7.3.1.De ernst van het feit
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd: hij heeft namelijk iemand van het leven beroofd. Hij heeft met een messteek de toekomst van [slachtoffer] weggenomen. Het slachtoffer is slechts 14 jaar oud geworden. Uit de slachtofferverklaringen van de zus en de moeder die ter terechtzitting zijn voorgelezen, komt naar voren hoe groot de impact is die het overlijden van hun broertje en zoon op hen heeft gehad en tot op de dag van vandaag nog altijd heeft. De familie van het slachtoffer heeft het zwaar met het verwerken van het veel te vroege verlies van hun dierbare: een verlies dat volledig te wijten is aan verdachte. Het is extra wrang en moeilijk te verteren dat de hele aanleiding van de ruzie is gelegen in een simpele kledingruil. Een ruil die [slachtoffer] uiteindelijk met zijn leven heeft moeten bekopen.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf of maatregel het verlies van [slachtoffer] ongedaan kan maken.
De steekpartij en de daarop volgende eerstehulpverlening hebben verder grote indruk gemaakt op de ooggetuigen. De veelal minderjarige getuigen zijn ongevraagd geconfronteerd met een hele heftige gebeurtenis. Zij bevonden zich op een plek waar zij zich juist veilig hoorden te voelen: namelijk hun middelbare school. Verdachte heeft de basisveiligheid van de scholieren en medewerkers van het [College] geschaad en gevoelens van angst en onveiligheid bij hen gecreëerd. De rechtbank kan zich voorstellen dat de gebeurtenissen van 26 oktober 2022 nog lang merkbaar zullen zijn op deze school.
Ook in de samenleving is geschokt gereageerd op het steekincident en de dood van [slachtoffer] . Er heeft onder andere een stille tocht voor hem plaatsgevonden, waaraan veel mensen hebben deelgenomen.
7.3.2.De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van 13 februari 2023;
- het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld door [psychiater] van 17 februari 2023;
- het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), opgesteld door raadsonderzoeker [raadsonderzoeker] van 21 mei 2023.
Het rapport van [GZ-psycholoog] houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking (matige ernst), een ongespecificeerde angststoornis en een ouder-kindrelatieprobleem. Dit beeld was aanwezig ten tijde van het plegen van het feit en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op herhaling van een geweldsdelict wordt, zonder behandeling, als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om begeleiding en behandeling als voorwaarden op te leggen bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat de verwachting is dat binnen deze maatregel de behandeling geboden kan worden in de thuissituatie (mogelijk met een klinische start) en dat zowel de ouders van verdachte als verdachte zelf hieraan zullen meewerken. Op die manier kan verdachte het meeste profiteren van de behandeling, waarmee de kans op recidive verkleint. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal ervoor zorgen dat verdachte moeite heeft het geleerde te generaliseren, zijn angst (door de doelgroep van PIJ-jongeren) verder vergroot wordt en dit zijn behandeling negatief kan beïnvloeden. Een lichtere maatregel wordt niet geadviseerd, vanwege de ernst van het feit en het hoge recidiverisico zonder behandeling.
[GZ-psycholoog] heeft ter terechtzitting de conclusies uit voornoemd rapport onderschreven en hieraan – kort en zakelijk weergegeven – toegevoegd dat in de rapportage veel nadruk is gelegd op het ontstaan van agressie vanuit angst. Voor een deel spelen ook gevoelens van krenking een rol. Verdachte is vanuit aanleg geen antisociale jongen, maar het trauma dat hij twee jaar geleden heeft opgelopen heeft hierin een kentering veroorzaakt. Hierbij speelt zijn verstandelijke beperking een grote rol, voornamelijk door het bijna volledige gebrek aan zelfreflectie. Verdachte ziet dit verband zelf niet. Verdachte heeft zeer weinig coping mechanismen en heeft zijn trauma als het ware automatisch omgezet in voor zichzelf opkomen en zichzelf niet klein laten krijgen, waarin naast angst ook een component narcistische afweer en grootspraak zit. Dit uit zich in antisociaal gedrag, maar komt dus voort uit de verstandelijke beperking in combinatie met de angststoornis en het gebrek aan handelingsalternatieven. Naarmate de verstandelijke beperking groter is, is aangeleerd gedrag binnen de justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI) lastiger mee te nemen naar de buitenwereld. Daarom is uiteindelijk een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, maar ook voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel valt iets te zeggen. De risico’s zonder behandeling zijn groot. Het is voorstelbaar dat de traumabehandeling een component uit de problematiek van verdachte verhelpt, maar de tijdsduur daarvan is niet te voorspellen. Als de angststoornis is behandeld, kan pas worden toegekomen aan het aanleren van coping mechanismen. Er is echter geen garantie dat dit ervoor zal zorgen dat het inmiddels aangeleerde gedrag van verdachte zal kunnen worden bijgestuurd. De inschatting is dat dit binnen het strakke kader van de JJI kan plaatsvinden, mits verdachte voldoende van zijn therapie kan profiteren. Dat verdachte binnen de JJI van groep is verplaatst, laat wel zien dat hij extra zorg nodig heeft. De jongeren binnen de JJI kunnen angst verhogend zijn voor verdachte. Het is mogelijk dat verdachte daardoor meer geneigd zal zijn zichzelf op te blazen. Het is echter positief dat verdachte nu aangeeft open te staan voor behandeling, maar er kan niet van verdachte worden verwacht dat hij volledig inzicht heeft in zijn problematiek. Mocht de behandeling niet kunnen starten tijdens de detentieperiode, dan is de verwachting dat twee jaar onvoldoende zal zijn voor het behandeltraject van verdachte.
In instellingen zoals [instelling] en [instelling] verblijven voornamelijk volwassenen. Dit kan een minder opgefokte omgeving betekenen, wat weer als een voordeel voor verdachte moet worden beschouwd, ook met het oog op ‘besmetting’ door anderen.
Indien de rechtbank besluit tot de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, dan dient op niet al te lange termijn te worden gestart met oefenen in de buitenwereld met de dagelijkse dingen, om zo het geleerde in de praktijk te brengen.
Het rapport van [psychiater] houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Verdachte lijdt aan een angststoornis en een matig verstandelijke beperking. Deze stoornis en verstandelijke beperking waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Gezien de invloed hiervan op het handelen van verdachte, wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een hoog recidiverisico. Het heeft de voorkeur om de behandeling al tijdens de uitvoering van de detentie te beginnen en na detentie verdachte thuis te plaatsen met ambulante behandeling. Mocht de behandeling aan het einde van de detentie onvoldoende gevorderd zijn en de jeugdreclassering inschatten dat er te grote veiligheidsrisico’s verbonden zijn aan een ambulante behandeling, dan wordt als alternatief eerst een residentiële behandeling geadviseerd binnen een instelling met forensische en LVB-expertise zoals [instelling] of [instelling] . Er wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
[psychiater] heeft ter terechtzitting de conclusies uit voornoemd rapport onderschreven en hieraan – kort en zakelijk weergegeven – toegevoegd dat het lang wikken en wegen is geweest tussen het adviseren van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Op dit moment kan niet ingeschat worden hoe ver verdachte met zijn behandeling zal zijn aan het einde van de jeugddetentie. Het risico van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan zijn dat het DIZ een bepaalde locatie voldoende acht, maar waar verdachte niet de intensieve behandeling zal krijgen die hij nodig heeft. Bovendien kunnen in zo’n groep behoorlijk antisociale jongeren zitten, met het risico op ‘besmetting’ van verdachte, zeker nu hij geneigd is om zichzelf in figuurlijke zin op te blazen. Een dergelijk besmettingsrisico wordt in veel JJI’s nog onvoldoende tegengegaan, terwijl daarmee zeker bij first offenders rekening gehouden moet worden. De Raad voor de Kinderbescherming stelt dat het lastig is om behandeling tijdens jeugddetentie al op te starten, maar men zou er alles aan kunnen en moeten doen om te zorgen dat dat wel lukt. De kans op een narcistische ontwikkeling is groot als verdachte in een onveilige situatie terecht gaat komen in de JJI; thuis ligt dat anders. De ouders zijn liefdevol en betrokken, al zijn zij zich in het verleden niet altijd bewust geweest van de noodzaak om verdachte strakke kaders te geven. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel maakt het mogelijk om een geresocialiseerde behandeling uit te voeren. De hoop is dat MDFT verdachte zal leren om ruggensteun te vragen als hij het moeilijk heeft en dat zijn ouders zullen leren dat verdachte moet doen wat zij zeggen. Naar verwachting zal een traumabehandeling van verdachte zeker zes maanden in beslag nemen.
Het rapport van de Raad houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
Het algemene recidiverisico is hoog. Het dynamische risicoprofiel is eveneens hoog. Vanuit de Pro Justitia rapportage wordt geadviseerd een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De Raad conformeert zich niet aan dit advies, onder andere vanwege de ernst van het feit en het hoge risico op herhaling. Ook binnen de structuur en begrenzing van de justitiële jeugdinrichting is geregeld sprake van ernstige incidenten waarbij verdachte geen zicht heeft op risicovolle sociale situaties. Binnen de JJI kan tijdig worden ingegrepen om erger te voorkomen. Binnen een voorwaardelijk ambulant kader kan dat niet, omdat die begrenzing er grotendeels niet is. Wat de Raad betreft zijn er bij een ambulante behandeling onaanvaardbare risico’s op escalerend gedrag. Daarnaast bestaat er een aanzienlijk risico op stagnatie van de ambulante behandeling, omdat verdachte zelf de noodzaak van behandeling niet inziet. Een klinische behandeling in een voorwaardelijk PIJ-kader is daarnaast bijna niet beschikbaar voor jongeren met een cognitieve beperking zoals die van verdachte. De in de Pro Justitia rapportage genoemde instellingen zijn niet passend bij de jeugdige leeftijd van verdachte en vanwege het benodigde pedagogische behandelklimaat. De LVB-groep of de LVB-VIC-groep van [JJI] zouden wel mogelijke opties kunnen zijn. De Raad hecht grote waarde aan het veiligheidsaspect, met name vanwege het hoge recidiverisico, het gebrekkige probleembesef en gebrekkige oplossingsvermogen met daarnaast de veiligheidsrisico’s voor de omgeving en voor verdachte zelf. De Raad adviseert daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Raadsmedewerker [raadsonderzoeker] heeft ter terechtzitting het advies uit voornoemd rapport onderschreven en hieraan – kort en zakelijk weergegeven – toegevoegd dat niet te verwachten valt dat de behandeling van verdachte al in de JJI kan starten. Hoewel MDFT al is gestart, begint de echte behandeling pas bij de start van de PIJ-maatregel. Bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is het onduidelijk wie bepaalt wanneer verdachte terug naar huis zou kunnen en hoe de Raad daarin zou kunnen adviseren. Het is belangrijk dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk van start gaat en dat die behandeling gekaderd is. Dit weegt voor de Raad zwaarder dan het risico dat verdachte ‘besmet’ wordt door antisociale jongeren binnen de JJI. Een residentiële groep met soortgelijke begeleiding is wel beschikbaar, maar dat betreft een open groep waar ook een hoop jongeren met antisociale problemen verblijven. Angst en beïnvloeding zullen dus sowieso plaatsvinden. De Raad verwacht niet dat verdachte voldoende open staat voor behandeling om een ambulant kader te laten slagen. De Raad schat in dat er veel tijd nodig zal zijn voordat verdachte toekomt aan daadwerkelijke behandeling, omdat verdachte eerst een behandelrelatie aan zal moeten gaan met zijn behandelaar en vervolgens nog gestart moet worden met traumatherapie. Als daarna nog maar weinig tijd voorhanden is, vraagt de Raad zich af hoe toereikend ambulante behandeling zal zijn.
Het argument dat verdachte bij ambulante behandeling kan oefenen in de buitenwereld, is niet overtuigend omdat binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ook geoefend wordt met verlof.
Verdachte is aangemeld voor de LVB-groep van de JJI in [plaats] . Vanaf september 2023 is er een plek beschikbaar. De Raad vertrouwt erop dat de plaatsingscommissie ervoor zal zorgen dat verdachte op deze LVB-groep terecht zal komen. Er zijn namelijk weinig soortgelijke plekken beschikbaar.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft namens De William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ter terechtzitting – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte sinds een kleine week op een groep voor kwetsbare jongens is geplaatst. Daar gaat het vrij goed, maar op de vorige groep was er vrijwel maandelijks sprake van een incident. De huidige groep verkleint het risico op pesten en incidenten.
De MDFT verloopt goed. De ouders van verdachte stellen zich kwetsbaar en open op, maar verdachte lijkt er nog niet zoveel mee te kunnen.
Het jeugddetentiekader is niet bedoeld voor behandeling: de behandelaars binnen de JJI worden niet ingezet voor jongeren met dit kader. De Waag heeft aangegeven slechts behandeling aan verdachte te willen aanbieden als zeker is dat er een lang traject kan worden doorlopen. Het is echter onduidelijk hoe lang verdachte nog in [JJI] blijft. Als verdachte inderdaad in [plaats] terechtkomt, dan is de kans klein dat de behandelaar van De Waag betrokken blijft. Het dient derhalve duidelijk te worden waar verdachte zal verblijven en voor welke periode.
Het is een grote verantwoordelijkheid voor de jeugdreclasseerder om aangewezen te worden als degene die moet beoordelen of verdachte ambulant thuis verder behandeld kan worden of dat eerst nog in een residentieel kader behandeld dient te worden.
7.3.4.PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. De rechtbank stelt allereerst vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de genoemde Pro Justitia rapportages stelt de rechtbank verder vast dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Zowel de Pro Justitia rapportages als het rapport van de Raad concluderen tot een hoog recidiverisico, indien verdachte niet behandeld wordt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het criterium dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eist.
Tot slot vindt de rechtbank de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Ten aanzien van de vraag of de PIJ-maatregel voorwaardelijk of onvoorwaardelijk moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Duidelijk is dat verdachte een langdurige en intensieve behandeling nodig heeft, waarbij de nodige tijd gemoeid zal zijn met het opbouwen van een behandelrelatie. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven open te staan voor behandeling, heeft hij eerder bij herhaling gezegd geen behandeling nodig te hebben en heeft hij ter zitting niet kunnen toelichten waar hij behandeling voor nodig heeft. Zijn beperkte probleeminzicht komt vermoedelijk voort uit zijn cognitieve beperking en kan hem in die zin niet worden verweten, maar dit maakt wel dat de rechtbank grote vraagtekens zet bij zijn behandelmotivatie. Juist op dat vlak wordt veel van verdachte gevraagd bij een ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ.
Verder acht de rechtbank de uitwerking van het advies van de deskundigen om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen te onbepaald. Zo is op dit moment niet duidelijk welke exacte voorwaarden aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel gekoppeld zouden moeten worden. Volgens de deskundigen zou de jeugdreclasseerder aan het einde van de detentieperiode van verdachte moeten bepalen of de behandeling van verdachte voldoende is gevorderd om zijn behandeling in een ambulant kader bij zijn ouders thuis voort te zetten, of dat verdachte nog een residentieel kader nodig heeft in aansluiting op zijn jeugddetentie. Naar het oordeel van de rechtbank behoort een dergelijke beslissing niet door de jeugdreclasseerder te worden genomen, maar is dat voorbehouden aan de rechter (vgl. ECLI:NL:HR:2022:1027) Daarnaast overweegt de rechtbank dat het advies van de deskundigen uitgaat van een start van de behandeling tijdens de jeugddetentie, terwijl de kans dat die behandeling dan al daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, klein is. Hoewel MDFT inmiddels is gestart, acht de rechtbank – met de Raad en de officier van justitie – het realistischer dat de behandeling in de JJI pas zal starten in het kader van een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel en niet al tijdens de jeugddetentie. Het advies bouwt dus voort op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Gezien het hoge recidiverisico acht de rechtbank het onverantwoord om daarop te anticiperen.
De rechtbank overweegt tot slot dat het risico van ‘besmetting’ van verdachte binnen de JJI door antisociale jongeren onvoldoende gewicht in de schaal legt, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat verdachte in september 2023 kan worden overgeplaatst naar de LVB-groep van de JJI in [plaats] . Op deze groep zitten meer kwetsbare jongeren en is speciale aandacht voor het type problematiek waarmee verdachte te kampen heeft. Het genoemde risico wordt daarmee in voldoende mate ondervangen.
De rechtbank concludeert dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende kans biedt om de behandeldoelen van verdachte met succes te kunnen behalen en dat het dwingende kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om de langdurige en intensieve behandeling van verdachte te borgen en zijn ontwikkeling positief bij te sturen.
Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt daarnaast de mogelijkheid tot verlof en daarmee tot oefenmomenten voor verdachte om het geleerde in de praktijk te brengen, maar dan op een gekaderde en op een op verdachte afgestemde manier.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd. De rechtbank maakt hierbij gebruik van haar adviseringsbevoegdheid ex artikel 6:1:1 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering om verdachte te plaatsen op voornoemde LVB-groep van [JJI] , zodat verdachte op die locatie zijn jeugddetentie kan doorbrengen en op diezelfde locatie kan beginnen met zijn behandeling in het kader van zijn PIJ-maatregel.
De PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, namelijk [slachtoffer] . Dit betekent dat verlenging van de PIJ-maatregel mogelijk is voor zover de PIJ-maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.