Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2 De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3 De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 5:46 luidt als volgt:
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2 Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3 Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4 Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:2 luidt als volgt:
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2 Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 3:2 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De verantwoordelijke persoon zorgt er voor, dat een kind geen arbeid verricht.
2 Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verrichten van
c. arbeid van lichte aard door een kind van 14 jaar of ouder voor zover deze arbeid verricht wordt naast en in samenhang met het onderwijs;
d. arbeid bestaande uit het bezorgen van ochtendkranten door een kind van 15 jaar, voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd.
3 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede lid.
4 De verantwoordelijke persoon leeft de nadere regels, bedoeld in het derde lid na.
Artikel 5:7 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de jeugdige werknemer ten hoogste arbeid verricht gedurende:
Nadere regeling kinderarbeid
Artikel 4:1 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële hulparbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht genomen, dat dat kind:
c. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren, waarin de periode tussen 19.00 uur en 07.00 uur begrepen is;
Artikel 4:2 luidt, voor zover van belang, als volgt:
Indien een kind van 15 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële arbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht genomen, dat dat kind:
(…)
e. een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke periode van 24 aaneengesloten uren, waarin de periode tussen 19.00 uur en 07.00 uur begrepen is; (…)