In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2023 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een doorlopend krediet dat zij gezamenlijk zijn aangegaan bij HCB Groep. [eiser] heeft in de periode van juni 2009 tot augustus 2020 een bedrag van € 38.326,48 afbetaald aan de kredietverlener. Na een sommaties van [eiser] aan [gedaagde] tot betaling van dit bedrag, heeft [gedaagde] zich aangemeld voor schuldhulpverlening en een verzoek tot schuldsanering ingediend. In een eerdere verstekprocedure heeft de rechtbank de vordering van [eiser] integraal toegewezen, wat leidde tot het verstekvonnis van 14 december 2022. [gedaagde] heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat zij vanwege financiële en gezondheidsproblemen niet aan de betalingsverplichting kan voldoen en dat zij een schuldsaneringstraject is ingegaan. De rechtbank heeft het verzet ontvankelijk verklaard, maar oordeelt dat [gedaagde] haar verweer niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank bekrachtigt daarom het verstekvonnis en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure.