ECLI:NL:RBNHO:2023:5607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10345745 \ AO VERZ 23-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst en doorbetaling loon werknemer

In deze zaak verzoekt een werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de werkgever, [verweerder], te vernietigen en vordert doorbetaling van loon. De werknemer stelt dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, terwijl de werkgever aanvoert dat het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die inmiddels is geëindigd. De kantonrechter heeft op 25 april 2023 geoordeeld dat de werknemer gelijk heeft. De rechter concludeert dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden en dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortduurt. De werkgever wordt veroordeeld tot doorbetaling van het loon aan de werknemer, inclusief achterstallige betalingen en wettelijke verhogingen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werkgever verplicht is om een deugdelijke vakantiedagenadministratie te verstrekken en de pensioenpremies te betalen aan het pensioenfonds. De proceskosten worden eveneens aan de werkgever opgelegd, omdat deze overwegend ongelijk heeft gekregen. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de toepassing van de CAO Technisch installatiebedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10345745 \ AO VERZ 23-13
Uitspraakdatum: 25 april 2023
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.P. Dikker
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder] .,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. W. Hovingh
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werkgever te vernietigen en vordert die werknemer doorbetaling van loon. Volgens de werknemer is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan die voortduurt. De werkgever stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die al is geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer gelijk heeft en veroordeelt de werkgever tot doorbetaling van loon.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, onder meer om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 28 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 24 maart 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is op 14 maart 2022 in dienst getreden bij [verweerder] . De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van Allround loodgieter, met een salaris van € 550,00 netto per week.
2.2.
Door [verweerder] is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld, waarin staat dat [verzoeker] per 14 maart 2022 voor bepaalde tijd in dienst treedt tot en met 14 december 2022, in de functie van Allround Loodgieter, met een salaris van € 2.830,97 bruto per vier weken. In deze arbeidsovereenkomst wordt de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Technisch Installatiebedrijf (hierna: CAO Technisch installatiebedrijf) van toepassing verklaard. Deze arbeidsovereenkomst is niet ondertekend door [verzoeker] .
2.3.
De CAO Technisch installatiebedrijf is algemeen verbindend verklaard over de periode van 31 december 2019 tot en met 30 september 2021 (Stcrt. 2019, 66377) en van 26 augustus 2022 tot en met 31 maart 2024 (Stcrt. 2022, 19357).
2.4.
Op 27 oktober 2022 is [verzoeker] ziek uitgevallen. Hij heeft vanaf dat moment geen werkzaamheden meer verricht voor [verweerder] .
2.5.
De bedrijfsarts heeft op 8 december 2022 geoordeeld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn.
2.6.
In een e-mail van 19 december 2022 heeft [verweerder] aan [verzoeker] meegedeeld dat er op 14 december 2022 voor hem een Ziektewetuitkering is aangevraagd en dat de salarisbetaling stopt per 14 december 2022.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een verklaring voor recht te geven dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. Ook verzoekt [verzoeker] om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen en – na wijziging van het verzoek – om [verweerder] te veroordelen tot doorbetaling van (achterstallig) loon vanaf 14 maart 2022 en 15 december 2022. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten, dat die arbeidsovereenkomst niet is geëindigd op 14 december 2022 en niet rechtsgeldig is opgezegd, en dat [verweerder] daarom het loon moet doorbetalen. Verder stelt [verzoeker] dat [verweerder] heeft verzuimd om cao-verhogingen toe te passen.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. [verweerder] betwist dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen en stelt dat partijen (mondeling) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, die is geëindigd op 14 december 2022. Dat [verzoeker] de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet heeft ondertekend, doet daaraan niet af, volgens [verweerder] . Verder stelt [verweerder] dat [verzoeker] moet bewijzen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en dat [verzoeker] daarin niet is geslaagd. [verweerder] meent daarom dat alle verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. Voor zover [verzoeker] wel recht zou hebben op betaling van loon, meent [verweerder] dat daarop andere inkomsten in mindering moeten komen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of een verklaring voor recht moet worden gegeven tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
4.2.
Tussen partijen is vooral in geschil of partijen per 14 maart 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, zoals [verzoeker] stelt, of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 14 december 2022, zoals [verweerder] stelt.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de arbeidsovereenkomst tussen partijen voor onbepaalde tijd aangegaan. Dat oordeel wordt hierna toegelicht en uitgelegd.
4.4.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege wanneer de tijd is verstreken die bij overeenkomst of bij wet is aangegeven. [1] Van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is sprake als een specifieke periode of einddatum is bepaald, dan wel een bepaalde tijd is gekoppeld aan de duur van een werk, taak of project. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan schriftelijk, maar ook mondeling worden aangegaan.
4.5.
[verweerder] heeft een schriftelijke arbeidsovereenkomst overgelegd, waarin een bepaalde tijd is overeengekomen van negen maanden, van 14 maart 2022 tot en met 14 december 2022. Maar vast staat dat die schriftelijke arbeidsovereenkomst niet is ondertekend door [verzoeker] . Ook staat vast dat die schriftelijke arbeidsovereenkomst door [verweerder] is gedateerd op 1 september 2022 en dus niet is opgesteld bij aanvang van de werkzaamheden. Gelet daarop kan op basis van die schriftelijke arbeidsovereenkomst niet worden aangenomen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan.
4.6.
[verweerder] stelt dat eerdergenoemde schriftelijke arbeidsovereenkomst weliswaar niet is ondertekend, maar wel een bevestiging is van mondelinge afspraken die al vóór aanvang van de werkzaamheden tussen partijen zijn gemaakt. [verzoeker] betwist dat.
4.7.
Het antwoord op de vraag of partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, is afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en welke betekenis zij redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen. [2]
4.8.
Vast staat dat [verzoeker] vóór aanvang van de werkzaamheden een sollicitatiegesprek heeft gehad met de directeur van [verweerder] (hierna: de directeur). [verweerder] heeft een schriftelijke verklaring overgelegd van haar directeur en ook op zitting heeft die directeur toegelicht hoe het sollicitatiegesprek is verlopen. Uit die verklaring en de toelichting op de zitting volgt dat de directeur aan [verzoeker] heeft meegedeeld
“dat we beginnen met een proeftijd van 1 maand”om te bezien of [verzoeker]
“kan aarden”, en dat
“daarna (…) het Arbeidscontract voor bepaalde tijd[volgt]
.
4.9.
Uit deze verklaring en toelichting blijkt niet dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst en vóór aanvang van de werkzaamheden een bepaalde tijd hebben afgesproken. In tegendeel, uit die verklaring en toelichting blijkt juist dat die bepaalde tijd toen niet is besproken en overeengekomen, maar eventueel pas later aan de orde zou komen. Ook blijkt daaruit niet dat partijen een specifieke bepaalde tijd hebben afgesproken, en al helemaal niet dat over een duidelijke periode van negen maanden van 14 maart 2022 tot 14 december 2022 is gesproken.
4.10.
De conclusie moet daarom zijn dat er geen sprake is geweest van verklaringen of gedragingen waaruit [verweerder] redelijkerwijs heeft kunnen of mogen afleiden dat [verzoeker] akkoord ging met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van negen maanden van 14 maart 2022 tot 14 december 2022.
4.11.
De enkele omstandigheid dat [verzoeker] verschillende keren is gevraagd om een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te ondertekenen en daarop niet is ingegaan, is geen reden om te oordelen dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is ontstaan. [verweerder] heeft daaruit slechts kunnen afleiden dat [verzoeker] kennelijk niet wilde instemmen met een bepaalde tijd.
4.12.
Hetzelfde geldt voor de opmerking van [verzoeker] in zijn e-mails van 20 november 2022 en 25 november 2022 dat hij alsnog bereid was om een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te ondertekenen. Gelet op de inhoud van die e-mails heeft [verzoeker] die toezegging gedaan onder druk van stress en zijn ziektesituatie, en in reactie op de mededeling van [verweerder] dat de arbeidsovereenkomst per 14 december 2022 zou eindigen. Ook blijkt uit die e-mails dat [verzoeker] een bepaalde tijd tot 14 februari 2023 voorstelde, vanuit de gedachte dat een uitkering op grond van de Ziektewet dan niet in gevaar zou komen. Daaraan kon [verweerder] dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat [verzoeker] (alsnog) instemde met een bepaalde tijd tot 14 december 2022. Bovendien is het ook nadien niet tot ondertekening van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gekomen en heeft [verzoeker] in een e-mail van 19 december 2022 opgemerkt dat hij ervan uitging dat hij al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had.
4.13.
Interne mededelingen van medewerkers van [verweerder] dat een contract voor bepaalde tijd klaarlag en dat aan de boekhouder is doorgegeven dat met [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan, zijn niet relevant. Dergelijke mededelingen, waar [verzoeker] buiten staat, zeggen immers niets over de vraag wat partijen zijn overeengekomen.
4.14.
De kantonrechter is dus van oordeel dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt die voortduurt op en na 15 december 2022. Er zal daarom een verklaring voor recht worden gegeven dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat.
4.15.
Overigens volgt ook uit de CAO Technisch installatiebedrijf dat geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Partijen zijn het erover eens dat de CAO Technisch installatiebedrijf van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Volgens de artikelen 12 en 13 van de CAO Technisch installatiebedrijf is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ‘standaard’ en kan een arbeidsovereenkomst alleen maar tijdelijk zijn, als dat schriftelijk is afgesproken. Dat is hier niet het geval, omdat er geen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst is.
4.16.
Gelet op het voorgaande hoeft niet meer te worden beoordeeld wie moet bewijzen dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. Op basis van de hiervoor als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden kan en moet immers al worden geconcludeerd dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt. Voor nadere bewijslevering bestaat daarom ook geen aanleiding. Overigens ligt het voor de hand om aan te nemen dat in dit geval door [verweerder] had moeten worden bewezen dat schriftelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, gezien wat hiervoor is overwogen en het uitgangspunt van de artikelen 12 en 13 van de CAO Technisch installatiebedrijf dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ‘standaard’ is een bepaalde tijd schriftelijk moet zijn afgesproken. Ook in het licht van de wettelijke informatieverplichting van de werkgever zou er eerder reden zijn geweest om [verweerder] met het bewijs te belasten. [3]
4.17.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] de e-mail van [verweerder] van 19 december 2022 als een opzegging mocht opvatten. [verzoeker] heeft niet ingestemd met deze opzegging en die opzegging is ook niet rechtsgeldig. Het verzoek om vernietiging van die opzegging zal daarom worden toegewezen.
4.18.
[verzoeker] heeft recht op loondoorbetaling op en na 15 december 2022, omdat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en de opzegging wordt vernietigd.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde verhogingen op grond van de CAO Technisch installatiebedrijf vanaf 14 maart 2022 zijn niet weersproken en dus ook toewijsbaar.
4.19.
[verzoeker] heeft zijn verzoek zo geformuleerd dat wordt gevraagd om [verweerder] tot loondoorbetaling te veroordelen
“zonder aftrek van inkomsten”. Dit laatste is te algemeen geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Op de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij in maart 2023 aan het werk is geweest bij een ander bedrijf en daar inkomsten heeft gehad. Er kan echter niet worden beoordeeld of die inkomsten al dan niet in mindering moeten komen op het loon bij [verweerder] . Er moet in dat kader onder meer worden onderzocht of [verzoeker] nog wegens ziekte ongeschikt is voor zijn eigen arbeid, wat de aard is van het werk bij het andere bedrijf en wat de omvang is van de inkomsten.
4.20.
De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging worden toegewezen, omdat [verweerder] te laat betaalt. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 20%, omdat [verweerder] niet ‘kwaadwillig’ te laat heeft betaald, maar in de onjuiste veronderstelling dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gold.
4.21.
De door [verzoeker] gevorderde betaling van € 744,50 bruto aan loon over week 40 van 2022 wordt toegewezen. [verweerder] heeft dit bedrag aan loon ingehouden, omdat [verzoeker] vrij heeft gehad, maar onvoldoende vakantierechten zou hebben opgebouwd. Echter, [verweerder] heeft geen verlofadministratie overgelegd waaruit blijkt dat [verzoeker] onvoldoende vakantierechten had. [verweerder] heeft de betwisting van de vordering van [verzoeker] dan ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De vordering van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen een deugdelijke vakantiedagenadministratie te verstrekken, zal eveneens worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat er geen reden is om aan te nemen dat [verweerder] de veroordeling niet zal naleven zonder dwangsom.
4.22.
[verzoeker] vordert nakoming door [verweerder] van haar verplichting ten aanzien van de deelname aan en aanmelding van het dienstverband bij het pensioenfonds Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, en betaling van pensioenpremies. [verweerder] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, zodat die zal worden toegewezen.
4.23.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 423,00 is in overeenstemming met het gebruikelijke tarief en wordt daarom toegewezen.
4.24.
De vordering van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen om deugdelijk te motiveren op welk loon en welke ATV-/ADV-uren [verzoeker] recht heeft, zal worden afgewezen. Uit de CAO Technisch installatiebedrijf volgt in welke functiegroep [verzoeker] is ingedeeld, op welk loon hij aanspraak heeft en hoe ATV-/ADV-uren worden bepaald en betaald. [verzoeker] heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat [verweerder] de CAO Technisch installatiebedrijf in dit kader onjuist zou hebben toegepast. Gelet daarop is er geen grond om deze vordering van [verzoeker] toe te wijzen.
4.25.
[verzoeker] heeft zijn vorderingen onder punt 7, 8 en 9 van zijn verzoekschrift op de zitting ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
4.26.
[verweerder] wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat;
5.2.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 744,50 bruto aan achterstallig loon betreffende week 40 van 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig loon vanaf 14 maart 2022, overeenkomstig de CAO Technisch installatiebedrijf en rekening houdende met toekomstige loonsverhogingen, waaronder een loonsverhoging van 2,75% per 1 september 2022 en van 3,25% per 1 maart 2023, ten bedrage van ten minste € 2.830,97 bruto per vier weken, vermeerderd met € 149,00 bruto per vier weken als vergoeding voor ATV-uren, te vermeerderen met vergoedingen en emolumenten, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde komt, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid van de afzonderlijke bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot verstrekking aan [verzoeker] van een deugdelijke vakantiedagenadministratie;
5.6.
veroordeelt [verweerder] tot nakoming van de verplichtingen op grond van de CAO Technisch installatiebedrijf inzake deelname, aanmelding van het dienstverband van [verzoeker] bij en betaling van de pensioenpremies ten behoeve van [verzoeker] aan de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek in Den Haag (PMT) vanaf 14 maart 2022 totdat het dienstverband rechtsgeldig ten einde komt (met melding aan dat pensioenfonds dat en per wanneer het dienstverband is geëindigd), uitgaande van het juiste uurloon volgens de CAO Technisch installatiebedrijf;
5.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 423,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.8.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.037,00 te weten:
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 793,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 7:667 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 2021, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2021:1889 (
3.Artikel 7:655 lid 1, onderdeel e, BW.