van medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
C.01 invoer in vereniging van 320 kg cocaïne op 24 mei 2021
op 24 mei 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 320 kilogram cocaïne;
feit 2
voorbereidingshandelingen invoer/vervoer van cocaïne in vereniging
in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021 in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van een grote handelshoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders, tezamen en in vereniging met anderen, toen en daar opzettelijk:
C.02 periode 25 november 2020 – 28 november 2020
- meermalen via telecommunicatie en persoonlijk contact gehad en overleg gevoerd en informatie uitgewisseld onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s en over nummers van vrachtplaten en over de loslocatie van vrachtplaten en over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen en
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en
- een film en/of foto’s gemaakt (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en
C.04 periode 14 december 2020 - 21 december 2020
- meermalen via telecommunicatie contact gehad en overleg gevoerd en informatie uitgewisseld onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto's en nummers van vrachtplaten en over de loslocatie van vrachtplaten en over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen en
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en
- geldbedragen gegeven voor verrichtte diensten en
C.01 periode 20 januari 2021 - 24 mei 2021
- meermalen via telecommunicatie en persoonlijk contact gehad en overleg gevoerd en informatie uitgewisseld onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto’s en over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen en
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en
- een foto verzocht (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2 (zaaksdossier C.01, periode 20 januari 2021 tot en met 24 mei 2021):
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
feit 2 (zaaksdossier C.02, periode 25-28 november 2020 en zaaksdossier C.04 periode 14-21 december 2020):
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid/middelen/inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen,
meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een substantieel lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende zes maanden met tussenpozen bezig gehouden met (het voorbereiden van) de invoer van cocaïne, verstopt in bloemendozen. De bloemendozen zaten in vrachtvliegtuigen die naar Nederland werden vervoerd. De verdachte was betrokken bij één voltooid transport van 320 kilogram cocaïne en bij het treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het invoeren van twee zendingen verdovende middelen. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin.
De verdachte had een initiërende en sturende rol in het geheel. Hij informeerde [medeverdachte 1] over de vlucht waarin de zending was verborgen en liet [medeverdachte 1] medewerkers van een bedrijf op Schiphol regelen die de cocaïne uit het vliegtuig konden halen. Daarbij heeft hij op ernstige wijze misbruik gemaakt van de positie en bevoegdheden van mededaders met toegang van beveiligde delen van de luchthaven Schiphol. De verdachte hoefde zelf geen invoerhandelingen te verrichten en liep daardoor minder risico’s dan zijn mededaders. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan en zal de rol van de verdachte in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de op te leggen straf.
De verdachte heeft door zijn handelen een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn strafblad van 9 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Straf
De aard en ernst van de feiten maken dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf vooral gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, naar de rol van de verdachte bij de feiten en ook afgezet tegen de rollen van de medeverdachten in het onderzoek Sargood2. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijk kortere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, is aangewezen. Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht
Tenuitvoerlegging van deze straf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Voorlopige hechtenis

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Volgens de verdediging zijn de gronden die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid niet meer aanwezig. De recidivegrond is niet meer van toepassing, omdat de verdachte meer dan een jaar vrij is en geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De 12-jaarsgrond moet ook vervallen, nu er geen enkele maatschappelijke onrust is ontstaan toen de verdachte in vrijheid werd gesteld en de feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de verdachte bij vonnis opnieuw te schorsen, zodat de verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. De raadsvrouw heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om opnieuw een contactverbod en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden aan de schorsing te verbinden.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis. Volgens de officier van justitie zijn de ernstige bezwaren en de gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen nog steeds aanwezig.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 15 juni 2022 geschorst tot aan de dag van de uitspraak. Daarbij is, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt, als bijzondere voorwaarde onder meer een contactverbod met vijftien personen, onder wie enkele medeverdachten, opgelegd. De rechtbank was ten tijde van die beslissing van oordeel dat door het stellen van deze voorwaarden het recidiverisico voldoende kon worden ingeperkt en heeft aldus de persoonlijke belangen van de verdachte bij invrijheidsstelling in de beoordeling betrokken.
Namens de verdachte is verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen. Uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt dat de ernstige bezwaren zoals ten grondslag gelegd aan het bevel nog steeds aanwezig zijn. Nu de verdachte zich na de onderhavige feiten, niet meer schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, acht de rechtbank de recidivegrond niet langer aanwezig. Deze grond vervalt.
Als het gaat om de geschokte rechtsorde overweegt de rechtbank dat de verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 320 kilogram cocaïne via de luchthaven Schiphol en voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van verdovende middelen gedurende een langere periode. Bij deze invoer en voorbereidingshandelingen heeft de verdachte een leidende rol gehad. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Het gaat om een grote hoeveelheid drugs die is ingevoerd. De ervaring leert dat opheffing van de voorlopige hechtenis van personen die verdacht worden van, dan wel veroordeeld zijn wegens de georganiseerde in- of uitvoer van verdovende middelen tot onbegrip en gevoelens van onrechtvaardigheid bij het publiek leidt. Ook de feiten en omstandigheden in deze zaak rechtvaardigen die veronderstelling. Gelet daarop acht de rechtbank deze grond van de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig. Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal het verzoek tot het opnieuw schorsen van de voorlopige hechtenis van de verdachte toewijzen. Gelet op het verhandelde ter zitting dienen de persoonlijke belangen van de verdachte, mede in aanmerking genomen de duur en het verloop van de eerdere schorsing, zwaarder te wegen dan het algemeen belang dat de voorlopige hechtenis thans wordt hervat. Daarbij komt dat de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd, door het stellen van voorwaarden aan een schorsing ook kunnen worden bereikt.

8.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mobiele telefoon van het merk Nokia, moet worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 JAREN.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- ( nr. 5) 1.00 STK GSM Nokia, kleur zwart; 10252.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw wordt geschorst. Deze beslissing wordt apart opgemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers. mr. L.L. de Vries en mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2023.
BIJLAGE I
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 10 januari 2022, als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
C.01 invoer in vereniging van 320kg cocaïne op 24 mei 2021hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht ongeveer 320 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Voorbereidingshandelingen invoer/vervoer van cocaïne in vereniging
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 25 november 2020 tot en met 24 mei 2021, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in de gemeente Haarlemmermeer en/of Diemen en/of te Den Haag en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die/dat feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) toen en daar opzettelijk:
C.02 periode 25 november 2020 – 28 november 2020
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het beschikbaar zijn op de luchthaven Schiphol voor het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig en/of het hebben van voor de invoer relevante foto's) en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zich en/of anderen gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en/of
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken en/of
- een film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en/of
- een of meer actietelefoons voorhanden gehad en/of
C.04 periode 14 december 2020 - 21 december 2020
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het hebben van (voor de invoer relevante) foto's en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over het werken van een GPS-tracker en/of over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en/of
- een film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en/of
- een of meer geldbedragen gegeven en/of ontvangen voor verrichtte diensten en/of
- een of meer actietelefoons voorhanden gehad en/of
C.01 periode 20 januari 2021 - 24 mei 2021
- ( meermalen) (via telecommunicatie en/of persoonlijk) contact gehad en/of overleg gevoerd en/of informatie uitgewisseld (onder meer over het hebben van voor de invoer relevante foto's en/of nummers (van vrachtplaten) en/of over de loslocatie van vrachtplaten en/of over het geplaatst zijn van
voornoemde verdovende middelen op de betreffende vlucht en/of over de controle van de douane van de betreffende vlucht, althans gesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met betrekking tot het invoeren en vervoeren van (een) grote (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen) en/of over
het betalen van geld en/of
- zich gereed gehouden te assisteren bij het uithalen en/of verder vervoeren van voornoemde verdovende middelen uit het betreffende vliegtuig van de luchthaven Schiphol en/of
- informatie gevraagd dan wel gegeven over de personele bezetting bij [bedrijf A] en/of
- in of nabij het vliegtuig waar voornoemde verdovende middelen zich zouden bevinden gezocht, althans laten zoeken, en/of
- een film- of foto-opname gemaakt en/of gedeeld dan wel verzocht (van de in het betreffende vliegtuig aanwezige vrachtplaten en/of lading) en/of
- een of meer geldbedragen gegeven en/of ontvangen voor verrichtte diensten en/of