ECLI:NL:RBNHO:2023:5922

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
10128691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring in derdenbeslag en vergoeding nodeloze kosten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de organisatorische eenheid zonder rechtspersoonlijkheid naar Pools recht, het Ministerie van Financiën van de Republiek Polen, eiseres, een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Koeriers Centrale Amsterdam (KCA) B.V., gedaagde. Eiseres vordert betaling van een geldbedrag omdat gedaagde heeft nagelaten een derdenverklaring af te geven na het leggen van derdenbeslag op het loon van een werknemer van gedaagde. Gedaagde heeft uiteindelijk alsnog een derdenverklaring afgegeven, maar heeft het loon van de werknemer, ondanks het beslag, uitgekeerd aan de werknemer zonder dit aan de deurwaarder te betalen.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de nodeloos door eiseres gemaakte proceskosten moet vergoeden, evenals het loon dat aan de werknemer is uitbetaald in weerwil van het beslag. De kantonrechter wijst erop dat gedaagde het bedrag dat in weerwil van het beslag is betaald, alsnog aan eiseres moet betalen, met de verplichting om het teveel betaalde bedrag terug te storten aan gedaagde indien het bedrag dat eiseres ontvangt hoger is dan wat de werknemer nog aan eiseres verschuldigd is. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2023, na een procesverloop dat begon met een dagvaarding op 27 september 2022 en een zitting op 6 juni 2023.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, waarbij de proceskosten voor rekening van gedaagde komen. De kantonrechter benadrukt dat de vordering van eiseres op de werknemer, die is gebaseerd op een eerder Poolse vonnis, niet ter discussie staat in deze procedure. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres tot betaling van € 13.325,69 toegewezen, met inachtneming van de verplichting om het teveel betaalde bedrag terug te storten aan gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10128691 \ CV EXPL 22-5879
Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De organisatorische eenheid zonder rechtspersoonlijkheid naar Pools recht
HET MINISTERIE VAN FINANCIËN VAN DE REPUBLIEK POLEN,
gevestigd te Warschau, Polen,
hierna te noemen: eiseres
gemachtigde: mr. L.F. Hoeksema te Den Haag
tegen
De besloten vennootschap
KOERIERS CENTRALE AMSTERDAM (KCA) B.V.,
gevestigd te Amsterdam
hierna te noemen: gedaagde
gemachtigde: mr. R.M.W. Willems te Amsterdam

1.De zaak in het kort

1.1.
Eiseres maakt in deze procedure aanspraak op betaling van een geldbedrag omdat gedaagde heeft nagelaten een derdenverklaring af te geven nadat onder haar derdenbeslag was gelegd op het loon van één van de werknemers van gedaagde. Na dagvaarding in deze procedure heeft gedaagde alsnog een deugdelijke derdenverklaring afgegeven. Gedaagde heeft daarnaast het loon van de werknemer, ondanks het beslag dat daarop rustte, uitgekeerd aan haar werknemer en dit niet (met inachtneming van de beslagvrije voet) overgemaakt naar de deurwaarder.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde de nodeloos door eiseres gemaakte kosten dient te vergoeden, bestaande uit de proceskosten. Daarnaast moet gedaagde het loon dat zij, ondanks het beslag, aan de werknemer heeft uitbetaald alsnog betalen aan eiseres. Voor zover het bedrag dat eiseres ontvangt van gedaagde hoger is dan het bedrag dat de (inmiddels ex-)werknemer van gedaagde nog aan eiseres verschuldigd is, dan dient het restant onverwijld terugbetaald te worden aan gedaagde.

2.Het procesverloop

2.1.
Eiseres heeft bij dagvaarding van 27 september 2022 een vordering tegen gedaagde ingesteld. Gedaagde heeft schriftelijk geantwoord.
2.2.
Op 6 juni 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Eiseres heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben eiseres en gedaagde nog stukken toegezonden.

3.De feiten

3.1.
Op 11 juli 2011 is een vonnis gewezen tussen eiseres en de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) door de rechtbank Poznan-Stare Miasto in Poznan, tiende Commerciële Divisie, waarin [betrokkene] is veroordeeld om PLN 65.897,20 aan hoofdsom en PLN 823,75 aan proceskosten te betalen (hierna: het Poolse vonnis). Betaling door [betrokkene] is nadien uitgebleven.
3.2.
Op 4 februari 2016 heeft de rechtbank Poznan-Stare Miasto in Poznan, tiende Commerciële Divisie, het Poolse vonnis gewaarmerkt als een Europese executoriale titel.
3.3.
Op 25 november 2021 heeft eiseres bij deurwaardersexploot executoriaal derdenbeslag gelegd onder gedaagde ten laste van [betrokkene], die op dat moment bij gedaagde in dienst was, voor een bedrag van € 21.250,49, vermeerderd met kosten. In het exploot is gedaagde bevolen om na twee weken te verklaren wat er onder het beslag valt, oftewel: een derdenverklaring af te leggen. Gedaagde heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
3.4.
Op 15 december 2021 en 14 januari 2022 is gedaagde door de deurwaarder gesommeerd om alsnog een derdenverklaring af te leggen.
3.5.
Op 19 januari 2022 heeft gedaagde telefonisch contact opgenomen met de deurwaarder en heeft zij drie salarisstroken van [betrokkene] verstuurd, maar geen derdenverklaring afgegeven.
3.6.
Op 25 juli 2022 heeft de advocaat van eiseres namens haar een brief per e-mail en aangetekende post verstuurd aan gedaagde, waarin gedaagde nogmaals werd verzocht om binnen zeven dagen een derdenverklaring af te leggen.
3.7.
Op 27 september 2022 heeft eisers gedaagde gedagvaard in deze verklaringsprocedure. Diezelfde dag heeft gedaagde alsnog een derdenverklaring afgelegd. Deze verklaring is in september/oktober 2022 aangevuld/gecorrigeerd door gedaagde, welke nieuwe derdenverklaring aan eiseres is verstrekt.
3.8.
Op 27 februari 2023 heeft gedaagde per e-mail aan eiseres meegedeeld dat de heer [betrokkene] heeft besloten te stoppen bij gedaagde.

4.De vordering

4.1.
Eiseres vordert dat de kantonrechter gedaagde veroordeelt:
Primair:
a. Tot betaling aan eiseres van het bedrag waarvoor het executoriaal derdenbeslag is gelegd als ware gedaagde zelf de schuldenaar, te weten € 22.564,31 te vermeerderen met rente en kosten;
Subsidiair:
Indien en voor zover gedaagde alsnog in deze procedure de verklaring als bedoeld in artikel 476b Rv aflegt, tot vergoeding van de door eiseres nodeloos gemaakte kosten;
tot betaling van de volgens de verklaring verschuldigde geldsommen, met ingang van de datum waarop het beslag is gelegd;
Primair en subsidiair:
tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
4.2.
Eiseres legt aan de primaire vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat voor zover gedaagde geen derdenverklaring aflegt in de zin van artikel 476a en 476b Rv, zij veroordeeld kan worden tot betaling van het bedrag als ware zij daarvan zelf schuldenaar op grond van artikel 477a lid 1 Rv. Eiseres legt aan de subsidiaire vordering ten grondslag dat als gedaagde alsnog een verklaring doet, de nodeloze kosten van deze verklaringsprocedure voor rekening van gedaagde komen op grond van artikel 477a lid 1 Rv. Ook beroept eiseres zich op artikel 475h Rv waaruit blijkt dat een in weerwil van een derdenbeslag gedane betaling aan de schuldenaar niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen.

5.Het verweer

5.1.
Gedaagde betwist de primaire vordering (gedeeltelijk) en voert aan dat zij niet verplicht is de volledige schuld van [betrokkene] te vergoeden, omdat zij alsnog een verklaring heeft gedaan. Op zitting heeft gedaagde wel de subsidiaire vordering erkend en aangegeven dat zij de nodeloos gemaakte proceskosten dient te vergoeden op grond van artikel 477a lid 1 Rv. Gedaagde heeft op zitting ook erkend dat in het weerwil van het beslag loon is uitgekeerd aan [betrokkene] en dat dit geld aan de deurwaarder afgedragen had moeten worden. Gedaagde maakt wel bezwaar tegen de hoogte van de wettelijke rente die [betrokkene] verschuldigd is.

6.De beoordeling

De nodeloos gemaakte proceskosten
6.1.
Tussen partijen bestaat geen discussie dat na het uitbrengen van de dagvaarding in deze verklaringsprocedure, gedaagde alsnog een deugdelijke derdenverklaring heeft verstrekt. Dit betekent dat gedaagde niet veroordeeld zal worden tot betaling van het verschuldigde bedrag als ware hij zelf schuldenaar. In lijn met tweede volzin van artikel 477a lid 1 Rv zal gedaagde wel veroordeeld worden in de nodeloos veroorzaakte kosten, bestaande uit de proceskosten van eiseres.
De in weerwil van het beslag gedane betalingen
6.2.
Aangezien op 25 november 2021 derdenbeslag is gelegd onder gedaagde op de loonvordering van [betrokkene], had gedaagde het loon van [betrokkene], verminderd met de beslagvrije voet, moeten uitbetalen aan de deurwaarder. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit niet is gebeurd terwijl dit juridisch gezien wel had moeten gebeuren. Op grond van artikel 475h Rv kan gedaagde deze gedane betalingen niet tegenover eiseres inroepen. Dit betekent dat het in weerwil van het beslag uitgekeerde loon alsnog door gedaagde moet worden betaald aan eiseres.
6.3.
Eiseres heeft een berekening van de deurwaarder overgelegd waaruit blijkt dat in totaal een bedrag van € 13.325,69 in weerwil van het beslag door gedaagde is betaald aan [betrokkene]. Deze berekening is als zodanig niet betwist door gedaagde.
6.4.
Gedaagde heeft wel als verweer aangevoerd dat de rente, die onderdeel uitmaakt van de vordering van eiseres op [betrokkene] absurd hoog is en dat deze rente aanzienlijk lager was geweest als eiseres voortvarender te werk was gegaan in de handhaving van haar vordering tegenover [betrokkene]. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer lastig is in te passen in de onderhavige verklaringsprocedure, aangezien dit een verweer is dat in beginsel alleen toekomt aan [betrokkene] ten aanzien van de primaire betalingsverplichting en niet aan gedaagde met betrekking tot haar verplichting om beslagen bedragen aan de deurwaarder te betalen. De verschuldigdheid van de vordering tussen eiseres en [betrokkene] staat immers vast op basis van het Poolse vonnis uit 2011, dat binnen de verjaringstermijn is geëxecuteerd. In deze procedure staat de vordering van eiseres op [betrokkene] als zodanig niet (meer) ter discussie. De kantonrechter passeert dit verweer van gedaagde daarom.
6.5.
Gedaagde heeft op zitting ook aangevoerd dat de deurwaarder wat hem betreft onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat hij de brief van 25 juli 2022 niet heeft ontvangen en de handtekening op het ontvangstbewijs niet herkent. Deze omstandigheden brengen de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Gedaagde was immers al in verzuim vanaf vijf dagen na de eerste aanmaning bij brief van 15 december 2021, zodoende op 20 december 2021. Zelfs als gedaagde de brief van 25 juli 2021 niet zou hebben ontvangen (ook niet per e-mail), dan is de periode tussen de laatste aanmaning (14 januari 2021) en dagvaarding (27 september 2021) niet zodanig lang dat gedaagde erop mocht vertrouwen dat het afleggen van een derdenverklaring niet langer nodig zou zijn. De kantonrechter passeert dit verweer dan ook.
Verhouding tot de betalingsverplichting van [betrokkene]
6.6.
Eiseres maakt in de onderhavige procedure aanspraak op betaling van het volledige bedrag dat in weerwil van het beslag is uitbetaald aan [betrokkene] van € 13.325,69. Dit terwijl zij op zitting heeft aangegeven dat, vanwege aflossingen door [betrokkene], haar vordering op [betrokkene] lager is dan dit bedrag. De vordering van eiseres op [betrokkene] is echter berekend in Poolse zloty, waardoor de vordering van eiseres afhankelijk is van wisselkoersen die per dag verschillen en van oplopende rentes. Eiseres wenst daarom betaling van het volledige bedrag van gedaagde, waarvan zij de, op de dag van betaling, nog openstaande schuld van [betrokkene] af zal trekken en het surplus aan gedaagde terug zal betalen.
6.7.
De kantonrechter benadrukt dat het nadrukkelijk niet de bedoeling van artikel 475h Rv is dat er door eiseres van gedaagde meer wordt ontvangen dan [betrokkene] aan eiseres dient te betalen. In dat geval zou eiseres immers ten onrechte worden verrijkt. Eiseres heeft op zitting aangegeven dit te onderkennen. Gelet op de wisselkoers- en renteperikelen en de onzekerheid over eventuele verdere aflossingen door [betrokkene] dan wel uit andere derdenbeslagen, is het echter niet goed mogelijk om exact aan te geven wat de hoogte van het verschuldigde bedrag is. Dit komt voor risico van gedaagde omdat zij deze situatie had kunnen voorkomen door haar verplichtingen onder het gelegde derdenbeslag (tijdig) na te komen. Daarom zal de kantonrechter de aanspraak van eiseres op betaling door gedaagde van het bedrag van € 13.325,69 toewijzen, onder de verplichting dat het bedrag dat teveel blijkt te zijn gestort (het surplus dat resteert na aftrekking van het restant van de vordering van eiseres op [betrokkene]) onverwijld terug zal moeten worden betaald aan gedaagde.
Conclusie
6.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de subsidiaire vordering van eiseres zal toewijzen.
6.9.
De proceskosten komen als nodeloze kosten in de zin van artikel 477a lid 1 Rv voor rekening van gedaagde.
6.10.
Eiseres verzoekt daarnaast om veroordeling van gedaagde in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 13.325,69, met inachtneming van het bepaalde in punt 6.7 van dit vonnis;
7.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van eiseres tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,26
griffierecht € 1.384,00
salaris gemachtigde € 792,00(2 punten x € 396)
Totaal € 2.284,26
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter