ECLI:NL:RBNHO:2023:5537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/15/336168 / HA ZA 23-56
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet betreffende een doorlopend krediet en betalingsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2023 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een doorlopend krediet dat zij gezamenlijk zijn aangegaan bij HCB Groep. [eiser] heeft in de periode van juni 2009 tot augustus 2020 een bedrag van € 38.326,48 afbetaald aan de kredietverlener. Na een sommaties van [eiser] aan [gedaagde] tot betaling van dit bedrag, heeft [gedaagde] zich aangemeld voor schuldhulpverlening en een verzoek tot schuldsanering ingediend. In een eerdere verstekprocedure heeft de rechtbank de vordering van [eiser] integraal toegewezen, wat leidde tot het verstekvonnis van 14 december 2022. [gedaagde] heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat zij vanwege financiële en gezondheidsproblemen niet aan de betalingsverplichting kan voldoen en dat zij een schuldsaneringstraject is ingegaan. De rechtbank heeft het verzet ontvankelijk verklaard, maar oordeelt dat [gedaagde] haar verweer niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank bekrachtigt daarom het verstekvonnis en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/336168 / HA ZA 23-56
Vonnis in verzet van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. R.G. Groen te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
oorspronkelijk gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.M.C. Wingen te Heemstede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 20 oktober 2022, met producties,
  • het verstekvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 december 2022, waarbij de vordering van [eiser] integraal is toegewezen,
  • de verzetdagvaarding van [gedaagde] d.d. 16 januari 2023, met producties,
  • het tussenvonnis van 1 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de op 21 april 2023 door mr. Groen toegezonden nadere producties,
  • de mondelinge behandeling van 11 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij aan de zijde van [eiser] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 oktober 2003 zijn [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk een doorlopend krediet aangegaan bij HCB Groep. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft [eiser] in de periode van juni 2009 tot en met augustus 2020 in totaal € 38.326,48 aan de (incassogemachtigde van) de kredietverlener afbetaald.
2.2.
In een brief van 31 december 2021 heeft de advocaat van [eiser], [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 38.326,48.
2.3.
Op 3 maart 2022 heeft [gedaagde] zich aangemeld bij Plangroep schuldhulpverlening, team Haarlemmermeer. Op 15 maart 2022 heeft zij daar een intakegesprek gehad.
2.4.
Op 24 augustus 2022 heeft de advocaat van [eiser] in een e-mail aan de advocaat van [gedaagde] het voorstel gedaan voor een regeling waarbij [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 100 zou betalen totdat zij een bedrag van € 10.000 zou hebben betaald, onder de voorwaarde dat [gedaagde] geen verzoek tot schuldsanering zou indienen.
2.5.
In een reactie hierop van 20 september 2022 heeft [gedaagde] te kennen gegeven met het voorstel in te stemmen. In een e-mail van 10 oktober 2022 heeft zij echter te kennen gegeven toch niet in te stemmen met het voorstel, omdat zij vreesde de betalingsregeling niet meer te kunnen nakomen en besloten had schuldsanering aan te vragen.
2.6.
In een e-mail van 17 oktober 2022 aan de advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van [eiser] de overeenkomst betreffende de betalingsregeling ontbonden.
2.7.
Bij beschikking van 13 maart 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland is het verzoek van [gedaagde] tot instelling van bewind toegewezen en heeft de kantonrechter bewindvoerders benoemd.
2.8.
In een e-mail van 10 mei 2023 heeft de bewindvoerder van [gedaagde] aan de rechtbank het volgende geschreven:
“(…) Mevrouw moet, eventueel met of zonder advocaat, zichzelf vertegenwoordigen. Wij zien geen toegevoegde waarde van onze aanwezigheid daar wij geen advocaat zijn, nog weten van de situatie omdat deze al speelde voordat wij in beeld kwamen.
Wij zullen mevrouw bijstaan bij de uitkomst. In het slechtste geval, wanneer zij niet in het gelijk gesteld wordt, zal de vordering bij de overige schulden komen en (…) zullen wij deze d.m.v. een SHV-traject aanpakken. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 38.326,48 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.158,26, beide te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 807,00.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank haar ontheft van de veroordeling en de vordering van [eiser] alsnog afwijst, subsidiair dat de rechtbank de executie van het vonnis schorst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen in verzet heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij op de in september 2022 overeengekomen regeling was teruggekomen, omdat zij vanwege haar financiële problemen en gezondheidsproblemen de vrees had niet aan de overeengekomen betalingsverplichting te voldoen. Bovendien had zij besloten een schuldsaneringstraject in te gaan. Met het oog op de persoonlijke omstandigheden en het schuldsaneringstraject beroept [gedaagde] zich op artikel 6:248 lid 2 BW. Daarnaast stelt zij dat [eiser] vanwege die omstandigheden geen belang heeft bij executie van het verstekvonnis.
4.3.
[eiser] betwist dat [gedaagde] over onvoldoende financiële middelen beschikt. Hij stelt daartoe dat zij verre reizen heeft gemaakt en bovendien inkomsten heeft of een vergoeding ontvangt uit een op haar adres ingeschreven bedrijf. Hij voert verder aan dat artikel 6:248 lid 2 BW niet van toepassing is en dat hij wel degelijk belang heeft bij executie van het vonnis, nu er op dit moment nog geen sprake is van een WSNP-traject.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij de hoofdsom niet betwist. Dit leidt er toe dat [eiser] in beginsel een toewijsbare vordering van € 38.326,48 op [gedaagde] heeft.
4.5.
Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW heeft [gedaagde] niet onderbouwd. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde] bovendien toegegeven dat dit verweer in de gegeven omstandigheden wellicht niet houdbaar is. Dit verweer kan daarom bij gebrek aan onderbouwing niet slagen. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] geen belang heeft bij executie. Gezien het verweer van [eiser] dat dat belang aanwezig is zolang [gedaagde] niet is toegelaten tot de WSNP, had het op haar weg gelegen haar verweer te onderbouwen, maar dit heeft zij niet gedaan. Dit leidt er toe dat ook dit verweer niet slaagt.
4.6.
Nu [gedaagde] geen ander verweer heeft gevoerd en ook de overige vorderingen niet anderszins heeft betwist, zal op grond van het vorenstaande het verstekvonnis worden bekrachtigd.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
€ 598,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief 598,00).
4.8.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 14 december 2022 onder zaaknummer / rolnummer 15/333432 / HA ZA 22-661 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 598,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot en in het openbaar uitgesproken op
14 juni 2023.