ECLI:NL:RBNHO:2023:5552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
325936
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en verhaalsarm houden van vennootschap in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de vraag aan de orde of de bestuurders van Dams Vastgoed B.V. aansprakelijk zijn voor schade die eiseres heeft geleden door lekkages in een appartement dat zij van de vennootschap heeft gekocht. Eiseres heeft in 2007 een appartement gekocht van Dams Vastgoed, maar heeft vanaf 2014 te maken gekregen met lekkages. Eiseres heeft Dams Vastgoed in 2016 aansprakelijk gesteld, maar de vennootschap heeft niet voldaan aan een verstekvonnis dat in 2017 tegen haar is gewezen. Eiseres vordert nu betaling van de bestuurders, stellende dat zij de vennootschap bewust verhaalsarm hebben gehouden en dat er onttrekkingen uit de vennootschap hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor onttrekkingen en dat de bestuurders niet op de hoogte waren van de vordering van eiseres op het moment dat de vennootschap in financiële problemen verkeerde. De vordering in conventie is afgewezen, evenals de vordering in reconventie tot integrale proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestuurders niet aansprakelijk zijn voor de schade van eiseres, omdat er geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid op de door eiseres aangevoerde gronden. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/325936 / HA ZA 22-160
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiseres/verweerster],
te Amsterdam,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres/verweerster],
advocaat: mr. C.J. van Veen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde/eiser2] HOLDING B.V.,

te Zaandam,
2.
[gedaagde/eiser2],
te Zaandam,
3.
[gedaagde/eiser4] HOLDING B.V.,
te Zaandam,
4.
[gedaagde/eiser4],
te Westzaan,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde/eiser2] Holding, [gedaagde/eiser2], [gedaagde/eiser4] Holding en [gedaagde/eiser4] (gezamenlijk: [gedaagde/eiser2] Holding c.s.)
advocaat: mr. R.J.B. Baarspul te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
  • de door [gedaagde/eiser2] Holding c.s. overgelegde producties 12 tot en met 14;
  • de akte vermindering van eis met producties 10 tot en met 16 van de zijde van [eiseres/verweerster];
  • de door [eiseres/verweerster] in het geding gebrachte productie 17;
  • de mondelinge behandeling van 12 december 2022, waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd;
  • de akte met producties 18 tot en met 21 van [eiseres/verweerster];
  • de akte uitlating met productie 15 van [gedaagde/eiser2] Holding c.s.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde/eiser2] Holding en [gedaagde/eiser4] Holding zijn bestuurders van Dams Vastgoed B.V. (hierna: Dams Vastgoed). [gedaagde/eiser2] Holding en [gedaagde/eiser4] Holding worden op hun beurt bestuurd door [gedaagde/eiser2] en [gedaagde/eiser4].
2.2.
[eiseres/verweerster] heeft in 2007 van Dams Vastgoed een appartement gekocht aan de [adres] (hierna: het appartement). Het appartementenblok waarvan het appartement onderdeel uitmaakt was kort daarvoor gerenoveerd door een dochtervennootschap van Dams Vastgoed (Megabouw & Interieur B.V.).
2.3.
Enkele jaren na de levering van het appartement (vanaf juni 2014) heeft [eiseres/verweerster] te maken gekregen met verschillende lekkages in het appartement.
2.4.
Op enig moment in 2015 of 2016 is Dams Vastgoed ([gedaagde/eiser2] Holding c.s.) met die problemen bekend geworden. [eiseres/verweerster] heeft Dams Vastgoed in ieder geval schriftelijk op 4 april 2016 aansprakelijk gesteld.
2.5.
Uit de gepubliceerde jaarstukken van Dams Vastgoed blijkt het volgende:
  • Per 31 december
  • Per 31 december
  • Per 31 december
  • Per 31 december
2.6.
Op 10 augustus 2017 heeft [eiseres/verweerster] Dams Vastgoed gedagvaard en gevorderd dat Dams Vastgoed in verband met de genoemde lekkages wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan [eiseres/verweerster].
2.7.
In een e-mail van 14 september 2017 heeft de toenmalige advocaat van Dams Vastgoed (mr. R.M. Burger) [eiseres/verweerster] onder meer als volgt bericht:

Bij gebrek aan financiële middelen is cliënte niet in staat (vertegenwoordigd door een advocaat) te verschijnen in de procedure om het verstek te zuiveren en alsnog verweer te voeren. Cliënte beschikt niet over middelen om het griffierecht noch het honorarium voor een advocaat te voldoen.
(…)
Cliënte wil uw cliënte daarom behoeden voor nog meer) nodeloze (proces)kosten. Reeds voordat u de inleidende dagvaarding heeft doen uitbrengen, heeft cliënte u (dan wel DAS) duidelijk gemaakt niet over middelen te beschikken. Dit was, merkwaardig genoeg, geen reden voor uw cliënte om af te zien van een nodeloze procedure (nog los van het inhoudelijke verhaal). Aangaande een evt. te ontvangen verstekvonnis geldt hetzelfde; cliënte verzoekt uw cliënte daarom om rekening te houden met haar financiële situatie (lees: lege BV) en om geen nodeloze (executie-/incasso)kosten te maken. Cliënte biedt simpelweg geen verhaal (zie ook de openbare KvK-gegevens)
Tot slot, mocht uw cliënte toch een evt. te verkrijgen verstelvonnis willen executeren, hetgeen tevergeefs zal zijn, en mocht zij daarna een faillissementsaanvraag overwegen, dan wijs ik uw cliënte (namens mijn cliënte) bij deze op de risico’s daarvan. (…)”
2.8.
Op 20 september 2017 heeft de rechtbank Amsterdam tussen [eiseres/verweerster] en Dams Vastgoed een verstekvonnis gewezen, waarin Dams Vastgoed (onder meer) is veroordeeld tot betaling aan [eiseres/verweerster] van € 102.789,69, te vermeerderen met rente en kosten (hierna: het verstekvonnis). Tegen het verstekvonnis zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, waardoor het onherroepelijk is geworden.
2.9.
[eiseres/verweerster] is op 10 april 2018 een dagvaardingsprocedure gestart tegen de Vereniging van eigenaars [adres] (hierna: de VvE) vanwege geleden schade door lekkages in het appartement. Haar vordering is afgewezen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres/verweerster] vordert - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde/eiser2] Holding c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres/verweerster] van € 104.707,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2017 en de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. vorderen - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres/verweerster] veroordeelt om aan [gedaagde/eiser2] Holding c.s. te betalen een bedrag van € 12.453,56, te vermeerderen met een bedrag voor de mondelinge behandeling.
3.4.
[eiseres/verweerster] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
De grondslag van de vorderingen
4.1.
[eiseres/verweerster] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. In de dagvaarding heeft [eiseres/verweerster] daartoe (kort samengevat) betoogd dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s.:
  • er weet van hebben gehad dat er een non-conforme woning aan [eiseres/verweerster] werd geleverd, maar dit niettemin toelieten;
  • de schuldeisers van Dams Vastgoed onbetaald hebben gelaten (met verwijzing naar HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.2.
Ter mondelinge behandeling heeft [eiseres/verweerster] aangevoerd dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. aansprakelijk zijn, omdat zij er (volgens [eiseres/verweerster]) bewust voor hebben gekozen om Dams Vastgoed tegenover [eiseres/verweerster] verhaalsarm te houden. Volgens [eiseres/verweerster] hebben [gedaagde/eiser2] Holding c.s. kort voordat Dams Vastgoed in april 2016 door [eiseres/verweerster] werd aangesproken, Dams Vastgoed leeg getrokken (in strijd met artikel 2:216 lid 2 BW) en vervolgens het verstekvonnis genegeerd.
4.3.
De rechtbank heeft [eiseres/verweerster] ter mondelinge behandeling voorgehouden dat uit de dagvaarding (en overigens ook uit de conclusie van antwoord in reconventie) lijkt te volgen dat [eiseres/verweerster] [gedaagde/eiser2] Holding c.s. (ook) aansprakelijk stelt op grond van de gestelde gebreken van het appartement en de betrokkenheid van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. bij de (volgens [eiseres/verweerster] gebrekkig) uitgevoerde renovatiewerkzaamheden van het appartement. Ter zitting heeft de advocaat van [eiseres/verweerster] (mr. Van Veen voornoemd) daarop geantwoord dat dat niet is het geval is. Mr. Van Veen heeft toegelicht dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of [gedaagde/eiser2] Holding c.s. aan het verstekvonnis (dat is gewezen tussen [eiseres/verweerster] en Dams Vastgoed) hadden moeten voldoen en dat de stellingen over de bouwtekeningen en vergunningen voor de renovatiewerkzaamheden enkel dienen ter illustratie van het verhaal van [eiseres/verweerster].
4.4.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de grondslag van de vordering
enkelwordt gevormd door het verwijt dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. bewust en opzettelijk de bij het verstekvonnis vastgestelde schuld van Dams Vastgoed onbetaald hebben gelaten en onverhaalbaar hebben gemaakt, door Dams Vastgoed leeg te trekken.
De beoordeling
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat deze grondslag niet kan slagen en licht dit als volgt toe.
4.6.
[eiseres/verweerster] beroept zich op de gepubliceerde jaarrekeningen uit 2012 tot en met 2015, waaruit volgens [eiseres/verweerster] blijkt dat het balanstotaal van Dams Vastgoed in korte tijd is gedaald van € 679.957,- naar € 71,-.
4.7.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. hebben echter voldoende toegelicht dat uit de jaarrekeningen uit de periode 2012 en 2015 niet volgt dat er onttrekkingen hebben plaatsgevonden uit Dams Vastgoed, laat staan dat de vennootschap is leeg getrokken. Weliswaar was het balanstotaal (activa bestaande uit vastgoed) in de jaren 2012 en 2013 nog aanzienlijk, maar daar stonden nog grotere schulden uit hypothecaire financiering van dat vastgoed tegenover. Dat is volgens [gedaagde/eiser2] Holding c.s. zichtbaar in het eigen vermogen van Dams Vastgoed, dat ook in die jaren (2012 en 2013) negatief was.
Volgens de toelichting van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. is eind 2013 en begin 2014 het laatste vastgoed van Dams Vastgoed verkocht en is de opbrengst daarvan gebruikt om de schulden uit de hypothecaire financiering af te lossen.
4.8.
De rechtbank overweegt dat dit betoog van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. steun vindt in jaarrekeningen. Tegelijkertijd met de daling van het balanstotaal in de jaren 2013 en 2014 (de activazijde), waarop [eiseres/verweerster] zich beroept, dalen immers ook de schulden van Dams Vastgoed (de passivazijde). De rechtbank is daarom van oordeel dat van onttrekkingen uit de vennootschap niet is gebleken.
4.9.
Overwogen wordt verder dat van bestuurdersaansprakelijkheid op de door [eiseres/verweerster] aangevoerde grond, pas sprake kan zijn als Dams Vastgoed is “leeg getrokken” op een moment dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. al bekend waren met een vordering van [eiseres/verweerster], of ten minste rekening moesten houden met een potentiële vordering. Er moet immers sprake zijn van voorzienbare benadeling van crediteuren. Dit sluit ook aan bij het door [eiseres/verweerster] aangehaalde artikel 2:216 BW. In lid 3 is immers bepaald dat bestuurdersaansprakelijkheid op grond van dat artikel alleen kan worden aangenomen, als de bestuurder ten tijde van het doen van uitkeringen wist of behoorde te voorzien dat de vennootschap daardoor niet kan doorgaan met het betalen van opeisbare schulden.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. op zijn vroegst in 2015op de hoogte waren van de problemen in het appartement van [eiseres/verweerster]. De door [eiseres/verweerster] geconstateerde daling van het balanstotaal in de gepubliceerde jaarcijfers van Dams Vastgoed heeft echter plaatsgevonden vóór 31 december 2014. Het balanstotaal op 31 december 2014 bedroeg immers nog slechts € 71,-. Het betoog van [eiseres/verweerster] dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. Dams Vastgoed hebben leeg getrokken om het verhaal van de vordering van [eiseres/verweerster] onmogelijk te maken of te beperken, faalt alleen al om die reden.
4.11.
[eiseres/verweerster] heeft zich er op beroepen dat de jaarrekening 2013 en de jaarrekening 2014 vlak na elkaar zijn vastgesteld, te weten in juni 2015, respectievelijk november 2015. Volgens [eiseres/verweerster] blijkt hieruit dat de daling in het balanstotaal van € 560.615,- (jaarrekening 2013) naar € 71,- (jaarrekening 2014) in die tussenliggende periode (dus tussen juni 2015 en november 2015) heeft plaatsgevonden.
Daarmee miskent [eiseres/verweerster] echter dat de data waarop de jaarrekeningen zijn vastgesteld, niet van invloed zijn op de periode waarop de jaarrekeningen betrekking hebben. In de jaarrekeningen van 2013 en 2014 zijn immers geen transacties verwerkt die pas in 2015 hebben plaatsgevonden. Het gegeven dat die jaarrekeningen pas in 2015 zijn vastgesteld brengt daarin geen verandering. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen te twijfelen.
4.12.
[eiseres/verweerster] heeft er verder op gewezen dat de balans in de jaarrekening 2013 niet overeenstemt met de vergelijkende cijfers over 2013 die zijn vermeld in de jaarrekening 2014.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. heeft in reactie daarop toegelicht dat per abuis een incorrecte versie van de jaarrekening 2013 is gepubliceerd. In de correcte (statutaire) jaarrekening 2013 is de juiste eindbalans vermeld (te weten dezelfde bedragen als vermeld in de vergelijkende cijfers over 2013 in de gepubliceerde jaarrekening 2014).
De rechtbank komt aan de verdere beoordeling hiervan niet toe, aangezien tussen partijen vast staat dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. in 2013 én 2014 niet op de hoogte waren van de problemen in het appartement van [eiseres/verweerster] en dus ook niet van de potentiële vordering van [eiseres/verweerster]. Voor zover er inderdaad vermogen van Dams Vastgoed “uit de boeken” is verdwenen, zoals [eiseres/verweerster] stelt (en [gedaagde/eiser2] Holding c.s. betwisten) is dit immers gebeurd op een moment dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. niet van de eventuele vordering van [eiseres/verweerster] op de hoogte waren, zodat voorzienbare benadeling van [eiseres/verweerster] als schuldeiser hoe dan ook niet aan de orde was.
4.13.
[eiseres/verweerster] heeft verder aangevoerd dat uit de e-mail van 14 september 2017 van de toenmalige advocaat van Dams Vastgoed volgt dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. is geadviseerd zich verhaalsarm te houden en dit dus een bewuste keuze van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. is geweest.
Ook hierin volgt de rechtbank [eiseres/verweerster] niet. In de aangehaalde e-mail is slechts te lezen dat Dams Vastgoed op dat moment (september 2017) geen financiële middelen meer had, hetgeen kennelijk al het geval was sinds (eind) 2014. Uit die e-mail kan niet worden afgeleid dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. zijn geadviseerd om die situatie (een lege BV) tot stand te brengen.
Ter zitting hebben [gedaagde/eiser2] Holding c.s. toegelicht dat een dergelijk advies ook nooit aan hen verstrekt is, maar dat zij op de vraag van de toenmalige advocaat welke middelen Dams Vastgoed had, slechts hebben geantwoord dat Dams Vastgoed geen financiële middelen meer had, omdat de BV op dat moment al stil lag. Dit is vervolgens door de advocaat aan [eiseres/verweerster] medegedeeld.
De slotsom is dat [eiseres/verweerster] ook deze grondslag voor de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. tegenover betwisting onvoldoende heeft onderbouwd.
4.14.
Gezien het voorgaande kan [gedaagde/eiser2] Holding c.s. ook niet worden verweten dat zij (in hoedanigheid van bestuurders van Dams Vastgoed) het verstekvonnis hebben genegeerd. Dams Vastgoed beschikte immers niet over de middelen om aan dat vonnis te voldoen.
Slotsom
4.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiseres/verweerster] aangedragen grondslag niet kan leiden tot het oordeel dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s., in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurders van Dams Vastgoed, aansprakelijk zijn voor de (gestelde) schade van [eiseres/verweerster]. Dat betekent dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
4.16.
[eiseres/verweerster] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
Totaal
9.497,00
4.17.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarom worden de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermeld.
in reconventie
4.18.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. vorderen dat [eiseres/verweerster] wordt veroordeeld in de integrale proceskosten van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. Zij leggen daaraan ten grondslag dat [eiseres/verweerster] de substantiëringsplicht en waarheidsplicht heeft geschonden, door:
  • te stellen dat Dams Vastgoed (of haar dochtervennootschap) de fundering in strijd met de vergunningen heeft aangelegd, terwijl zij in werkelijkheid de fundering niet hebben aangelegd;
  • aan te voeren dat geen schriftelijke aanneemovereenkomst zou bestaan;
  • de door de verzekeraar uitgekeerde gelden niet in mindering te brengen op de schadevordering;
  • zonder dat te vermelden in de onderhavige procedure, tegen de VvE een procedure te voeren ter vergoeding van (deels) dezelfde schade en in die procedure een andere schadeoorzaak aan te wijzen, waardoor sprake is van misbruik van recht;
  • de onderhavige procedure voort te zetten nadat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. [eiseres/verweerster] hadden gewezen op de onjuistheden in de dagvaarding.
4.19.
[eiseres/verweerster] heeft daar onder meer tegen ingebracht dat [gedaagde/eiser2] Holding c.s. voor haar lange tijd onbereikbaar waren (zodat verweren niet bekend waren), dat in de koopovereenkomst met Dams Vastgoed garanties zijn opgenomen die zijn geschonden, dat de aanneemovereenkomst niet relevant is, dat de door de verzekeraar uitgekeerd gelden alsnog in mindering zijn gebracht op de vordering en dat de VvE-procedure betrekking had op ándere lekkages in het appartement.
4.20.
Overwogen wordt dat een integrale proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken als het voeren van een procedure kwalificeert als misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan pas sprake zijn als de vordering of het verweer in kwestie is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de betreffende procespartij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Aan de schending van de verplichting ex art. 21 Rv om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren kan de rechter de gevolgtrekkingen verbinden die hij geraden acht, waaronder een integrale proceskostenveroordeling.
4.21.
De rechtbank is echter van oordeel dat hetgeen [gedaagde/eiser2] Holding c.s. hebben aangevoerd, onvoldoende is om een veroordeling in de integrale proceskosten te rechtvaardigen. Dat partijen van mening verschillen over hoe een en ander feitelijk is verlopen en wie verantwoordelijk is voor de door [eiseres/verweerster] gestelde lekkages, leidt niet tot het oordeel dat [eiseres/verweerster] zich heeft gebaseerd op feiten waarvan zij de onjuistheid op voorhand kende of had moeten kennen. Overigens zijn deze stellingen niet (meer) aan de vorderingen van [eiseres/verweerster] ten grondslag gelegd, zodat aan de verdere beoordeling niet wordt toegekomen.
4.22.
Overwogen wordt verder dat het betoog van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. er met name op neerkomt dat het verstekvonnis door [eiseres/verweerster] onterecht is verkregen. Dat is echter mede het gevolg van het gegeven dat Dams Vastgoed niet is verschenen in die procedure in 2017 en evenmin tijdig verzet heeft ingesteld. Dat kan niet voor rekening en risico van [eiseres/verweerster] worden gebracht.
4.23.
[gedaagde/eiser2] Holding c.s. zijn de partijen die in reconventie ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres/verweerster] (conform het liquidatietarief) begroot op € 598,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres/verweerster] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres/verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 9.497,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde/eiser2] Holding c.s. af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde/eiser2] Holding c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres/verweerster] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,-;
5.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
1538